Kort verhaal, 29 mei 2015
Een halve eeuw later
‘Je vader is weer laat,’ moppert mijn moeder. ‘Alles staat te verpieteren. Ik zal jullie maar vast opscheppen.’
‘Ik lus geen asjee,’ dreint mijn broertje.
‘Je eet wat de pot schaft,’ zegt mijn moeder kortaf. ‘Anders ga je maar zonder eten naar bed.’
Het dreigement maakt weinig indruk. We weten dat er altijd nog een bord griesmeelpap achter de hand is. Ook geen traktatie maar altijd beter dan een lege maag, die we alleen van horen zeggen kennen maar waar we toch beducht voor zijn. Veel arme kindjes in Afrika gaan volgens mijn moeder iedere dag met een lege maag naar bed. Het gekke is wel dat je daar blijkbaar een dikke buik van krijgt. De plaatjes in de Katholieke Illustratie, door mijn opa de veeverloskundige steevast met de KI aangeduid, laten het bijna wekelijks zien. Het duurt nog jaren voor ik begrijp waarom hij altijd even grinnikt als hij K I zegt. Zo lang, dat de KI intussen is verdwenen en ki gemeengoed is geworden.
‘Waarom is papa zo laat?’ wil ik weten.
‘Zeur niet. Eten,’ commandeert mijn moeder.
Op dat moment horen we de achterdeur open gaan. ‘Papa,’ gilt mijn broertje.
Na de knuffels die voor ons de harmonie herstellen, heeft mijn vader nog even wat uit te leggen. Het lijkt wel een goedkope goocheltruc. Maar daarom niet minder spannend. Er komen twee zakjes uit zijn portefeuille. Eerst een grote, daarna een kleintje. Beide worden met een weids gebaar voor mijn moeder op tafel gelegd. De grote is geel en ondoorzichtig. Door de kleine kan je heen kijken. Er zitten postzegels in.
‘Nee, hè. Was het weer zo ver?’ zegt mijn moeder een beetje sarrend.
‘Allemaal voor jullie,’ zegt mijn vader met zijn meest onschuldige glimlach.
‘Wat dacht je hier van?’ zegt hij terwijl hij de grote enveloppe naar mijn moeder schuift. ‘Niet schrikken. Het vakantiegeld zit erbij.’
‘En dit is voor jullie,’ zegt mijn vader tegen mijn broertje en mij, terwijl hij zijn hand op het kleine zakje legt. ‘Als het een beetje meezit kunnen jullie hier later van studeren. Wat wilde jij ook weer worden, Daan?’
‘Astronoom,’ zeg ik zonder aarzeling.
‘Ik ook,’ zegt mijn kleine broertje.
‘Kijk, dat bedoel ik nou,’ zegt mijn vader tegen mijn moeder. ‘Twee astronomen. Wat denk je dat dat kost? Dat gaat alleen lukken als de verzameling straks veel geld waard is. En dat is ie alleen als ie compleet is.’
Mijn moeder laat haar boosheid varen. Er verschijnt een glimlach die de hele kamer verlicht. Voor mijn vader het moment om haar een stevige pakkerd te geven.
‘Wil assistent-hulpastronoom Daan even de pincet pakken? In het kastje onder de trap.’
‘Nee,’ zegt mijn moeder, ‘we gaan nu eerst eten, anders kan ik zo alles in de kiepelton mikken. De pincet komt straks.’
‘Ik lus geen asjee,’ herinnert mijn broertje zich ineens weer.
‘Zonder asjee geen astronoom,’ zegt mijn vader.
‘Wat is een astronoom?’ wil mijn broertje weten.
‘Zeg jij het maar, Daan,’ zegt mijn vader.
‘Iemand die alles van de sterren weet,’ houd ik mijn broertje voor. Van die hachee was voor mij ook nieuw. Mijn vader stopt het kleine zakje voorzichtig tussen zijn portefeuille. De grote gele envelop verdwijnt in de schort van mijn moeder.
Zondag. De tafel ligt bezaaid met postzegeldingen. Postzegels, albums, supplementen, insteekboekjes voor de dubbelen, eerste-dag-enveloppen, de catalogus van Nederland en de Overz. Geb. delen, twee pincetten, een rechte en een die een beetje omgebogen is, en een vergrootglas. Ik zit naast mijn vader, klaar om de kruimels op te vangen die hij laat vallen. De kreupelen, de rafelgevallen, de gehandicapten. Omgevouwen hoekjes, ontbrekende tandjes, verwaterde kleurtjes, verknipte ansichtkaartslachtoffers, vreemdelingen die er niet bij horen, in mijn sigarendoosjes is plaats voor velen. Mijn verzameling krijgt na enige tijd een lichte geur van Willem II Senoritas. Mijn sigarenbandjes bewaar ik in Elisabeth Bas van opa. Zo kan ik nooit in de war raken.
‘Zo, Daan, daar gaan we dan,’ zegt mijn vader en hij begint het groene album waar Holland op staat voorzichtig open te schroeven.
‘Ik wil ook mee,’ roept mijn broertje, dat vaak aan een half woord genoeg heeft, en hij begint zich aan mijn vaders colbert op te trekken.
‘We gaan niet weg, Wim,’ zeg ik, ‘we gaan alleen het nieuwe supplement in papa’s album doen. Voor als we later astronoom worden, weet je wel.’
‘Kom maar Wim,’ zegt mijn moeder, terwijl ze haar vuurrode handen aan een theedoek afdroogt, ‘dan gaan wij even bij de geitjes kijken. Kunnen de grote jongens rustig spelen.’
‘Je bent een schat,’ zegt mijn vader tegen mijn moeder en ik weet zeker dat hij het meent. ‘Ja, mam, je bent echt een schat,’ zeg ik uit solidariteit met mijn vader maar ook wel omdat ik het meen.
‘Denk in het vervolg wel even na voor je wat zegt. Begrijpt zo’n mannetje veel! Pak je laarsjes maar, Wim.’
Mijn vader plakt zijn nieuwe aanwinsten met plakkertjes op de supplementbladen. Ik krijg een blad van vorig jaar dat overbodig is geworden. Voor mijn vader het moment om mij in te wijden in de geheimen van het plakkertje zodat ik op het afgedankte albumblad kan oefenen.
‘Kijk,’ zegt mijn vader terwijl hij een plakkertje naar zijn mond brengt, ‘met je tong. Eerst de ene kant.’ Mijn vader steekt zijn tong uit, gek gezicht voor een politieagent, laat het puntje voor de grap even wapperen, en haalt zijn tong dan een paar keer langs zijn lippen. ‘Let op. Niet te veel en niet te weinig.’ Ik vraag me af wat hij daarmee bedoelt. Hij plakt het kleine, gehoekte stripje op een donkergroene zegel en belikt vervolgens het tweede stukje van de strip. Dan laat hij de zegel met plakker en al voorzichtig in het daarvoor aangegeven vakje op het supplementblad landen. ‘Zo, dat was de Jan van Riebeeck van 6 cent met 4 cent bijslag. Probeer maar. Hier heb je een paar plakkertjes. Maar niet te veel en niet te weinig.’
Ik buig me over het blad waar mijn vader net zijn groene Jan van Riebeeck op heeft geplakt. Naast de grijze Jan van Riebeeck. Er zijn nog twee vakjes open. Boven de vakjes staat: JAN VAN RIEBEECK HERDENKING. ‘Waar gaat dit over, pap?’ wil ik weten. Mijn vader pakt zijn vergrootglas, waar ik soms stiekem het celluloid mee van zijn fietsstuur brand, maar dat weet ie niet, en leest: ‘1652 KAAPSTAD 1952. Ja, jongen, in 1952 was het driehonderd jaar geleden dat we de baas werden in Zuid-Afrika. Jan van Riebeeck werd de baas. Een held. Zo’n postzegel is nodig; de mensen vergeten zo gauw. Ze praten daar nog steeds Hollands. Moet je nagaan. Dat krijg je allemaal nog op school. Maar dan weet je het vast. Je kunt van postzegels verdraaid veel leren. En nou plakken, jij. En niet al mijn plakkertjes verknoeien. Begin maar eens met drie.’ Mijn vader zingt: Rij maar an, ossewa, rij maar an. Een raar liedje als je het mij vraagt.
Ik heb al twee keer om nieuwe plakkertjes gevraagd. Die rotzegels willen gewoon niet blijven zitten. En ik doe het toch precies zo als mijn vader. Op een gegeven moment zegt hij: ‘Zet de radio eens wat harder. Even horen wat Hiltermann te zeggen heeft over Korea. Als we ze niet tegenhouden staan ze hier straks op de stoep.’
‘Wie staan er straks op de stoep, pap?’ vraag ik en ik voel dat het helemaal niet lekker zit met Korea.
‘De communisten, jongen. Het rooie gevaar. Als je hun postzegels hebt gezien weet je genoeg. Communisten lachen nooit. Gezellig toch?’
Onlangs, ruim een halve eeuw later dus, liep ik in Utrecht door de Zadelstraat richting Domplein, op weg naar de reünie van mijn oude studentenvereniging. Voor wie het precies wil weten: het was zaterdag 23 mei 2015, half elf. Het was zonnig maar fris en ik was wat aan de vroege kant. Zo kon het gebeuren dat ik vooraan in de Zadelstraat een winkeltje opmerkte dat bij eerdere gelegenheden aan mijn aandacht was ontsnapt. Een postzegelwinkeltje! Ik verkeerde al geruime tijd in de overtuiging dat dergelijke winkeltjes niet meer bestonden of in ieder geval uiterst zeldzaam waren geworden. Maar hier was er nog een, de deur stond open en ik had nog tijd genoeg. Toen ik over de drempel stapte, kreeg ik het gevoel dat ik ook had bij het binnengaan van Teyler’s Museum in Haarlem. Alsof ik in een time-warp terecht kwam. En dat gevoel werd nog aanzienlijk versterkt toen ik aan de praat raakte met de eigenaar, William van der Bijl, blijmoedig genesteld tussen zijn verzamelwaar. William doet al vele jaren postzegelzaken met Noord-Korea, gaat er regelmatig heen, en hij heeft er nog niet zo lang geleden een tijdje vastgezeten omdat de machthebbers toch wat begonnen te twijfelen aan zijn eerzame, filatelistische bedoelingen. Eenmaal weer buiten bedacht ik dat er in een halve eeuw een hoop kan veranderen, maar gelukkig niet alles. De Domtoren was er nog. En William van der Bijl. Hoe zou het met mijn oude studentenvriendjes en -vriendinnetjes zijn?
Espunt, 28 mei 2015
Reacties op Literair Werk
04-06-2015 11:32
Opnieuw dank voor alle steun en goede raad. En voor de gulle sterrenstrooier. Voor Tom: ik heb de afkorting Overz. Geb. Delen overgenomen van de tekst op de omslag van het betreffende album (het is intussen naar mij overgeërfd en ligt nu in alle rust op zolder). Misschien wat te veel van het goede?
04-06-2015 11:12
Ik heb de eerdere versies niet gelezen, dus ik ben helemaal blanco. Ik vind het een mooi verhaal. De tijd van de postzegels en de sigarenbandjes. En dan hadden we ook nog suikerzakjes. Waar zijn de verzamelaars gebleven? Mooi de verbinding met het nu en de herinnering aan vroeger. Je hebt de gezinssituatie heel liefdevol beschreven.
04-06-2015 11:07
Zie vlaggetje, Espunt.
03-06-2015 22:48
Dank Mechteld. Het verhaal van de eigenaar is tamelijk curieus. Er is een uitgebreid interview met hem gefilmd op YouTube. Ook pas zeer recent ontdekt.
03-06-2015 22:06
Graag gedaan, Espunt, en goed om te zien dat je in dit verhaal nu een heldere keus maakt voor een verhalende stijl. Het eindigt inderdaad vrij abrupt nu, en wel op een moment dat er zich allerlei interessante verhalen aandienen (ik zou best meer willen weten van Williams ervaringen in Noord-Korea, dat lijkt me een heel boek op zich waard).
Het verteltempo in 2015 ligt nog niet gelijk aan dat van 1965. Als je dat gelijk zou trekken, heb je echt een tweeluik. Maar ik kan me zo voorstellen dat je dat niet zo maar even uit je mouw schudt.
Het postzegelwinkeltje herinner ik me trouwens ook uit mijn studententijd in Utrecht. Wonderlijk dat het er nog is.
03-06-2015 21:06
Dank voor de goeie input, Rob. Voorlopig laat ik het maar even zo. Ik moest ergens die halve eeuw overbruggen, anders had ik een nieuwe titel moeten kiezen en was het systeemtechnisch een nieuw verhaal geworden.
03-06-2015 20:27
Veel meer een verhaal nu, veel beter ! Alleen eindig je nogal abrupt. Na deze zin "En onderwijl begonnen in mijn bovenkamer steeds meer deurtjes te kieren." zou je meer verwachten alvorens het einde zich aankondigt.
03-06-2015 20:10
Ik wilde schrijven: voor Rob en Mechteld. Excuus Rob (en ook een beetje Tom).
03-06-2015 14:06
Voor Tom en Mechteld: nieuwe versie. Maar dan ook echt nieuw.
03-06-2015 09:49
Dag Mechteld,
Ik begrijp wat je bedoelt. Of het me lukt? Ik ga het proberen. Het startpunt van het geheel was mijn nietsvermoedende passage van het postzegelwinkeltje aan de Zadelstraat. Het triggermoment.
Fijn om jouw stimulerende geluid weer eens te horen. Goed ook omdat deze jonge honden, geplaagd door brandende ambitie en onblusbare zelfoverschatting, anders wel erg makkelijk uit de bocht vliegen.
02-06-2015 21:34
Dag Espunt,
Ik vind het eerste stuk van dit verhaal erg geslaagd. En dat is niet omdat het me iets nieuws te melden had, maar omdat je een scène neerzet die treffend en geloofwaardig is, en waar bovendien steeds onderhuidse hoop en vrees wordt opgeroepen. (Zit vader met het loon in de kroeg? Worden we later rijk?)
Het middenstuk is een soort column. Ik herken je plezier in het delen van je meningen en herinneringen uit eerder werk dat ik van je gelezen heb, maar ik moet zeggen dat het in die vorm lang niet zo aanspreekt als wanneer je er een scène van maakt zoals in het begin van deze tekst. Je kunt dan wel veel minder feitelijke informatie kwijt, maar dat voorkomt dat je verzandt in een heleboel details die eigenlijk alleen interessant zijn als je de schrijver persoonlijk kent.
Dus ja, ik sluit me aan bij Rob. Er schuilt een mooi verhaal in deze tekst: werk de scène in Utrecht nog wat uit, breng het tempo daarin omlaag tot ongeveer hetzelfde als in de openingsscène zodat er een tweeluik ontstaat, schrap alle uitleg en expliciete meningen in het middenstuk. Natuurlijk moet je je niet in een keurslijf laten dwingen, maar wat ik nu zie is eerder een gebrek aan een heldere focus dan een verhaal dat zich langs natuurlijke, verrassende lijnen ontwikkelt. Ik denk dat je met een wat strengere vorm en kritischer selectie van thema's veel meer lezers aan je weet te binden.
01-06-2015 13:11
Dag George,
Goeie suggestie. Ga ik naar kijken.
31-05-2015 23:05
Gerard,
Naast de opmerkingen die al gemaakt zijn, kan je mss overwegen om het verhaal eens in de VVT te schrijven. Volgens mij verhoogt dat de belevingswaarde / contrast met het heden. Just an idea
30-05-2015 06:23
Natuurlijk moet je je vrijheid nemen als schrijver, veroveren zelfs, maar als je iets over wilt brengen is het wel handig dat het ook landt bij de lezer. En als jij halverwege ineens lang gaat uitweiden over postzegels verzamelen en wat je allemaal niet bevalt in de stad Utrecht, zal menig lezer afhaken. Dat is niet de bedoeling ! Verwerk het dus in het verhaal, laat het zien in plaats van het op te sommen en laat de lezer ook wat te raden over.
29-05-2015 23:25
Beste Rob,
Dank voor je reactie. Dit relaas is met mij op de loop gegaan. Ik heb met aandacht toegekeken langs welke wegen het uiteindelijk toch weer de stal heeft weten te bereiken. Soms denk ik wel eens: als dichters al die vrijheid kunnen claimen dan hoeven wij vertellers ons toch niet te laten opsluiten?
Dat gezegd hebbend neem ik jouw opmerkingen natuurlijk wel serieus. Want de bottom line blijft natuurlijk de eis dat de lezer bereid is zijn kostbare tijd aan jouw brouwsel te besteden. En weer aanhaakt op het moment dat je iets nieuws te melden hebt.
29-05-2015 19:49
Jammer dat dit verhaal halverwege overloopt in een verhandeling over postzegels verzamelen en daarna een commentaar op stedebouwkundig Utrecht. Ik zou zeggen, haal al die informatie weg en maak er een verhaal van. Er zitten meer dan genoeg ingrediënten in om de lezer te boeien en je weet het ook goed op te schrijven in de eerste helft.
29-05-2015 11:17
Dag Tom,
Dank voor je reactie. Wat het vlaggetje betreft, de genoemde jaartallen slaan op het jaar van aankomst op de studentenvereniging. In 1963 was ik 18. De jaren zestig waren toen nog ver weg. Het jaar dat in 1965 aankwam was dit jaar kroonjaar. Ik zal het nog wat verduidelijken in de tekst.