Kort verhaal, 2011
God noch gebod (Wat vooraf ging)
In 2010 stuitte ik op de volgende oproep: WHO DUNNIT Schrijfwedstrijd
Heeft u er altijd al van gedroomd uw eigen Agatha Christie te schrijven? Dan is dit uw kans! Ter viering van Agatha Christies 120e geboortedag hebben wij de volgende prijsvraag in het leven geroepen:
Schrijf een kort verhaal (tussen de 8.000 en 10.000 woorden) over ‘Het mysterie van 1926’: Op 3 december 1926 verdween Agatha Christie. Elf dagen was ze spoorloos. Tot op de dag van vandaag weet niemand wat er toen écht gebeurd is…
Achtergronden van het mysterie van 1926
Op 3 december 1926 verdween Agatha Christie voor 11 dagen spoorloos uit Sunningdale, Berkshire, waar zij toen woonde. Tot op de dag van vandaag weet niemand wat er toen gebeurd is. Haar auto en haar bontjas werden gevonden in een kalksteengroeve bij de hoek van Newland, Surrey, maar de schrijfster zelf was weg. Vele politiemensen zochten naar haar, en men zegt zelfs dat duizenden vrijwilligers met de zoektocht hebben meegeholpen. Er werd gevreesd dat ze zelfmoord had gepleegd en de zaak kreeg enorm veel aandacht in de pers. En toen ineens dook Agatha Christie weer op. In het Old Swan hotel in Harrogate, waar ze verbleef onder de naam Teresa Neele, werd zij gevonden. Agatha Christie had de achternaam van de minnares van haar man gebruikt om in te checken. Zelf heeft ze altijd gezegd dat het een kwestie was van geheugenverlies. Er waren echter veel mensen die er een publiciteitsstunt in zagen.
Agatha Christie heeft nooit herinnerd willen worden aan dit mysterie in haar eigen leven en ze heeft zich nooit over deze verdwijning uitgelaten. Wij vertellen hier iets meer over een aantal verklaringen dat in de loop der jaren, voornamelijk door anderen, is bedacht.
Nadat ik in januari 2011 mijn verhaal had ingeleverd begon het wachten op de uitslag. Het jaar waarin ik 66 werd. Een belangrijk detail in dit verhaal. Het wachten eindigde na enkele maanden met het bericht dat de wedstrijd niet doorging. Nooit is duidelijk geworden waarom niet. Teleurstellend maar ook wel weer opwindend. Had ik intuïtief een spoor gevonden dat beter niet algemeen bekend kon worden? Een vervolgmysterie. Misschien iets voor een vervolgschrijfwedstrijd. Mijn bijdrage verdween in de la. Nu, 25 februari 2018, geef ik mijn visie op deze intrigerende kwestie aan de openbaarheid prijs.
God noch gebod (of waarom Agatha Christie in 1926 elf dagen spoorloos was)
1
"Welkom allemaal."
Meneer Farbrother was gaan staan. Enigszins voorovergebogen. Vingertoppen steunend op het tafeloppervlak. Een opvallende verschijning. Niet vanwege zijn postuur, of zijn kleding. Die waren niet uitzonderlijk. Normale lengte, recht van lijf en leden. Een vijftiger die, zo te zien, nog niet al te veel onder het leven had geleden. Nee, het was de karakteristieke kop die opviel. De scherpe neus en de geprononceerde kin. Ze pasten bij het profiel van een leider. Een indruk die nog versterkt werd door een priemende blik. Zijn stem daarentegen was niet hard of scherp en klonk eerder uitgesproken vriendelijk.
“Beste vrienden en vriendinnen,” vervolgde meneer Farbrother, “het diner heeft iets meer van onze tijd gevraagd dan voorzien, maar het was naar mijn bescheiden mening dit kleine offer absoluut waard. Als ik zo om me heen kijk, zie ik uitsluitend voldane gezichten.”
Hij wees quasi speels naar mevrouw Blackwater, een teer dametje met een schraal knotje grijs haar en een paarse stola rond haar tengere schouders, die met schrille stem bevestigde dat ze zeer had genoten van de smakelijke gerechten. “De trifle was goddel..…eh ….heerlijk.” Ze maakte een verontschuldigend gebaar.
“Mooi. Dat horen we graag,” zei meneer Farbrother op een toon die maar op één manier kon worden uitgelegd: bespaar me verdere details. “Nu de zinnen zijn bevredigd, wordt het weer tijd voor de ernstige zaken van het leven.”
“En van de dood,” mompelde de oude meneer Codpicker vanachter zijn hand maar toch voor iedereen duidelijk verstaanbaar. Er werd gegrinnikt. Alleen mevrouw Bumpass grinnikte niet, die hinnikte. Meneer Codpicker was ondanks zijn leeftijd een beetje kwajongensachtig. Hij koketteerde graag met het zwarte lapje dat het gat bedekte waar ooit een oog had gezeten. Het zintuig was achtergebleven in Zuid-Afrika. Tijdens de Boerenoorlog was hij door de ketser van een maat getroffen. Oog weg, kogel weg. Geen van beide teruggevonden. Het oog uit elkaar gespat, de kogel verdwenen. Het gebeurde met enige regelmaat dat meneer Codpicker in een spasme schoot en dan zo stijf als een plank schuin tegen zijn stoelleuning aan hing. Mevrouw Bumpass was er steeds als de kippen bij om hem met een beetje vlugzout weer in het gareel te krijgen. ‘Doet ie weer lelijk?’ was dan steevast haar liefdevol vraag.
“Alvorens te beginnen met sessie vier van ons project, moet ik helaas mevrouw Ponytail verontschuldigen,” vervolgde meneer Farbrother zijn inleiding. Er klonk een medelevend ‘oh’. “Zij voelde zich vandaag erg vermoeid en gaf er de voorkeur aan vroeg naar bed te gaan. Zoals bekend moet zij erg op haar suiker letten. Zij laat weten dat zij in gedachten bij ons is. Zij wenst ons, maar vooral Teresa Neele, veel kracht en wijsheid toe.”
Bij het uitspreken van de naam Teresa Neele draaiden alle hoofden in mijn richting. De gezichten straalden zonder uitzondering genegenheid uit. Ik beantwoordde die collectieve vriendelijkheid met een bescheiden glimlach en een knikje. Ik verkeerde nog steeds in een toestand van ongezonde opwinding. Een vreemde roes. De opwinding was in hoofdzaak negatief geladen, maar beetje bij beetje groeide er een positief tegenwicht. Samen een moeilijk te beteugelen mengsel, dat wel. Zo voelde ik bijna permanent een sterke aandrang tot vernietigen. Verscheuren. Dierlijk bijna. Maar tegelijk was er een kracht in mij die wilde scheppen, creëren. Een kracht die, sinds de eerste ontmoeting met meneer Farbrother, iedere dag wat sterker leek te worden.
Ik prees mezelf gelukkig dat ik opgenomen was in dit bijzondere gezelschap. Men was zorgzaam en belangstellend. Precies wat ik nodig had. Maar belangrijker nog was het aanbod geweest om mij daadwerkelijk te helpen. En dat ik hulp nodig had, kon en wilde ik niet langer ontkennen. Te lang had ik geprobeerd het noodlot op eigen kracht te bestrijden. Het gevolg was dat ik in een peilloos diepe crisis was beland. De spirituele bodem onder mijn bestaan was weggeslagen. Ik hing boven een afgrond en kon ieder moment neerstorten. Maar de groep van meneer Farbrother leek in staat mij weer vaste grond onder de voeten te geven.
Ondanks mijn labiele toestand leek de situatie niet langer hopeloos. De eerste drie sessies hadden onmiskenbaar voor een kentering in mijn desolate toestand gezorgd. Ik voelde me niet langer overwonnen, platgewalst. Ik had misschien een belangrijke slag verloren, maar meneer Farbrother had me verzekerd dat dat niet hoefde te betekenen dat ik ook de oorlog zou verliezen. Met de steun van deze groep was het mogelijk de kansen op het slagveld te laten keren. En hij blufte niet. Iedere dag won ik een stukje terrein terug op de vijand. Een vijand die zich diep in mij had verschanst en me van binnenuit probeerde te vernietigen.
Maar juist nu, nu het verbond met meneer Farbrother resultaat begon op te leveren, bekroop mij ineens een gevoel van twijfel. Een gevoel dat wel zeer ongelegen kwam. Terwijl de aanwezigen zich weer richting meneer Farbrother draaiden, mijn redder, misschien straks wel mijn held, zat ik zo maar ineens met twijfel. Voor het eerst sinds ik aan de sessies deelnam. Het maakte me bang. Twijfel. Een flintertje, maar toch. Twijfel aan de vriendschappelijkheid die ik sinds enige dagen van deze meelevende grijsaards ondervond. Dit eigenaardige gezelschap van bejaarde dames en heren uit de betere stand en hun leider, of voorganger dat was me nog niet helemaal duidelijk. Analytisch ingesteld als ik ben, vroeg ik me af waar die twijfel vandaan kwam. Dat ik in een surrealistisch toneelstuk terecht was gekomen, was me vanaf het begin al duidelijk. Maar die constatering had me gek genoeg niet echt verontrust. In tegendeel. Op een bepaalde manier was het blijkbaar precies wat ik op dat moment nodig had. Mijn wanhoop was zo groot dat naar mijn idee alleen onconventionele ingrepen nog uitkomst konden brengen. Nou, onconventioneel waren mijn sessiegenoten zeker. En de hulp die ze me hadden aangeboden was zo mogelijk nog minder conventioneel. Nee daar hoefde ik de bron van mijn twijfel niet te zoeken. Dat vreemde toneelstuk gaf me eerlijk gezegd wel een goed gevoel. Maar vanwaar nu dan toch voor het eerst die twijfel? En terwijl meneer Farbrother weer ging zitten en het Grote Boek opensloeg, wist ik ineens ook waar die twijfel vandaan kwam. Het was de afwezigheid van mevrouw Ponytail. Maar dat niet alleen. Want haar afwezigheid stond niet op zichzelf. Meneer Frizzle, die gisteren niet kwam opdagen, had zich sindsdien ook niet meer vertoond. En dan was er nog mevrouw Brickstone. Die had ik al sinds zondag niet meer gezien. Tijdens mijn eerste ontmoeting met de groep waren ze nog met zijn tienen. Drie mannen, waaronder Farbrother, en zeven vrouwen. Er waren er nog zeven over. Een man en twee vrouwen ontbraken. Toeval?
2
Kuuroord Hydropathic Hotel in Harrogate (Yorkshire)
Het was dinsdagavond 7 december 1926 toen deze gedachte bij mij op kwam. De zaterdag daarvoor was ik per trein vanuit Londen in Harrogate aangekomen. Een taxi had me bij het fraaie en luxe Hydropathic Hotel aan de Swan Road afgezet. Op dat moment voelde ik me tamelijk verward, om maar eens een understatement te gebruiken. Ach, laat ik maar gewoon zeggen hoe ik eraan toe was: ik was als de gifketel van een toverkol. Emoties borrelden onophoudelijk en ongecontroleerd uit het moeras van mijn onderbewuste naar boven. Woede, angst, eenzaamheid en schaamte streden om de voorrang en joegen als een kolkende rivier door mijn lijf. Door mijn hoofd. Door mijn arme hoofd. Ik was ten einde raad. Ik wist bijna zeker dat ik gek aan het worden was.
Het leek een eeuwigheid geleden dat ik ons huis had verlaten. Het huis waar ik ooit samen met mijn man Archie en onze dochter Rosalind gelukkig was geweest. Het huis waar ik de eerste schreden had gezet op weg naar een succesvol schrijversbestaan. The Mysterious Affaire of Styles, mijn eerste misdaadroman. Ik was er zo onnoemelijk trots op geweest dat ik ons onderkomen Styles House had genoemd. Afgelopen vrijdag was ik Styles House ontvlucht. Weg van alles. Inclusief van mijzelf. Hoe was het in godsnaam zo ver gekomen?
Meneer Farbrother had zich omgedraaid en stond nu met zijn rug naar de groep. Hij strekte zijn armen naar boven uit zodat ze een V vormden. De aanwezigen pakten elkaars hand. Links van mij stak mevrouw Kneebone mij een hand toe, rechts legde mevrouw Bumpass voorzichtig haar tengere, met bruine vlekken getekende handje in de mijne. Het lichte kneepje was duidelijk bedoeld om mij te bemoedigen. Meneer Farbrother balde zijn vuisten en sprak langzaam en duidelijk articulerend tegen de blinde, met een fraai bloemmotief versierde wand:
“Duisternis voor duisternis, licht voor licht, onder voor onder, boven voor boven. Laat ons sterk zijn in onze keuze, ook als blinde domheid zich tegen ons keert. Geef ons toegang tot de bron van alle levenskracht zodat Teresa Neele zich daaraan kan laven opdat haar een lang en succesvol schrijversleven te beurt zal vallen. Nema.”
“Nema,” antwoordde de groep in verschillende toonaarden.
Nadat Meneer Farbrother dit vreemde, mij geheel onbekende openingsgebed had uitgesproken, draaide hij zich om en pakte de handen van degenen die links en rechts naast hem aan tafel zaten zodat de kring gesloten werd. Daarop fluisterde hij mevrouw Sadgrove, die links van hem zat, iets in het oor. Ik wist intussen wat zij te horen kreeg. We waren bij het tiende gebod begonnen en intussen bij het zevende gebod aangekomen. De boodschap werd van oor naar oor doorgefluisterd. Ik huiverde, toen bevestigd werd wat ik reeds vermoedde.
“Gij zult niet echtbreken,” lispelde mevrouw Kneebone in mijn oor.
Ik sloot mijn ogen. De vorige drie geboden waren lastig geweest, maar ondersteund door de groep hadden de eerdere sessies me niet verder uit mijn evenwicht gebracht dan ik op dat moment al was. Maar nu was het anders. Dit was het gebod waar ik de afgelopen paar dagen tot gekmakens toe tegenop had gezien. Ik wist dat het ging komen. Natuurlijk. En ik had me er ook zo goed mogelijk op voorbereid. Vanmiddag nog had ik een lang gesprek gehad met meneer Farbrother. Hij toonde alle begrip. Hij legde me opnieuw uit waar we mee bezig waren. Ik was onder de indruk van zijn scherpe intellect en zijn wijsheid. Het was alsof ik bij die wonderdokter uit Wenen op de divan lag. Hij weet veel van me, realiseerde ik me, maar niet alles. Mijn echte identiteit heb ik vooralsnog niet prijsgegeven. Maar het is heel goed mogelijk, overwoog ik, dat hij die intussen langs een andere weg al heeft achterhaald. Soms kijkt hij me aan op een wijze die doet vermoeden dat hij meer weet dan hij laat merken. Dat zou betekenen dat we samen een bedenkelijk spel spelen. Vanmiddag, toen ik na ons gesprek opstond om naar mijn kamer te gaan, pakte hij even mijn beide handen. Er ging een vreemde huiver door me heen. Was het angst, bewondering, verliefdheid misschien? Alle drie wellicht?
Het gesprek met meneer Farbrother was in zoverre nuttig geweest dat ik in ieder geval voldoende moed had verzameld om op de sessie te verschijnen. Het liefst was ik namelijk gevlucht, zoals ik de vorige week was gevlucht uit Styles House. Maar ik was er ook diep van overtuigd dat dit meerdaagse ritueel mijn enige kans was om een persoonlijke catastrofe te voorkomen. Nu opgeven zou het einde betekenen. Het einde van alles.
Mevrouw Kneebone had haar werk gedaan. Nu was het mijn beurt om de boodschap door te geven. Maar ik was verlamd van angst en woede. Het was alsof een paar ijskoude handen zich om mijn nek hadden geslagen. Klauwen die me langzaam wurgden. Mijn ademhaling werd onregelmatig en gierend. In mijn hoofd begonnen beelden en gedachten achter elkaar aan te jagen. Het werd zwart voor mijn ogen. Ik voelde de kracht uit mijn lijf wegvloeien. Ik moet even in andere sferen zijn geweest. Heel even maar, want mevrouw Bumpass was er als de kippen bij met haar potje met vlugzout. Met een uiterste inspanning kreeg ik mijn ogen weer open. Half. Net genoeg om te zien hoe alle ogen op mij gericht waren. Maar het waren niet de uitgedoofde blikken van oude, vermoeide mensen. Het waren blikken die energie en daadkracht uitstraalden. Mijn verwarring was te groot om me over deze opmerkelijke ervaring te verbazen. Al wat ik deed was dankbaar de uitgestraalde energie opzuigen zodat ik weer tot mezelf kwam. Ik ademde diep in, wendde me naar mijn buurvrouw, mevrouw Bumpass, en fluisterde in haar oor wat mevrouw Kneebone mij had toevertrouwd. Zonder emotie. Alsof de blikken van de groep mijn emoties hadden weggebrand. Ik voelde me sterk en wachtte vol vertrouwen de dingen die komen gingen, af. Het enige dat me opviel was de lucht van zwavel. Op zich was die geur in deze omgeving niet zo bijzonder. In tegendeel. Het hotel leefde immers van bezoekers die hoopten in de zwavelhoudende baden verlichting of genezing voor hun kwalen te vinden. Ook de groep van meneer Farbrother kwam voor dat doel eens per jaar naar Harrogate zo had ik intussen begrepen. Veel leden worstelden zichtbaar met reumatische klachten, enkelen hadden ook last van hardnekkige huidkwalen. De karakteristieke geur van zwavel was in dit hotel niet te ontlopen. Maar het was me al eerder opgevallen dat de zwavellucht tijdens onze sessies sterker was dan normaal.
Terwijl het zevende gebod van oor tot oor ging, maakte meneer Farbrother aantekeningen in het Grote Boek. Het heette niet alleen het Grote Boek, het was ook een boek van ongebruikelijke afmetingen. Het lag opengeslagen voor hem op een kleine lessenaar en het was qua formaat nog het beste te vergelijken met een klassiek missaal zoals dat tijdens katholieke erediensten wordt gebruikt. Alleen wordt daar niet in geschreven. Ik vroeg me af wat er allemaal zo nodig in dit boek moest worden vastgelegd. Gezien het kapitale karakter ervan veronderstelde ik dat de notities van bijzonder gewicht moesten zijn.
De fluisterkring was nu aangekomen bij mevrouw Sadgrove die rechts van meneer Farbrother zat. De laatste keek haar aan en zei:
“Wilt u, mevrouw Sadgrove, het zevende gebod nu openbaar maken?”
Mevrouw Sadgrove kwam moeizaam uit haar stoel omhoog. Ze was een oude dame, maar dan van het forsere soort. Een groot deel van haar massa bevond zich op heuphoogte. Haar hals was een stapeling van stevige vleesringen. Haar lippen waren dik en zwaar met lippenstift aangezet. De rode kleur van haar gelaat trok door naar haar nek en verraadde een minder gezonde constitutie. Haar gemoed bewoog traag en golvend. Met een stemgeluid dat een chronische bronchitis verraadde, sprak zei:
“Het vierde gebod luidt: Gij zult echtbreken.”
Er werd goedkeurend op de tafel gerammeld met alles wat voorhanden was.
“Zijn wij het daarmee eens?” vroeg meneer Farbrother aan de anderen.
“Natuurlijk,” beaamde meneer Codpicker die naast mevrouw Bumpass zat. “Zonder echtbreken lukt het niet. Dan wordt het nooit wat. Een uitstekend gebod, wat mij betreft. Meer van die geboden. Het zou het bestaan een stuk vrolijker maken.”
Mevrouw Bumpass keek haar buurman zijdelings en goedkeurend aan.
“Lieve Teresa,” richtte meneer Farbrother zich nu tot mij, “je hoort het. Ik moet nu ook jou vragen of je dit gebod onderschrijft. Kun jij hier mee leven? Wil je hier naar leven?”
Opnieuw richtten alle blikken zich op mij. Ik mocht de ban niet breken. Ik kon de ban niet breken. Ik wilde de ban niet breken.
“Ik zal me aan dit gebod houden,” zei ik, terwijl ik plechtig probeerde te klinken, “zoals ik me ook aan de vorige drie geboden zal houden. Dat beloof ik zolang ik Teresa Neele heet.”
Ik bleef de naam Teresa Neele voeren, sterker nog, die naam werd voor mij steeds belangrijker. De valse naam waaronder ik in het hotel stond ingeschreven: Teresa Neele, uit Kaapstad. Toen meneer Codpicker had begrepen dat ik uit Zuid-Afrika afkomstig was, was hij niet bij mij weg te slaan en benutte hij iedere gelegenheid om zijn ervaringen in de Boerenoorlog met mij te delen.
Vooral het uitspreken van de achternaam Neele was voor mij een ware kwelling. Toch had ik besloten zo lang mogelijk vast te houden aan mijn schuilnaam omdat mijn intuïtie me zei dat deze naam me misschien nog van pas kon komen.
3
‘Zonder echtbreken lukt het niet’ had mevrouw Bumpass gezegd. En zo was het natuurlijk ook. Een schrijver die succes wil hebben, moet niet moeilijk doen over buitenechtelijke relaties en huwelijksbedrog. Sterker nog, hij moet het fenomeen met de grootst mogelijke zorg omringen omdat het een belangrijk deel van zijn intellectuele kapitaal is! Zonder echtbreken, zonder overspel wordt het vijvertje waarin de successchrijver, en zeker de schrijver van misdaadromans, moet vissen wel erg klein. Burgerlijk klein. Afgelopen zaterdag had ik het eerste nieuwe gebod omarmd: begeer wat van uw naaste is. Zondag was het volgende gebod op tafel gekomen: gij moet vals getuigen tegen uw naaste. En gisteren had meneer Farbrother gevraagd: En Teresa, jij onderschrijft het gebod dat er gestolen moet worden? Ik had er geen moeite mee. Schrijvers kunnen immers niet zonder diefstal. Iedere successchrijver is schatplichtig aan andere schrijvers. Iedere kunstenaar rooft bij zijn kunstbroeders wat hem van pas komt. En op de keper beschouwd is er natuurlijk geen verschil tussen de ene diefstal en de andere. Het stelen van een idee is niet minder erg dan het stelen van een gouden ring. Ik had geen enkele moeite met dit gebod. Helemaal niet. Jaloezie, vals beschuldigen, stelen en overspel, het waren nou net de onhebbelijkheden die het leven interessant maakten. Noodzakelijke ingrediënten voor een goed boek. Van levensbelang voor het schrijverssucces! Ik vroeg me af hoe ik ooit zo hypocriet had kunnen zijn dit niet te erkennen. Ik had op een halfhartige, of moest ik zeggen lafhartige, manier van twee walletjes willen eten. Een braaf leven combineren met een schrijverschap dat het allerslechtste in de mens exploiteerde. Sinds zaterdag zag ik in hoe dubbel dat was. En hoe leerzaam deze sessies waren! Meneer Farbrother had er vanmiddag zelfs nog een ijzersterk argument aan toegevoegd.
“Jij wilt succes, Teresa?”
Ik had geknikt. Vol overtuiging.
“Je weet toch dat succes alleen voor de sterken is? Ik hoef je toch niet uit te leggen wat Darwin ons daarover heeft geleerd? De natuur is oorlog. En om succes te garanderen is alles geoorloofd. Zo zit de natuur in elkaar, Teresa! De natuur kent geen goed en kwaad. De natuur is niet immoreel, maar amoreel. Begrijp je dat, Teresa? Ben je dat met me eens?”
Er klonk iets dwingends in de zachte stem van meneer Farbrother.
“Maar wij zijn toch geen beesten?” had ik nog tegengeworpen.
“O nee?” reageerde meneer Farbrother quasi verbaasd. “Hoe weet je dat zo zeker?”
“Mensen kunnen zich beheersen. Ze kunnen hun verlangens uitstellen. Ze kunnen rekening houden met elkaar.”
“Je bedoelt misschien dat we bijzondere beesten zijn.”
“Nee, geen bijzondere beesten, gewone mensen.”
“Lieve Teresa, luister goed,” zei meneer Farbrother terwijl hij zich in mijn richting voorover boog. “Gewone mensen zijn bijzondere beesten. Niet meer en niet minder. Een goed getrainde hond kan zich uitstekend beheersen. Hij blijft rustig zitten als je hem iets lekkers voorhoudt. Jij bent schrijfster, Teresa. Jij hebt me verteld dat je beroemd wilt worden. Jij zult beroemd worden. Dat weet je. We hebben een contract. Als jij levert, zullen wij ook leveren. Het bijzondere dier in de mens zal jou roem brengen.”
Hij had zijn priemende ogen op mij gericht. Ik had geknikt. Opnieuw. En ik wist zeker dat ik het goede spoor te pakken had. Als jij levert, zullen wij ook leveren, had hij gezegd. Ik had deze opmerkelijke uitspraak voor zoete koek geslikt. Het leek me op dat moment volstrekt logisch. Voor wat hoort wat.
“Lieve vriendinnen, waarde vriend.”
Meneer Farbrother was weer gaan staan achter de lessenaar met het Grote Boek. “Wij hebben vanavond een belangrijke stap gezet op de weg naar de verlossing van onze vriendin Teresa. We hebben haar wederom van een keten bevrijd. We hebben weer een beetje meer ruimte voor haar en haar toekomstige succes gecreëerd. We hebben het belangrijke zevende gebod een nieuwe inhoud gegeven. Een inhoud die past bij de natuurlijke orde en die Teresa verder zal helpen op haar weg naar schrijversroem. Gij zult niet echtbreken, roepen de zwakken, de angstigen, de kreupelen, de lafbekken. Ze spreken elkaar zwaar aan op het zondigen tegen dit gebod. Maar ik zeg jullie: de wereld zou er een stuk vriendelijker uitzien als men zich aan óns zevende gebod zou houden: gij zult echtbreken. En daarmee bedoelen we natuurlijk: mensen, echtbreken hoort bij het leven, bij de natuur. Laat je niet gek maken door de beweringen van de zwakken, de angstigen, de kreupelen en de lafbekken. We sluiten af voor vanavond en we zien elkaar morgen in het bad.”
Meneer Farbrother draaide zich om, hief zijn gebalde handen omhoog zodat zijn armen een V vormden en sprak tegen de blinde wand met het fraaie bloemmotief:
“Duisternis voor duisternis, licht voor licht, onder voor onder, boven voor boven. Wij waren sterk in onze keuze. Blinde domheid kreeg geen kans. Wij hebben ons toegang verschaft tot de bron van alle levenskracht zodat Teresa Neele zich daaraan kon laven opdat haar een lang en succesvol schrijversleven te beurt zal vallen. Nema.”
“Nema,” antwoordde de groep.
Meneer Farbrother draaide zich weer naar de aanwezigen en gaf het teken dat de sessie was beëindigd. Iedereen stond op en kwam naar mij toe om me geluk te wensen. Er werden handen geschud en van meneer Codpicker kreeg ik zelfs een knuffel. Er hing een sterke tabaksgeur om hem heen. Ook meneer Farbrother complimenteerde me en zei dat hij trots op me was. Ik had een belangrijke hindernis genomen. Hij wenste me een goede nachtrust en nodigde me uit om de volgende dag samen met de groep in het zwavelbad te kuren. Ik zei dat ik er over na zou denken. Tot dan toe had ik deze dagelijkse invitatie steeds genegeerd, niet op de laatste plaats omdat ik geen badkleding bij me had. En om nu speciaal voor deze gelegenheid in Harrogate op badkleding uit te gaan, daar stond mijn arme hoofd totaal niet naar.
4
Terug op mijn kamer probeerde ik wat zaken op een rij te krijgen. Tot nu toe was dat niet gelukt vanwege de enorme chaos in mijn brein. Maar ik voelde dat ik opnieuw wat meer greep op het bestaan had gekregen. Oude routines staken voorzichtig de kop weer op. Ik pakte, bijna gedachteloos, mijn aantekeningenboek en schroefde de dop van mijn vulpen los, een Parker Duofold waar ik zeer aan gehecht was. Tot mijn grote verbazing en tot mijn grote vreugde begon de pen te leven. Er gebeurde iets dat ik de afgelopen maanden zo intens had gemist, er vormden zich letters, woorden, hele zinnen. Ik schreef weer! Het is onmogelijk om uit te leggen wat ik voelde. Zelfs mijn Parker Duofold was daartoe niet in staat. Maar wat hij wel voor elkaar kreeg, was een korte registratie van enkele belangrijke momenten uit mijn recente geschiedenis. Die bizarre periode, die mij in deze wonderbaarlijke situatie had gebracht. Sterker nog, het was alsof de Parker zelf zijn weg zocht door mijn benevelde geheugen en over het papier. Wat ik zelf al zo lang niet meer voor elkaar had gekregen, deed de Parker. Op eigen kracht naar het leek. Er verschenen in ieder geval woorden op papier die verwezen naar gebeurtenissen die bijna nieuw voor me waren. Ik realiseerde me nu dat ik de afgelopen dagen aan een ernstige vorm van geheugenverlies had geleden. Het klinkt nogal ongeloofwaardig, maar ik las met verbazing wat mijn Parker op papier zette. Pas later merkte ik dat de tekst geschreven leek voor een ander. Maar die ander was ik blijkbaar zelf.
Vrijdag 3 december 1926. Een inktzwarte dag. Het duistere dieptepunt van een jaar dat mij aanvankelijk nog gunstig gezind leek. In juni was The Murder of Roger Ackroyd, mijn zesde misdaadroman, verschenen. De ontvangst was spectaculair en mijn naam als detectiveschrijver leek gevestigd. Tot zover het positieve nieuws. Maar toen overleed mijn moeder aan een zware bronchitis. Ik was totaal verslagen. Ik verloor mijn vader toen ik elf was. Sindsdien was de band met mijn moeder alleen maar sterker geworden. Jarenlang gaf zij mij les. Ik ben nooit naar school geweest. Ik was totaal van slag en voelde me erg depressief. Ik zat echt tegen een zware overspannenheid aan. Ik huilde om het minste of geringste. Mijn beroerde toestand werd nog verergerd door het feit dat Archie, mijn man, mij in deze moeilijke tijd bijna geheel aan mijn lot overliet. Hij had het te druk met zijn werk als financieel adviseur. Ik voelde me verlaten. Ik kreeg last van onberedeneerde angsten. Iets van betekenis op papier te zetten lukte me nauwelijks meer. De angst dat mijn creatieve vermogens me in de steek zouden kunnen laten, verlamde me en bracht me in een negatieve spiraal.
Agatha Christie (Mary Westmacott) en haar echtgenoot Archibald Christie met wie ze op 24 december in het huwelijk trad. Archie maakte deel uit van het net opgerichte Royal Flying Corps, de voorloper van de RAF en vocht in Frankrijk. Zij kregen een dochter Rosalind. In 1928 scheidden ze nadat in 1926 al een breuk was ontstaan.
De genadeklap, ik kan het niet anders omschrijven, kreeg ik toen Archie me een maand geleden meedeelde dat hij een vriendin had en dat hij van me wilde scheiden. Archie, mijn grote held, die als een van de eerste piloten van het Royal Flying Corps in de oorlog naar Frankrijk ging. Twee dagen nadat we getrouwd waren, in de kerstnacht van 1914, was hij al weer op weg naar het front. Wat was ik trots als hij met verlof was en vertelde hoe hij in zijn BE 2, en later in een houten Sopwith Camel, met zijn Derde Squadron op leven en dood had gevochten met de Duitse Fokkers. Zelf had ik me aangemeld als verpleegster in het Rode Kruis Hospitaal in Torquai waar mijn moeder woonde. Zonder dat we het in de gaten hadden zijn we na de oorlog uit elkaar gegroeid. Archie was veel weg. Ik had mijn schrijfwerk. Na verloop van tijd verdiende ik meer dan hij. Natuurlijk merkte ik wel dat dat knaagde aan zijn trots. Maar ik hoopte dat zijn waardering voor mijn succes de overhand zou houden. Dat heb ik volstrekt verkeerd ingeschat. Hoe meer bewondering ik van derden ontving, hoe minder affectie Archie naar mij toe toonde. Ik kan wel janken dat ik dat niet heb zien gebeuren. Ik, die in mijn boeken steeds precies wist hoe al die breinen werkten en hoe ze worstelden met emoties.
Dit jaar werd pijnlijk duidelijk hoe ver Archie van mij was weggedreven. Hij liet me verdomme gewoon aanmodderen toen het huis van mijn moeder uitgeruimd moest worden. Hij stak geen poot uit. Sterker nog, hij was er gewoon niet. Vernederend en bot. Waarschijnlijk een poging om mij non-verbaal en op afstand duidelijk te maken hoe het gesteld was met zijn gevoelens voor mij. Natuurlijk had ik wel door dat ons huwelijk zich in een gevarenzone bevond. Maar ik weigerde daar zomaar vergaande consequenties uit te trekken. Zoals scheiden. Scheiden paste niet bij mij. Ik had idealen. Ik geloofde oprecht in de liefde en de eeuwige trouw. Zeker als er kinderen in het spel waren……
Er werd op de deur van mijn kamer geklopt. Ik zat zo in mijn eigen treurspel dat het even duurde voor het klopsignaal tot me doordrong. Zo laat nog? Ik aarzelde even, maar mijn nieuwsgierigheid won het van mijn voorzichtigheid. Ik kende hier verder niemand, behalve de groep van meneer Farbrother. Het zal toch niet Farbrother zelf zijn, schoot het door mijn hoofd. Wat zou die nu nog willen?
“Wie is daar?” vroeg ik.
“Roomservice, mevrouw Neele. Een bericht voor u.”
De vrouwenstem stelde me gerust. Ik deed open. Een hotelmeisje overhandigde me een enveloppe en vroeg of ze op antwoord moest wachten. Ik opende de enveloppe en vouwde het briefje open dat erin zat. Ik las:
Teresa,
Er is een prijs.
B.
Even bleven mijn ogen rusten op deze mededeling die alleen al door zijn beperkte omvang bijna ridicuul was. Toen liet ik het meisje weten dat ze niet op een antwoord hoefde te wachten. Ze wenste mij een goede nachtrust en verdween. Ik sloot de deur, legde het kattebelletje op tafel en bleef er geruime tijd naar staren. Wie had dit briefje geschreven? En waarom? De twijfel die ik eerder op de avond tijdens de sessie voor het eerst had gevoeld, sloeg nu in alle hevigheid toe. Er waren drie B’s in de groep: de dames Bumpass, Brickstone en Blackwater. Een van hen had me dit ultrakorte berichtje gestuurd. ‘Er is een prijs.’ Was dit een waarschuwing? Of een aankondiging dat er een nieuwe fase in het project van meneer Farbrother aankwam? Als het laatste het geval was, was het op zijn minst vreemd dat die op deze wijze werd aangekondigd. Zo speels was de club van Farbrother nu ook weer niet. Een waarschuwing dan? Wie zou mij willen waarschuwen? En waarvoor? Een prijs. Meneer Farbrother had me afgelopen zaterdag hulp aangeboden. Op een of andere manier had hij aan mij gemerkt dat ik die nodig had. Nou ja, gezien de toestand waarin ik op dat moment verkeerde, zal het niet moeilijk geweest zijn mijn wanhopige mentale gesteldheid te herkennen. Ik weet niet hoe ik er op dat moment bij liep, maar erg vrolijk zal het niet geweest zijn. Ik moest even wachten bij de receptie op gasten die net voor mij waren gearriveerd. Ik had al vreemd staan schutteren bij het afrekenen met de taxichauffeur. In de rij voor de balie heb ik me waarschijnlijk ook nogal opgewonden gedragen. Ik was vanuit Londen in een opwelling naar Harrogate gereisd nadat ik in de stationshal een affiche had gezien van het hotel met zijn geneeskrachtige baden. Ik had geen duidelijke bestemming in mijn hoofd. Het aanplakbiljet bepaalde mijn keuze.
Een prijs? Ik pijnigde mijn hersens om te achterhalen of er bij het eerste contact ook over een prijs was gesproken. Maar mijn geheugen liet me volkomen in de steek. Een zwakke basis om ingrijpende besluiten te nemen. In alle verwarring zei mijn gevoel dat ik voorlopig weinig anders kon doen dan de onbekende en onzekere weg te vervolgen die ik had ingeslagen. Ik probeerde mezelf moed in te spreken en ik hield mezelf voor dat alles de goed kant op leek te gaan. Ik moest voorlopig mijn zegeningen maar even blijven tellen, dwong ik mezelf te geloven. Misschien was het beter om niet gelijk in paniek te raken door een onnozel krabbeltje van een hoogbejaarde dame die misschien ook wel een beetje dolende was. Maar het leek me wel verstandig om vanaf nu het bijna kinderlijke vertrouwen dat ik had in meneer Farbrother wat te temperen. Ik zou wat scherper gaan opletten wat er allemaal gebeurde rond hem en zijn bejaardenclub. Misschien was het toch niet zo gek om morgen eens te gaan kijken hoe het er in het zwavelbad aan toe ging. Mijn oog viel weer op mijn aantekeningenboek. Ik las wat ik had opgeschreven en pakte als in een trance opnieuw mijn vulpen. Mijn ouwe trouwe Parker Duofold was nog niet klaar!
De mededeling van Archie dat hij een vriendin had, trof me als een mokerslag. Toen ik weer een beetje bij was gekomen, heb ik nog voorgesteld om hulp te vragen. Hulp bij het redden van ons huwelijk. Ik wilde Archie niet kwijt. En ik voelde me vernederd omdat ik als een ouwe jas was ingeruild voor een nieuw exemplaar. De onbezonnenheid van Archie mocht niet tot een catastrofe leiden. We hadden toch ook een dochter van zeven? Met zo’n ramp mocht je een kind niet opzadelen. Zo’n ramp moest je voorkomen. Tegen elke prijs. Tenminste, zo dacht ik erover. Ik was tot alles bereid om ons huwelijk te redden. Maar Archie wilde niks. In hulp zag hij niets. Zijn besluit stond blijkbaar vast. Ik was radeloos en zocht koortsachtig naar een uitweg. Moest ik hem verketteren? Met de gevolgen van zijn beslissing confronteren? Ik vreesde dat het de kloof tussen ons alleen maar zou verdiepen. Of moest ik hem verleiden bij mij terug te komen en zijn huwelijksuitstapje te beëindigen. Ik was er zeker van dat ik hem zou kunnen vergeven als hij die stap zou zetten. Maar verleiden, daar was ik niet zo goed in. Als een krolse kat bij hem op schoot klimmen? Ik moest er eerlijk gezegd niet aan denken. Ik ben geen puritein en ik kan op mijn manier wel degelijk genieten van het liefdesspel, maar als een hoer mijn overspelige man terugveroveren, dat lag toch niet echt in mijn aard. Ik was doodsbang dat ik me daarmee volstrekt belachelijk zou maken en dat de pijn van een eventuele scheiding alleen nog maar groter zou zijn. Vertwijfeld vroeg ik me af waar het fout was gegaan. Waarom was hij gevallen voor die Nancy Neele? Wat had zij te bieden dat ik hem blijkbaar niet kon geven? Ik had haar een keer, terloops gezien, niet wetend dat zij de vrouw was bij wie mijn man blijkbaar vond wat hij bij mij ontbeerde. Waarvoor hij zijn veilige leventje en zelfs zijn dochter wilde opgeven.
Afgelopen vrijdag hadden we ’s ochtends een forse aanvaring gehad. Archie deelde mij doodleuk mee dat hij met zijn Nancy dat weekend naar vrienden zou gaan om een verlovingsfeest te vieren. Ik was ten einde raad. Nog altijd wilde ik me niet neerleggen bij het onvermijdelijke. Ik verliet het huis voor een afspraak. Toen ik ’s avonds weer thuiskwam was Archie niet alleen weg maar had hij ook zijn spullen gepakt. Hij was nu echt weg. Definitief. Onherroepelijk. Mijn wereld stortte in voor zover dat al niet was gebeurd. Wat er nog overeind had gestaan lag nu ook in diggelen. Het noodlot had toegeslagen. Ik voelde me klein en machteloos tegenover de wereld die zich frontaal tegen mij had gekeerd. Maar ik voelde me tegelijk boos. Laaiend. Het was die boosheid die me op de been hield. Die voorkwam dat ik in totale hulpeloosheid wegdreef op een stroom van bittere tranen. Het was de boosheid die me wekte uit mijn aanvankelijke verdoving. Het was de boosheid die me in een koortsachtige opwinding bracht. Wraak! Wraak! Schreeuwde het in me. In mijn hoofd, in mijn hart, in mijn tenen. Terugslaan zou ik. Mijn overspelige man pijn doen. Treffen. Te schande maken zou ik hem. Natuurlijk was ik niet toerekeningsvatbaar, maar ik had wel degelijk een idee, hoe krankzinnig ook.
Ik rende naar boven, graaide wat spullen bij elkaar, kuste mijn dochtertje, dat al sliep en reed weg in mijn groene Morris Cowley. Ik was gebroken. In een soort trance reed ik richting Godalming. Daar zat verdomme mijn man Archie Christie met zijn vriendin. Mijn man. Vriendin. Het stak. Het sneed. Door mijn ziel….
Het hele land stond op zijn kop na de verdwijning van Agatha Christie op 3 december 1926. Overal werden grote zoekacties op touw gezet. Hot news.
5
Pas toen de vulpen tussen mijn vingers weggleed, merkte ik dat ik volkomen uitgeput was. Die nacht sliep ik zeer onrustig. Ik worstelde met wanstaltige monsters die vochten om mijn ziel. Zij sleurden me uit bed en vlogen met me door het geopende raam naar buiten. Aanvankelijk had ik geen idee waar ze me mee naartoe namen. Ik keek omlaag. Onder ons lag een verlaten gebied. De aarde was zwart en modderig en doorsneden met geulen. En uit de modder staken lichaamsdelen. Handen, armen, hoofden. Er hing een vreemde lucht van oud bloed, verrotte aarde en verschroeid ijzer. Overal waar ik keek, zag ik dood en verderf. De monsters maakten een angstaanjagend geluid. Ze leken te grijnzen. Ze wezen me op menselijke silhouetten die in prikkeldraad hingen, als was die hing te drogen. Ik wist bijna zeker dat ze me een blik op de hel gaven. Totdat ik me realiseerde dat ik boven een ontzagwekkend en huiveringwekkend slagveld vloog. Sterker nog, hier had de grote oorlog zich afgespeeld. De gruweloorlog die alle eerdere oorlogen in wreedheid had overtroffen. Misschien had Archie hier wel gevlogen in zijn Bleriot. Met de naam Archie schoot het beeld van mijn nachtmerrie naar een heel andere setting. Een romantisch graanveld, goudgekleurd door een aangename zon. Ergens in het graan lag een stelletje te vrijen. De monsters gingen lager vliegen zodat meer details zichtbaar werden. Het meisje lag half op haar zij met een been opgetrokken. De jongeman had een hand onder haar rok. Toen we langs scheerden, keek hij op. Ik herkende hem. Het was Archie! Met een uiterste krachtsinspanning dwong ik mijn brein deze kwelling te stoppen. Ik werd die nacht een paar keer wakker omdat ik meende dat er iemand in mijn kamer rondscharrelde. Met mijn laatste beetje moed had ik zelfs een keer het licht aan gedaan en vastgesteld dat ik waarschijnlijk last van hallucinaties had. Hallucinaties of niet, ik voelde me verlaten. Totaal verlaten. Ik stond er helemaal alleen voor. Maar waar voor? De volgende ochtend werd ik geradbraakt wakker. Vaag herinnerde ik me het geworstel van de afgelopen nacht. Het duurde enige tijd voor ik alle beelden weer op een rijtje had staan. Toen schoot me ook weer dat vreemde briefje te binnen. Direct voelde ik mijn lijf vol stromen met spanningen. Dat briefje! Ik sprong uit bed. Had ik dat soms ook gedroomd? Was het net zo’n zinsbegoocheling geweest als al die demonen die vannacht door mijn hoofd hadden gespookt? Ik had het briefje op tafel gelegd, zoveel was zeker. Maar tot mijn verbijstering lag er op tafel geen briefje. Toch een hallucinatie? Een valse herinnering? Mijn geheugen was de afgelopen tijd uitermate gammel gebleken, maar als er nu ook nog ongecontroleerd herinneringen gecreëerd werden die los stonden van de realiteit, werd het wel erg moeilijk om greep op de realiteit te houden. Werd ik nu echt gek? Had er dan aan het eind van de avond geen kamermeisje op de deur geklopt? Dat was in ieder geval te controleren. Ik zou haar zeker herkennen en kunnen vragen of zij een briefje had afgegeven. Ik liep gedachteloos naar de deur van mijn kamer. Naast de deur langs de muur stond een lage kast die bedoeld was om je koffer op te leggen. En op die kast lag een envelop. De envelop waar het briefje in had gezeten. Het was dus geen valse herinnering. Even voelde ik opluchting. Heel even maar. Want direct daarop realiseerde ik me dat er dus ook een briefje was geweest. En dat was weg. Ik wist nu ook opvallend zeker dat ik dat briefje zeker niet zelf had weggegooid. Ik had het op tafel gelegd en daar lag het niet meer. Ik kon maar één conclusie trekken: iemand had het briefje vannacht weggehaald. En die conclusie bezorgde me niet alleen kippenvel, ik voelde intuïtief dat er gevaar dreigde. Gevaar uit de hoek van Farbrother, dat kon bijna niet anders. Maar veel verder dan dat kwam ik niet. Ik pakte mijn aantekeningenboek op om nog eens terug te lezen wat de Parker me had verteld. Kon ik mijn eigen ogen nog vertrouwen? Onder de tekst stond een B. Ik wist bijna zeker dat ik die er niet zelf onder had gezet. Probeerde iemand mij gek te krijgen? Te breken? Angst aan te jagen?
Koortsachtig overwoog ik wat nu te doen. Er tussenuit piepen leek het meest voor de hand te liggen. Weg uit dit griezelhuis. Maar dan zou ik waarschijnlijk beroerder terugkeren in Styles House dan ik er een aantal dagen geleden was vertrokken. En dat was al niet te best. Dan had ik niet alleen de slag verloren maar uiteindelijk toch ook de oorlog. Ik was echt doodsbang dat ik daar niet meer bovenop zou komen. De rest van mijn leven in een inrichting? Of erger misschien…? Weer liepen er koude rillingen over mijn rug. Archie, Archie, wat heb je me aangedaan? Heb ik dat echt verdiend? Of heb ik uiteindelijk het onheil over mezelf afgeroepen? Had ik nuchterder moeten reageren toen jij meedeelde te willen scheiden? Maar ik kon het niet, al had ik het gewild.
Ik verbaasde mezelf, maar ik nam zo waar een besluit. Het was beter dat ik bleef. Ik ging immers vooruit. Maar ik moest Farbrother spreken. Ik moest hem dwingen open kaart te spelen. Misschien dat we er dan toch nog samen uitkwamen.
6
De zwavelhoudende baden bevonden zich in het centrale deel van het majestueuze hotel. Het was er warm en benauwd. De zwavel sloeg op je keel en irriteerde je slijmvliezen. De baden waren misschien goed voor de huid, de reuma en de jicht, maar niet voor de slijmvliezen, dat was me al snel duidelijk. Toen ik de ruimte betrad, werd ik van verschillende kanten hartelijk begroet door zes hoofden die boven het geneeskrachtige water uitstaken. Snel probeerde ik te achterhalen wie zich daar te goed deden aan het geurige zwavelsop. Vergeleken met de groep van de avond tevoren ontbrak volgens mij mevrouw Bumpass. Zo te zien had men het prima naar zijn zin. Terwijl ik langs de kant een stoel pakte, was meneer Farbrother uit het bad geklauterd en stond nu druipend en met een grote grijns voor me.
“Toch gekomen!” sprak hij op een warme toon, “Wat goed van je Teresa. Dan zie je ons ook eens onder andere omstandigheden.”
“Ach ja,” zei ik, “Ik heb helaas geen badgoed bij me, maar even langs de kant kijken hoe het hier toe gaat, dat leek me toch wel leuk. Het zou een beetje ondankbaar zijn om jullie uitnodiging telkens te negeren. Jullie helpen me zo ontzettend goed.”
“Kijk eens aan, dat hoor ik graag,” zei meneer Farbrother, die intussen een badhanddoek had gepakt om zichzelf wat af te drogen. Hij droeg een fraai gestreept badpak waarin de contouren van zijn gespierde lijf goed zichtbaar waren. Ook erg zichtbaar was de ongewoon zware lichaamsbeharing. Tot op zijn rug groeide een dichte, donkere vacht. Hij deed me denken aan de Turken die ik op de reizen met mijn moeder naar de Oriënt aan de kust was tegengekomen. Hij wierp een felgele bal in het water en schoof zijn stoel naast de mijne. De dames Blackwater, Sadgrove, Kneebone en Davenport begonnen de bal naar elkaar over te gooien terwijl meneer Codpicker probeerde deze te onderscheppen wat met één oog bepaald niet meevalt. Meneer Farbrother bezag het tafereel met een glimlach, legde zijn handdoek over de zitting van zijn stoel en liet zich er met een zucht waaruit welbehagen sprak, in zakken. Hij keek mij aan en zei:
“Ik kan me natuurlijk vergissen, Teresa, maar volgens mij is er iets. Moet je iets kwijt? Zeg het alsjeblieft. Spreek je uit. Je weet toch dat je me kunt vertrouwen.”
“Dat weet ik,” zei ik, terwijl ik een zelfverzekerde toon probeerde aan te slaan.
“Is er iets?” vroeg meneer Farbrother opnieuw. “Hou niks achter, Teresa, want dat bemoeilijkt het herstel. Jouw herstel.”
Ik aarzelde en verweet mijzelf dat ik deze ontmoeting niet wat beter had voorbereid. Maar ja, wat moest ik na de totale verwarring die de afgelopen nacht had opgeleverd. Toen kreeg ik een briljante ingeving. Tenminste, zo leek het me.
“Ik heb vannacht afschuwelijk gedroomd. Angstaanjagend. Ik was vanochtend gebroken.”
“Kun je je nog herinneren wat je hebt gedroomd?” vroeg meneer Farbrother belangstellend.
“Jazeker. Het begon met monsters en demonen die me overal mee naartoe sleepten. Ze hebben me gruwelijke dingen laten zien.”
Meneer Farbrother knikte.
“Kwade geesten loeren voortdurend op bressen in iemands verdediging om de controle over zijn brein over te nemen. Onderschat het niet, Teresa. Maar zolang wij in de buurt zijn, ben je veilig. Dat verzeker ik je.”
Meneer Farbrother draaide gedachteloos kleine pluimpjes van het borsthaar dat boven zijn badpak uitstak.
“Is uw macht dan zo groot? Waar komt die vandaan? Of mag ik dat niet vragen?”
“Natuurlijk mag je dat vragen, Teresa. Maar het antwoord kan ik je pas over enkele dagen geven. Heb je verder vannacht nog van vreemde dingen gedroomd?”
“Toch wel,” zei ik. “Ik heb gedroomd van een brief die ik kreeg.”
“Zo. Interessant. Wat was daar zo angstig aan?”
“ De boodschap. Ik begreep hem niet. Maar zelfs in mijn droom wist ik zeker dat hij belangrijk was.”
“Dat kan,” zei meneer Farbrother. “In lucide dromen kun je buiten je eigen droom stappen. Wat was die boodschap, Teresa?”
Ik aarzelde even. Ik realiseerde me dat ik nu hoog spel speelde. Misschien zou ik nu iemand in grote moeilijkheden brengen. Iemand die me had proberen te helpen. Maar ik had A gezegd. En B had zich spontaan aangemeld.
“De boodschap luidde: Er is een prijs.”
“Dat was alles?”
“Dat was alles.”
“Nog een afzender?”
“Niet dat ik me kan herinneren.”
Er viel een stilte. Opnieuw keek meneer Farbrother me indringend aan. Dwingend. Twee tellen, langer kon ik zijn blik niet weerstaan.
“Waarom zo bang voor die boodschap, Teresa?”
“Omdat, eh…., omdat ik het gevoel heb dat die iets met mijn situatie te maken heeft.”
“Hoezo?”
“Jullie helpen mij. Op een fantastische manier. Het is logisch dat daar iets tegenover moet staan.”
“Waarom is dat logisch?”
“Omdat er volgens Darwin geen altruïsme bestaat.”
“Aha, je koppelt het hele verhaal aan Darwin. Heel goed. Je bent een snelle leerling, Teresa.”
“Klopt mijn gedachte?”
“Er zit een kern van waarheid in, laat ik het maar zo zeggen.”
“Er is een prijs?”
“Er is een prijs.”
“En mag ik ook weten wat die prijs is?”
“Laat ik het voorlopig hierbij houden: na iedere geslaagde sessie is er een deel van de prijs betaald.”
Hij zag dat dit antwoord mij niet bevredigde.
“Als je meer wilt weten, kom dan vanavond naar mijn kamer. Dat zou ik zeer op prijs stellen. Dan kan ik je onder vier ogen en in alle rust uitleggen hoe de zaak in elkaar steekt. Kamer 11. Drie keer kloppen.”
Ik voelde hoe mijn hart oversloeg en een warmtegolf bezit nam van mijn hals.
“We stoppen,” riep meneer Farbrother naar zijn badgenoten. Tot duidelijke opluchting van meneer Codpicker die er niet in was geslaagd de grote gele bal te onderscheppen.
“Tot vanavond, Teresa. Sessie vijf. En daarna zou ik een bezoek zeer op prijs stellen.”
Hij gaf mij een galante handkus en vertrok met zijn kudde naar de douches. Het was intussen woensdag 8 december 1926 en de berichten over mijn verdwijning in de Harrogate Tribune waren gelukkig van de voorpagina verdwenen.
7
Het klinkt misschien wat vreemd maar sessie vijf was een makkie. Na de voorgaande vier sessies had ik weinig moeite om over het gebod ‘Gij zult niet moorden’ heen te stappen. Na sessie vijf voelde ik me sterk genoeg om de uitnodiging van meneer Farbrother te honoreren. Ik had uiteraard gefantaseerd over de situaties die zich zouden kunnen voordoen, maar tot een helder plan had dit niet geleid. Ik voelde me dan wel sterker, maar de chaos in mijn hoofd was nog lang niet opgeruimd.
Toen ik drie keer op de deur van kamer 11 klopte was het half elf ’s avonds. Ik had me, ondanks mijn voornemen om afstand te bewaren, toch wat opgedoft. En de opwinding die ik ’s ochtends bij het bad had gevoeld, was helemaal terug toen meneer Farbrother de deur opende en mij met een elegant gebaar binnen noodde.
“Ik wist dat je zou komen, Teresa” sprak hij vriendelijk. “Ga zitten en maak het je gemakkelijk. Kan ik misschien iets voor je inschenken?”
“Doe maar een whiskey. Ik ben toe aan iets sterks.”
Wij spraken over alledaagse hoteldingen, over het eten en de bediening. Na het tweede glas begon de alcohol te doen wat de alcohol geacht wordt te doen: spanningen vloeiden weg uit mijn lijf en de tijd begon zich te concentreren op het nu. De behoedzaamheid waarmee ik binnen was gekomen, veranderde in de argeloosheid van een bakvis die te lang had gedagdroomd van ridders, redders en helden. Ik lachte om elke kwinkslag van mijn galante gastheer en ik deed geen enkele moeite meer om mijn bewondering voor hem te maskeren. Hij stond op en liep tergend langzaam tot achter mijn stoel. Ik wist wat er ging gebeuren en ik wilde niets liever. Mijn adem stokte in mijn keel toen ik zijn handen op mijn schouders voelde rusten. Ik legde mijn hoofd opzij. Op zijn linker hand. Kon het nog duidelijker? Ik gaf me over. Vanaf nu zouden zijn handen vrij spel hebben. Te lang al had ik de strelingen van een mannenhand gemist. Maar zijn handen zochten niet verder. Ze verlieten mijn schouders, raakten bijna terloops even mijn hoofd aan en verbraken toen de betovering. Meneer Farbrother nam weer plaats in zijn stoel tegenover mij, keek mij aan, glimlachte en schudde langzaam zijn hoofd.
“Het spijt me Teresa, maar dit zou te makkelijk geweest zijn. Het zou ons project volledig ondermijnd hebben.”
Ik stond op ontploffen. Eerst omdat ik boos was op deze vreemde man die mij zo in zijn greep had en me in zo’n toestand van zoete razernij had gebracht, en direct daarna op mijzelf omdat ik dit zonder schaamte had laten gebeuren. Meneer Farbrother voelde heel goed aan hoe ik eraantoe was en bood me iets te drinken aan. Maar dit keer zonder alcohol. Daarna ging hij verder alsof er niets gebeurd was.
“Lieve Teresa, nu we halverwege zijn met ons project en jij weer zoveel kracht hebt dat je in staat was mij te bezoeken, kan ik je iets meer vertellen over de achtergronden.”
Ik voelde hoe de opwinding wegvloeide uit mijn nog steeds lichtbenevelde brein. Nieuwsgierigheid kwam er voor in de plaats.
“Bij ons eerste contact,” ging meneer Farbrother verder, “heb je verteld over je huwelijksproblemen en over je angst dat je nooit meer zou kunnen schrijven. Het was direct duidelijk dat wij je zouden kunnen helpen. Omdat je er zo beroerd aan toe was, leek het ons beter even te wachten met verklaringen.”
“Hoezo duidelijk? Wie zijn jullie eigenlijk? Waar komen jullie vandaan?”
“Ho even Teresa. Orde. Niet alles tegelijk. Laat ik eerst proberen uit te leggen waarom wij wisten dat we iets voor jou konden betekenen. Het heeft alles te maken met getallen. De getallen hebben namelijk hun eigen verhaal. Zij wijzen ons de weg.”
“Welke getallen?”
“In jouw geval sprongen er twee getallen uit, het getal 6 en het getal 11.”
“En die zijn belangrijk?”
“Dat zou ik denken. Voor ons in ieder geval wel. Maar ook voor jou, Teresa, vergis je niet.”
Ik pijnigde mijn hersens. 6 en 11? Belangrijk? Geen idee.
“Laat ik met de 6 beginnen. Je vertelde dat je 36 bent. Toen gingen er bij ons al wat belletjes rinkelen. 36 is het kwadraat van 6. Zes maal zes, dat is mooi. Maar het wordt nog veel interessanter als je alle getallen van 1 tot en met 36 bij elkaar optelt. Enig idee wat de uitkomst is?”
“Geen idee.”
“666! Is dat niet bijzonder?”
Meneer Farbrother zweeg even, waarschijnlijk om mijn reactie te peilen. Ik was uiteraard bekend met de twijfelachtige reputatie van ‘Het Getal van het Beest’.
“Moet ik dit opvatten als een aanwijzing?”
“Hoe bedoel je?” vroeg meneer Farbrother.
“Laat ik het dan maar een beetje cru zeggen: zit ik hier tegenover een duivelaanbidder? Of…nog erger…?”
Meneer Farbrother keek even quasi-verbaasd en schoot toen in de lach. Een ontwapenende lach. Maar zo gek was die associatie met het Boze natuurlijk niet. De ervaringen van de afgelopen dagen wezen vrij consequent in een bepaalde richting. Maar ik was intussen al zo ver meegegaan op een weg die ook zonder zessen en elven de nodige goddeloze trekjes had gekregen, dat ik nu ook maar even moest doorbijten. Nadat ik die conclusie in gedachten had getrokken ontstond er ruimte om het vervolg van de ‘Openbaring volgens Farbrother’ met een meer open instelling tot me te nemen. Meneer Farbrother schoof zijn stoel wat dichter naar de mijne en pakte allebei mijn handen.
“Duivels? Duivels? Waarom die middeleeuwse namen? Ze hebben de mensen te lang bang gemaakt? Namen zijn niet belangrijk, Teresa. Namen zijn mensenwerk. Het gaat om de getallen. En ja, er zijn getallen die een wereldbeeld vertegenwoordigen dat haaks staat op het beeld van de slaven, de zieken en de slappelingen. Een wereldbeeld dat gestaafd wordt door de moderne wetenschap. Ik heb je eerder gewezen op de ideeën van Darwin. Wij vertegenwoordigen de toekomst, Teresa, en wij zijn sterk.”
Ik verbaasde me over de overtuigingskracht van de man tegenover me die nog altijd mijn handen in de zijne hield. Met enkele woorden was hij voor mij weer de intelligente en aantrekkelijke man die een paar dagen geleden mijn verscheurde leven was binnengewandeld. Weg spookbeelden.
“Jij vertelde ons over jouw angst voor het verlies van je schrijftalent. Je hebt zes succesvolle misdaadromans op je naam staan en je was bang dat het daarbij zou blijven. Wij hebben je de garantie gegeven dat het er 66 zullen worden. Zes maal elf. En dat gaat lukken als we het tien-gebodenproject ook afmaken. Elk gebod levert jou tien nieuwe boeken op. En jouw succes zal adembenemend zijn. Op de elfde dag na jouw verdwijning zal het project worden beëindigd.”
Ik luisterde met stijgende verbazing. Mijn hart klopte in mijn keel. Dit was zo ongelooflijk. En toch geloofde ik.
“De getallen vertellen het verhaal, Teresa. In het getal 666 zitten precies 121 priemgetallen. In het getal 36 zitten er precies 11. Zie je het verband?”
Ik knikte. 121 is het kwadraat van 11, zoveel had ik nog wel van mijn moeder geleerd. Dus via die omweg was mijn leeftijd aan het Getal van het Beest gekoppeld! Ik huiverde. De diepere betekenis van dit gegoochel met getallen ontging me volledig. Maar intuïtief voelde ik aan dat me hier een blik werd gegund in een parallelle wereld, een wereld waarin geen plaats was voor toevalligheden, waarin de onbetwistbare wetten van de mathematica zorgden voor een nieuwe betekenis van dingen en gebeurtenissen en voor nieuwe, onverwachte relaties daartussen.
“Ik kan je nu al zeggen, Teresa, dat deze geschiedenis pas bekend zal worden op jouw 121 ste geboortedag.”
“Dus dat is, eh…, 2011?”
“Heel goed.”
“Wie gaat daar dan wel voor zorgen?”
“Ik ben geen toekomstvoorspeller. Het gaat om de getallen. Degene die dit openbaar zal maken, zal geboren worden in het jaar dat jij 55 wordt. In 2011 zal hij 66 zijn. Dat is bekend. Heb je nog vragen, Teresa?”
“Ja. Maar ik zou niet weten hoe ik ze onder woorden moet brengen.”
“Dan stel ik voor dat we het hier voorlopig bij laten. Me dunkt dat je wel wat hebt om over na te denken. Kom gerust met je vragen als je zover bent. Er zijn geen geheimen. Hoogstens onbekendheden. Ik zal je naar je kamer brengen, als je me toestaat.”
“Oh, misschien toch nog een laatste vraag,” haastte ik me, terwijl ik opstond. “Hoe is het met meneer Frizzle en de andere leden van de groep die niet meer meedoen?”
“Er is een prijs, Teresa. En ze zijn oud. Heel oud.”
8
Meneer Farbrother bracht me naar mijn kamer. Galant. Bij de deur drukte hij zijn duim drie keer op mijn voorhoofd, draaide zich om en keerde terug naar zijn eigen kamer. De dagen daarna kwamen successievelijk de resterende geboden aan bod. De groep telde iedere dag een lid minder. En ik voelde me met de dag sterker. Na sessie negen op 13 december, waarbij alleen nog meneer Codpicker aanwezig was, deelde meneer Farbrother mee dat het project de volgende morgen officieel zou worden afgesloten. In de badruimte. Hier zou als laatste het eerste gebod aan de orde komen: Er is slechts één God.
Voor het eerst sinds lang sliep ik weer eens goed. De volgende dag voelde ik me verkwikt en uitgerust. Het was de elfde dag na mijn verdwijning. Tegen de tijd dat ik bij het zwavelbad werd verwacht, voelde ik toch weer wat gerommel in mijn buik. Zenuwen. Het was toch een bijzonder moment, straks met meneer Farbrother in die verstikkende zwaveldamp. De laatste stap naar mijn volledige herstel. En meer dan dat. Tenminste als ik de voorspelling van meneer Farbrother mocht geloven, en dat deed ik bijna onvoorwaardelijk. Ik ging er zonder meer vanuit dat de afsluiting van het project een tête a tête zou worden van mij met meneer Farbrother. Een mooie symboliek: eindigen zoals het tien dagen geleden was begonnen: wij tweeën.
Toen ik de badruimte betrad, was deze leeg. Dat verbaasde me enigszins. Even twijfelde ik of ik het afgesproken tijdstip goed had onthouden. Veel tijd om daar bij stil te staan was er niet want de deur tegenover mij ging open en er trad iemand binnen die ik eerlijk gezegd niet had verwacht. Dat wil zeggen, dat het in ieder geval niet meneer Farbrother was. Omdat er nogal wat damp boven het hete bad hing, duurde het even voor ik kon ontwaren wie daar, in nevelen gehuld, dan wel was binnengekomen. Niet meneer Farbrother stond daar aan de overkant van het bad met het Grote Boek in zijn armen maar meneer Codpicker! Dezelfde die steeds zo geïnteresseerd was geweest in mijn Zuidafrikaanse ervaringen. Hij stond daar zonder dat grappige zwarte ooglapje. Mijn verbazing moet zelfs in de dichte mist en met één oog van mijn gezicht af te lezen geweest zijn. Ik bleef staan.
“Goedemorgen, Teresa,” begon meneer Codpicker, “ik begrijp dat je mij hier niet had verwacht. Meneer Farbrother heeft zich uitstekend van zijn taak gekweten. Hij is nog jong maar zijn talent is onmiskenbaar. Ik weet dat je zeer aan hem gehecht bent geraakt. Ik hoop dat je me vergeeft dat ik de afsluitende sessie zelf doe. Dus, lieve Teresa, wil ik je nu graag vragen om in het Grote Boek te onderschrijven dat je je ook aan het eerste gebod niets gelegen zult laten liggen. Kom.”
Het eerste gebod, ‘Aanbidt alleen de God die de Joden uit de woestijn heeft geleid’, moest ik verwerpen om het plan met mij te voltooien. Er is een prijs. Welke prijs had ik al betaald? Welke schuld zou ik nog moeten inlossen? Nu ik me vrijwel weer de oude voelde, sloeg de twijfel toe. Een vernietigende twijfel. Er is een prijs, schoot het door mijn hoofd. Ik aarzelde. Wat zou er gebeuren als ik nu alsnog vluchtte? Hoe groot was de macht van meneer Codpicker, dat gekke manneke met die kogel in zijn kop. De zwavellucht sneed mijn adem af. Ik liep naar hem toe. Mijn blik onwillekeurig gericht op de plek waar zijn oog had gezeten. Geen spoor van een wond. Zij gezicht was gaaf. Er ontbrak alleen een oog. Had er ooit een oog gezeten?
“Wie bent u werkelijk, meneer Codpicker? Mag ik dat weten voordat ik mijn handtekening zet?”
“Laat niet het geluk en het succes op het laatste moment nog schieten, Teresa. Het is nog maar één laatste stapje. Denk aan de lessen van je mentor. Het tijdvak van de zwakken en de zieken is voorbij. De toekomst, jouw toekomst, is een toekomst zonder God. Jij bent straks jouw eigen god, Teresa. Een godin. Zo zit de wereld in elkaar.”
Zo was het. Ik wist dat het waar was. Meneer Codpicker sloeg het Grote Boek open en reikte mij een pen aan. Opnieuw aarzelde ik en zei:
“Ik wil eerst weten wie u bent.”
“Als je getekend hebt, zul je alles begrijpen.”
Op dat moment hoorde ik achter mij de deur waardoor ik was binnengekomen, open gaan. Terwijl ik me omdraaide, meende ik in het bad, onder water, de vage contouren te zien van het gezelschap waar ik de afgelopen dagen mee had opgetrokken. Heel even maar. In een flits.
“Dat is inderdaad Agatha Christie, mijn vrouw,” hoorde ik nu een bekende stem uitspreken. De stem van Archie. Bij hem enkele politiemensen. En het kamermeisje dat mij het vreemde briefje had bezorgd. Ze wees in mijn richting. Ik wendde me weer tot meneer Codpicker. Maar er was geen meneer Codpicker meer.
“U kunt bevestigen dat dit Agatha Christie is, uw echtgenote, die elf dagen geleden is verdwenen?” vroeg de politiefunctionaris aan Archibald Christie.
“Dit is mijn echtgenote, Agatha Christie. Zonder enige twijfel.”
“Wilt u ons volgen, mevrouw Christie?” sprak de politieman vriendelijk. “U maakt een wat verwarde indruk als ik zo vrij mag zijn.”
Espunt, januari 2011