Gerard van de Schootbrugge & Espunt


Omslag van "The Jungle Book" van Rudyard Kipling met daarin onder meer de lotgevallen van het jongetje Mowgli dat door een groep wolven onder leiding van de wolvin Akela in leven wordt gehouden.
Het gedichtje bevat nogal wat informatie die ik pas zeer onlangs opdook toen ik op zoek was naar mijn Akela. En passant werd me duidelijk dat het hier om een wolvin ging die voorkomt in “The Jungle Book” (1894), een verzameling gedichten en verhalen van de Britse schrijver Joseph Rudyard Kipling. Misschien wel het beroemdste verhaal gaat over het jongetje Mowgli dat opgevoed wordt door een groep wolven die geleid wordt door moederwolf Akela. Er zijn diverse films aan gewijd onder andere door Disney. Kipling was niet de eerste de beste. Hij was de eerste Brit die een Nobelprijs voor Literatuur ontving (1907). En hij raakte zeer bevriend met Robert Baden-Powell, de oprichter van de wereldwijde scoutingbeweging.
Achtergelaten zuigelingen die worden geadopteerd door wolven, het werpt een geheel nieuw licht op de verscheurende jager uit de sprookjes die juist in deze tijd weer heel dichtbij komt. Er zijn intussen twee soorten welpen in ons land: mensenkinderen die voetballen of bij de Scouting zijn aangesloten, en wolvenkinderen. Misschien ter geruststelling: ook bij het ontstaan van Rome speelde een wolvin een hoofdrol. Zij kreeg van Virgilius de naam Lupa Capitulina. Zij voedde de gedumpte tweeling Romulus en Remus. Eenmaal op eigen benen vermoordde Romulus zijn broertje en stichtte de eeuwige stad.
Het was in de tijd dat we met veel zaken bezig waren, maar niet met de wolf als illegale migrant. En toch gebeurde het. De wolf volgde zijn roeping: ga en vermenigvuldig u. Hij is nu medebewoner van ons land. De wolf kwamen we in de jaren vijftig alleen tegen in sprookjes en in de Donald Duck. De eerste Nederlandstalige uitgave van het razend populaire weekblad verscheen op 25 oktober 1952, dus kort na mijn introductie bij de Verkennerij. Het eerste nummer werd gratis verspreid. In de Donald Duck volgden we niet alleen oom Donald en zijn neefjes, maar ook vader en zoon Boze Wolf. De Kleine Boze Wolf was de kwaadste nog niet maar zijn vader, de Grote Boze Wolf, deugde voor geen meter en zat ieder nummer achter de Drie Biggetjes aan. Maar de sukkel faalde nummer na nummer. De moderne wolf heeft het hier vooral op schapen gemunt.

Lord Robert-Baden Powell was de oprichter van de Scouting. Mede op basis van eigen ervaring schreef hij enkele boeken waarin hij zijn ideeën over het scoutingspel en over de instelling en vaardigheden van de scouts heeft vastgelegd.
Ik was zeven. Dat betekende tweede klas bij juffrouw Wiegers (later leerde ik dat ze Fietje heette). Ik mocht ook bij de Verkennerij. Ik had de leeftijd van een welp bereikt. Het was 1952. Een bijzonder jaar dus voor mij omdat een grote wens in vervulling ging. De volgelingen van Lord Robert Baden-Powel kwam je in die tijd overal tegen, maar vooral op plekken waar wat te helpen viel. Want helpen, dat hadden ze plechtig beloofd. Iedere dag een goede daad. Braaf als ik was, zag ik dat helemaal zitten. En dan dat wonderlijke maar ook spannende uniform. Met al die insignes erop. Zomer of winter, altijd de onslijtbare korte boek. Van bruin ribfluweel. En kwasten aan je kniekousen. Petje met knoopje bovenop niet vergeten. En de halsdoek op zijn plek gehouden met een mooie ring. Als dat niet stoer was!
Waarom ik daar nu op mijn tachtigste ineens op terugkom kan ik niet goed verklaren. Onlangs popte zomaar dat wonderlijke woord akela bij mij op. Wegzakken en toch weer boven komen kan dus ook nog na een mensenleven. Ik was zo verrast door deze “verschijning” dat ik in een opwelling besloot een ode uit te brengen aan mijn Akela van ruim zeventig jaar geleden. Beter laat dan nooit. Dat gedichtje gaat zo:
Akela
Wolvenmoeder
Mowgli-hoedster
Wij welpen volgen trouw uw spoor
Akela
Voorleesmoeder
Open gauw het Kiplingboek
En lees ons nog een stukje voor
Akela
Welpenhoedster
Leer ons buiten spelen
Alles liever dan straks op kantoor

Hilversum, 1935. Ook in Hilversum floreerde de Verkennerij. Hier de Heideparkgroep. Welpen en Voortrekkers. En wellicht ook nog een Vaandrig en een Hopman. Vooraan aspirant-welpen in hun burgerkloffie.
Ik heb onze Akela maar heel kort meegemaakt en de kans dat ze dit nog te lezen krijgt is klein. Na de zomervakantie mocht ik aantreden. Onze groep (horde) kwam op zaterdagmiddag samen in een hok naast mijn lagere school (de Sint Willibrordusschool in Hilversum). Mijn Akela toonde grote blijdschap bij mijn komst. Maar ze legde me ook uit dat ik nog geen echte welp was. Ik moest laten zien dat ik het welpendom verdiende. En dus voorlopig ook geen uniform. Dat was een lelijke tegenvaller, te meer omdat ik geen idee had aan welke beproevingen ik nog zou worden blootgesteld. En het zou nog veel langer duren voor ik een beetje een idee kreeg waar ik eigenlijk in terecht was gekomen: de Verkennerij. Magisch, massaal, mondiaal. Het was me hooguit duidelijk dat ik wekelijks met een groep vrienden en bekenden in een hok zat en dat de orde in dat hok werd bewaakt door onze Akela. Een belangrijke taak want we weten maar al te goed hoe ongeordend een horde welpen zich doorgaans gedraagt. Noem het maar speels. Mijn Akela moet vaak genoeg op het eind van de zaterdagmiddag met een grote pffff van verlichting de deur van haar welpenhok achter zich hebben dichtgetrokken. Even bijkomen. Hoe het ook zij, de wijsheden die in het gedichtje opduiken, zijn pas in het internettijdperk tot mij doorgedrongen.
Ik moet eerlijk toegeven dat ik wel wat met uniformen had. Zo was mijn vader in Hilversum politieagent. Hij was weliswaar rechercheur (een stille) maar hij had wel degelijk een uniform al hing dat het hele jaar bij ons in de kast. Hij moest daar eens per jaar mee aantreden. Inspectie. Paste het nog, was het nog compleet en ongeschonden en was het nog voldoende netjes. Ik zie mijn moeder ter voorbereiding nog met de strijkbout in de weer om alle plooien glad te strijken. Tijdens zijn vroege jaren bij de politie was mijn vader ook nog tamboer geweest in het muziekkorps van de politie. Uiteraard in uniform. Als kleuter mocht ik op een blikken trommeltje meetrommelen als hij thuis zat te oefenen. Ik leerde dat je het roffelen moest leren door, al roffelend, steeds sneller het woord pannekoeken (toen nog zonder tussen-n) uit te spreken.
Er zat veel uniform in de familie van mijn vader. Opa, broers, neven, aangetrouwden, ze maakten allemaal deel uit van een katholiek muziekgezelschap: de “Leo”-fanfare. Opa speelde trombone, oom Kees bugel, oom Wil klarinet en neef Ton trommelde. En dat woonde en repeteerde aanvankelijk allemaal in het huis van opa en oma. Een vrolijke kermis. En dat paradeerde natuurlijk regelmatig strak geüniformeerd door het dorp. Na het blikken trommeltje kreeg ik wat later nog een trommeltje met een varkensblaas als vel. Als het vel goed was voorverwarmd kwam er een bijna echt geluid vanaf. Uniformen, eenvormigheid, het was symbool van orde en netheid. En het was mooi als het allemaal in de maat langs marcheerde.
Jaren zestig: alles moet anders
Tegen de tijd dat mijn studententijd aanbrak, 1963, maakte ik van dichtbij mee hoe die orde en netheid op de achtergrond raakten en in dezelfde tijdgeest het uniform een pariastatus kreeg. Het stond voor autoriteit en daar moesten we volgens vele jongeren eindelijk van af. Gehoorzaamheid is levensgevaarlijk had de Tweede Wereldoorlog bewezen (en alle andere oorlogen). Hippies en hara-krishna-aanhangers liepen nog wel met trommeltjes rond. Dat kon dus nog net. Maar zonder uniform. Hoewel? Ze hadden in feite ook zo hun onderscheidende groepsuiterlijk. If you’re not in, you’re out.
Hoewel de Padvinderij, Verkennerij, Scouting, of hoe het ook allemaal genoemd werd, nog steeds een wereldwijd en omvangrijk fenomeen is, is de zichtbaarheid de afgelopen decennia voor mijn gevoel duidelijk minder geworden. Daar zijn diverse redenen voor. In de jaren zestig kwam de genoemde brede beweging op gang die nogal anti-autoritair en anti-militaristisch was. Weg met alles wat een uniform droeg. Ook de Verkennerij paste niet in dit nieuwe wereldbeeld. En met de groeiende welvaart namen ook de mogelijkheden voor de jeugd (en niet alleen voor de jeugd) toe om de vrije tijd op een aangename en/of zinvolle wijze door te brengen. En dan was er ook nog een groeiend imagoprobleem dat alles te maken had met pedofiele praktijken.

De twee architecten van de Scouting. Links Lord Robert Stephenson Smyth Baden-Powell of Gilwell (1857-1941), de oprichter van de Scouting, rechts zijn grote vriend Frederick Russel Burnham (1861-1947), vader van de Scouting. Burnhams rijke ervaring op scoutinggebied was van grote betekenis voor Baden-Powells scoutingbeweging.
Nogal wat foute regimes hebben geprobeerd de formule van Lord Baden-Powell te kopiëren om daarmee hun jongeren op te voeden tot voorbeeldige volgers van nationalistische ideologieën. Denk aan de Hitler-Jugend en de Komsomol in de USSR. De Verkennerij werd in WO 2 overal door de bezetter geëlimineerd. Maar bij de bevrijding doken de verkenners en padvinders weer op. Zeer vitaal. De Lord zelf toonde voor de oorlog een duidelijke sympathie voor sterke leiders, met name Mussolini sprak hem wel aan. Op ScoutWiki wordt aandacht besteed aan de reputatie van Robert Baden-Powell, die vanaf de start van de Scouting in 1908 de status van een heilige had verworven.
We citeren:
Vanaf de jaren ’60 ging een aantal historici veel kritischer te werk en beschuldigden hem van diefstal van ideeën (ten behoeve van Scouting), racisme, massamoord, antisemitisme, fascisme, sadisme, militarisme en homofilie. Zijn biograaf Tim Jeal heeft tegenargumenten gegeven voor alle beschuldigingen, omdat ze gebaseerd zouden zijn op uitspraken zonder de juiste context. ….
Baden-Powell zag wel iets in Hitler en Mussolini
Dat is zo, maar vóór de Tweede Wereldoorlog, en hij was in goed gezelschap van bijvoorbeeld Winston Churchill en Gandhi (wat Mussolini betreft). Beide dictators hadden stabiliteit gebracht in hun landen en het communisme voorkomen, dat toen erg gevreesd werd. In Engeland was het regeringspolitiek om op goede voet met Hitler te blijven. Daarbij waren de dictators op hun beurt waarschijnlijk ook beïnvloed door Baden-Powell. In “Mein Kampf” staan passages over jeugdopvoeding, die zo uit “Scouting for Boys” konden komen. Baden-Powell stond nooit sympathiek tegenover nazi-ideeën. Maar hij had een positieve instelling tegen iedereen, vriend of vijand, waardoor hij dus de ware aard van Hitler later ontdekte dan anderen.
Baden-Powell wilde de Hitlerjugend onderdeel maken van Scouting
Scouting was een spel dat ook door andere jeugdbewegingen gebruikt kon worden en veel landen hadden hun eigen jeugdbewegingen. Baden-Powell probeerde altijd contact te houden met al die richtingen, zo ook met de Hitlerjugend. Daarbij vond hij dat de jeugd niet gestraft mocht worden voor de fouten van hun ouders. De Duitse scoutingachtige verenigingen waren internationaal al niet erkend als Scouting en bij de Hitlerjugend was dat ook niet de bedoeling. Na de beruchte Kristallnacht in 1938, waarin overal in Duitsland Joodse eigendommen werden aangevallen en waar ook de Hitlerjugend aan meedeed, was het contact wat Baden-Powell betreft definitief over. Het omgekeerde is overigens wél waar, althans in Nederland. De Hitlerjugend (voor jongens) en de Bund Deutscher Mädel (voor meisjes) wilden de Scoutingbeweging maar wát graag inlijven in de eigen organisatie. Iets waar scouting zelf absoluut niet op zat te wachten.
Baden-Powell was homoseksueel
Dit is het enige punt waar zijn biograaf Tim Jeal het mee eens is, al heeft hij daarvoor een forse hoeveelheid twijfelachtige Freud nodig. Baden-Powell was wel als liefhebber van de natuur een bewonderaar van een gezond jongenslichaam, zoals je die tegenkomt bij de lichaamscultuur van gewichtheffers. In die tijd dacht men dat homoseksualiteit een ernstige 'ziekte' was. Ook al zou Baden-Powell homoseksueel zijn geweest, dan zou hij dat volkomen onderdrukt hebben en er absoluut niets van laten merken. Er is daarom geen enkel hard bewijs, alleen vage suggesties.
Baden-Powel was een vrijmetselaar
Sommige bronnen wijzen naar Robert Baden-Powell als lid van de Vrijmetselarij, maar zijn vrouw Olave en dochter Betty hebben dit altijd ontkend. Echter Roberts vriend Rudyard Kipling was een bekend lid van de Vrijmetselarij. Ook de kleinzoon van Baden-Powell, Michael Baden-Powell is lid van de “Baden-Powell Lodge No 488” in Melbourne, Victoria, Australië. Baden-Powell was overigens niet tegen de organisatie, zo liet hij toe dat er in Australië een vijftal loges naar hem vernoemd werden.
Ondanks deze “verdachtmakingen” is de Scouting nog steeds de grootste jongerenorganisatie ter wereld is. In ons land telt de Scouting circa 115.000 leden, in circa 1000 groepen, wereldwijd gaat het om 60 miljoen leden in vrijwel alle landen op aarde.
Robert Baden-Powell
Wat was Robert Baden-Powell (1857 -1941) voor man? Hij wordt op 19-jarige leeftijd officier in het Britse leger. Groot-Brittannië is op dat moment een wereldrijk, zodat ideeën snel een brede verspreiding konden krijgen. Zijn vaardigheden als "verkenner" (Engels: scout) vallen zodanig op, dat hij voor de Britse geheime dienst komt te werken en in 1899 op zijn 43stewordt bevorderd tot (toen de jongste) generaal-majoor. Hij wordt in 1899 tijdens de Tweede Boerenoorlog naar Zuid-Afrika gestuurd om een deel van het Boerenleger weg te houden van de gevechten in het zuiden. Daar krijgt hij als commandant te maken met de belegering van het grensplaatsje Mafeking. Door gesmokkelde berichten van journalisten in Mafeking volgt heel Engeland de ontwikkelingen in het belegerde stadje en leert over de bijzondere technieken waarmee Baden-Powell de verdediging organiseert. Als de plaats uiteindelijk, na 217 dagen wordt ontzet, is hij uitgegroeid tot een held.
Baden-Powell wordt inspecteur-generaal van de Britse cavalerie, met als speciale opdracht het ontwerpen van een nieuw opleidingssysteem. Bij zijn terugkeer in zijn thuisland merkt hij dat door zijn populariteit het boekje “Aids to Scouting” dat hij geschreven had, bestemd voor de verspieders in het leger, gebruikt wordt door jongens en opleidingsinstituten in Engeland. Ze kopen het bij duizenden en spelen een spel als 'B.P. Scouts'.
In 1904 wordt Baden-Powell benoemd tot luitenant-generaal. Maar die functie bevalt hem niet erg. Als Scouting onverwachts een nieuwe vereniging wordt, ziet hij hier een grote uitdaging. Koning Eduard VII vraagt hem om zijn militaire loopbaan af te sluiten, omdat hij met Scouting meer voor zijn land kan betekenen. In 1908 wordt in Engeland de eerste scoutinggroep opgericht. De rest van de wereld volgt snel.
Baden-Powell was vooral een speels mens. Zijn jeugdbeweging moest zich vermaken met het grote verkennersspel in alle mogelijke vormen. Een spel met een duidelijk idealistische inslag en een opvoedkundige bedoeling, waarin hulpvaardigheid aan de wereld een belangrijke plaats kreeg. Uit zijn militaire ervaring haalde hij veel elementen van dat spel, verspieden, overleven in de natuur, spoorzoeken, kennis van de natuur, EHBO, maar ook de aankleding en de prestatieprikkels (opleiding, insignes). Hij legde zijn ideeën vast in een aantal boeken, illustreerde ze zelf en produceerde ook een aantal films. Belangrijke inspiratie en steun kreeg hij van twee grote vrienden, de al genoemde schrijver Rudyard Kipling en de Amerikaanse avonturier Frederick Russel Burnham, die nog tegen de Apaches en de Cheyenne had gevochten. Laatstgenoemde leverde diensten aan het Britse leger in koloniaal Afrika waar hij Baden-Powell leerde kennen. Hij liet Baden-Powell kennismaken met de tradities en werkwijzen van de autochtone Amerikaanse volkeren en leerde hem vaardigheden als "bushcraft" aan en werd daarmee een van Baden-Powells inspiratiebronnen voor het oprichten van de Internationale Scoutingbeweging. Russel Burnham wordt wel de vader van de Scouting genoemd..
Tijdens de 5deWereldjamboree in Vogelenzang (Nederland) in 1937 nam Baden-Powell afscheid van de Scouting. Hij verhuist naar Kenia en overlijdt daar in 1941. De organisatie heeft zijn vleugels dan wereldwijd uitgeslagen.
In mijn jeugd waren de padvinders en verkenners alom aanwezig in het straatbeeld. Het verschil tussen beide was dat de Padvinderij protestants was en de Verkennerij rooms. Hoe de ongelovigen werden aangeduid is mij niet bekend. De meisjes hadden hun eigen wereld met kabouters en gidsen. In 1973 is wereldwijd op grote schaal gefuseerd. Sindsdien domineert de naam Scouting.


In de jaren vijftig kwam de Padvinderij met een noviteit die sindsdien in ons land tot het cultureel erfgoed gerekend kan worden: Een Heitje voor een Karweitje. (een heitje was 25 cent). De inkomsten werden gebruikt voor allerlei investeringen. Het fenomeen is door allerlei handige jongens die niets met de Scouting te maken hadden, overgenomen.
Harry C.A. Daudt “Uit Haagse Tijden”, editie 11-2022
In de jaren vijftig en zestig was er voor de jeugd mijns inziens veel te doen. Zo had je de jeugdbeweging, oftewel georganiseerd jeugdwerk. Meestal uitgaand van de talrijke rooms-katholieke parochies die Den Haag toentertijd rijk was. Achtereenvolgens behoorde ons gezin tot de parochie van de Pauluskerk, aan de Loosduinsekade/-weg. De firma Giezeman De Wasman verborg met zijn gebouw, waar gewassen en gestreken werd, het vooraanzicht van een noodkerk. Vervolgens werden we parochianen van de Fatima, aan de Volendamlaan en tenslotte aan de Leyweg: de parochiekerk van Anthonius en Lodewijk, waar de Paters Franciscanen - in bruine monnikspij gehuld - de scepter zwaaiden. Zeker vier paters hadden een dagtaak aan de parochie en de daarbij behorende taken, zoals de mis opdragen, een bezoek brengen aan (zieke) parochianen, het geven van godsdienstonderwijs en aalmoezenier-zijn bij het jeugdwerk.
Verkennerij
Mijn ouders gaven me op voor ‘de welpen’, waar ik te maken kreeg met een Akela, een Balou en een kluit. Een groen petje met een wolvenkop erop completeerde het welpenuniform. Ik had het in de Zeestraat gekocht, in de scoutshop, waar het rook naar leer en katoen. Je ogen kregen geen genoeg van de hele opsmuk die er was opgesteld en opgehangen. ‘Avonturen in de vrije natuur’, dat was de belofte die de shop uitstraalde. Ons rolmodel bij de scouts heette Mowgli. Naar de regels en voorschriften, wetten en beloften van ene Baden-Powell, een Britse militair in Brits-Indië die ons voorbeeld zou worden en zijn, tussen het achtste levensjaar en het achttiende. In een roodkleurige pocket schetste hij zijn avonturen; een inspiratiebron voor ons welpen en verkenners. Van groene trui tot kakikleurig hemd-op-ribfluwelen korte broek. Die korte broek droegen we zélfs in de winter, iedere zaterdagmiddag. De kniekousen-met-groen-kwastje maakten veel goed: die lieten alleen je knieën bloot en koud. En die Baden-Powell werd ook altijd met blote knieën geportretteerd. En met ‘die hoed met vier gleuven’, zo fraai gepersifleerd door het cabaret duo Gerard Cox en Frans Halsema.
Rangen en standen
Je was overigens pas herkenbaar als verkenner, nu scout genoemd. Het zal Baden-Powell deugd doen. Na je twaalfde klom je op tot verkenner en dan volgde nog Assistent Patrouille Leider (APL) en PL (Patrouille Leider). Was je uit goed hout gesneden dan kon je op de ladder van Baden-Powell de leidinggevende rol vervullen van Vaandrig en zelfs Hopman. ‘Oubaas’ was slechts weggelegd voor die verkenners die hun pensioen haalden. Er waren dus rangen en standen, net zoals in militaire kringen. Geen sterveling zou het in zijn hoofd halen om de verkennerij te benoemen tot een opstapje naar het soldatenleven.
Sint-Joris
De koningin, toentertijd Juliana, was de hoogste in rang. Op St. Jorisdag, een jaarlijks terugkerend feest waarin de heilige Joris, de drakendoder, werd herdacht, kon het gebeuren dat zij, de ‘erewacht’ afnam van de verzamelde Scoutinggroepen in Den Haag. Aan de Kerk van de Parkstraat is me dat als verkenner overkomen. De koningin droeg het kakikleurig uniform. In de verte leek ze dan ook wel op Baden-Powell, vond ik. De groene flosjes aan de kniekousen ontbraken; ze was dan ook Hopman noch Commissaris.
Leren kamperen
Mijn zus zat ook bij de scouts. Ze hoorde eerst bij de Kabouter en ging gekleed in een bruine, kaki jurk en later werd ze gids. Ze droeg toen een donkerblauw uniform met wit fluitenkoord. Ik had op haar voor dat gidsen niet kampeerden in tenten, maar op een kampeerboerderij. Na onze welpen-tijd waren wij ‘deze wijze van kamperen’ wel ontgroeid. Op de verkennerij heb ik leren kamperen; een tent opzetten, vuur maken met stenen, koken in pannen waarvan de bodem ‘ingevet’ moest worden met groene zeep, want dan kon je ze sneller schoonmaken. We zongen kampliedjes, speelden buiten en deden speurtochten. Overvoorde, Kijkduin en Staalduin waren ‘the places to be’ voor ons verkenners; we gingen er gezamenlijk, met de fiets naartoe. Kon je de fiets goed onderhouden, bijvoorbeeld je eigen band plakken dan verdiende je daarmee, na inspectie en parcours-rijden, een insigne voor op je mouw.
Jaarlijks kamp
Jaarlijks gingen we op kamp, wat voor mij als mijn tweede natuur was: aanvankelijk verbleven we in stallen bij boerderijen in Teteringen en de bosrijke omgeving, later kampeerden we aan de Overasseltse vennen, Gillwell St. Walrick en zelfs in het buitenland. Dit was op uitnodiging van een Duitse aalmoezenier, die diverse jeugdgroepen uit Europa in legertenten bijeenbracht om elkaar te ontmoeten, in spel en sport. Achtereenvolgens droeg ik de driehoekige das van de Michel Pro-groep, de St. Sebastiaan en ten slotte de St. Jorisgroep. De eerste groep hield zijn bijeenkomsten aan de Houtweg, een sintelpad langs een sloot, waar een blauwgroene schuur ons onderdak bood.
Jaarlijks, werd onze kas gespekt met de actie: ‘Heitje voor ’n karweitje’. Zo rond Pasen, in de maand april, bood je voor een kwartje je diensten aan buurtgenoten aan. Fietsen schoonmaken, ramen wassen en straatvegen waren favoriet, zowel voor mij, als verkenner, als voor de opdrachtgever; het was snel verdiend en vond plaats in de buitenlucht. Voor geen goud zou ik willen ruilen met de jeugd van tegenwoordig. Binnenshuis belangrijker dan buiten? Het spel op pc en tablet leerzamer dan het samenspel op trapveldje en speeltuin? Over jong geluk gesproken...
(einde citaat)
Expositie voor oud-leidster De Fakkeldraagsters in Soest

11 juli 1953. Scoutinggroep De Fakkeldraagsters uit Soest.
Leidster Alie Frankena staat rechtsachter.
SOEST - Alie Frankena vierde onlangs haar 90ste verjaardag. De oud-leidster van de Soester scoutinggroep De Fakkeldraagsters is helder van geest. Haar geheugen heeft ontelbare historische feiten opgeslagen en dan is er ook nog het imposante fotoarchief. Dat geheugen en het fotoarchief vormen de basis voor een expositie over de Fakkeldraagsters, 21 juli in museum Oud Soest. Voor veel oud-leden wordt deze tentoonstelling een tijdreis.
Oud, maar nog niet versleten. Alie Frankena, als scoutingleidster had zij de naam ‘Oehoe’, somt moeiteloos prachtige historische verhalen op. Zij heeft generaties jonge vrouwelijke Soesters begeleid bij De Fakkeldraagsters. De scoutinggroep werd kort na de oorlog opgericht. “In de oorlog was het verboden om aan scouting te doen. Scouting is een Engelse uitvinding en de Duitsers waren daar fel op tegen. Mijn broer droeg daarom een riem met een Maple Leaf, als een soort verzetsdaad was hij zo verbonden met de padvinderij.”
Dokter Berghauser-Pont was directeur-geneesheer van het sanatorium Zonnegloren en zijn dochter Chris was padvindster bij de Fakkeldraagsters. Hij vond dat de Fakkeldraagsters rond 1950 een eigen clubhuis moesten krijgen in plaats van het bescheiden onderkomen aan de rand van het sanatoriumterrein. “De dokter was een fijne man. Wij hadden in zijn garage (deze staat er nog steeds) in de bocht van Zonnegloren een bescheiden clubhuisje. Dankzij hem verhuisden we in 1952 naar de overkant van de straat ter hoogte van de plek waar nu Cabrio is gevestigd. Het kabouterhuis De Paddenstoel werd door burgemeester Baron Bentinck geopend.”
Alie Frankena had jarenlang de leiding over de scoutinggroep die het defilé bij paleis Soestdijk begeleidde. Zo stond zij meermaals oog in oog met de koninklijke familie. “Beatrix zat bij de scoutinggroep ‘de Bosdieren’. Zij werd Kabouter Glimlach genoemd. Toen Baden Powell, de grondlegger van de scouting, op Soestdijk te gast was fluisterde ze ‘wat een rotlaarzen heeft zijn vrouw aan’. Beatrix was een lieve meid, maar ook een kind dat toen geen blad voor haar mond nam.”
‘Oehoe’ was geliefd bij haar meisjes. Maar zij kon desondanks streng zijn. “De padvinderij had een opvoedende taak. Zo was het absoluut verboden om te snoepen wanneer je in uniform gekleed was. Ik heb een keer een meisje betrapt. Zij moest ten overstaan van de groep een gat graven en daar haar uitgespuugde snoepje in begraven. Zo ging dat in die tijd.”
Dat Alie Frankena nog steeds geliefd is bij haar voormalige pupillen bewijst de inzet van Wil Pothoven-van de Brink (73). Pothoven heeft als voormalig kabouter, nog contact met ‘Oehoe’. Ter ere van de 90ste verjaardag van Alie Frankena wordt er vrijdag 21 juli een expositie in Museum Oud Soest gehouden. Foto’s en attributen doen de oude tijd van de Fakkeldraagsters herleven. Voor meer informatie: E-mail wilpothoven@casema.nl
(einde citaat)
Gerard van de Schootbrugge, 17 september 2025