Gerard van de Schootbrugge & Espunt
1951 april, Abe Lenstra, Amsterdam Olymisch Stadion. Legendarische voetballer, eerst Heerenveen, later Sportclub Enschede. Herkenbaar aan kuif die nu, volgens mijn kleinzoon, weer in de mode is.
Fotograaf Willem_van_de_Poll
Albert Boonstra, mijn grootvader van moederskant, was veeverloskundige in Appelscha en ver daarbuiten. Hij had niets met voetbal. Het was in zijn jeugd iets voor de elite, een rijkelui’s sport, een beetje vergelijkbaar met hockey en rugby. Op de Friese zandgronden gedijde alleen armoe. Maar owee als je de unieke klasse van Abe Lenstra in twijfel trok. Dan had je aan opa een kwaaie. Abe was heilig en dat straalde af op zijn voetbalclub Heerenveen. Ieder kind in Friesland werd vroeg of laat ingewijd in het Mirakel van Heerenveen. En als je moeder Friezin was, kreeg je het, als Hollander, ook te horen.
Mirakel
We schrijven Heerenveen, 7 mei 1950, dit jaar 75 jaar gelden. Het grote Ajax komt op bezoek en walst over Heerenveen heen. De achterstand loopt op tot 1–5. Maar dan komt het Mirakel. Abe Lenstra toont zijn unieke klasse. Als het eindsignaal klinkt heeft Heerenveen de achterstand omgebogen in een overwinning: 6-5. Friesland juicht en hapt naar adem. Er is (voetbal)geschiedenis geschreven. Friesland Boppe.
Verbijstering in Amsterdam. Wat had voor die omslag gezorgd? Ajax zelf schreef: ‘De één gaf keeper Leentvaar de schuld, de ander had het over slecht captaincy (aanvoederschap).’ Met dat laatste werd Joop Stoffelen bedoeld, de Ajax-aanvoerder van 1950. Tijdens de wedstrijd had hij Lenstra uitgescholden voor stinkende boer, waarna de Fries zo boos werd, dat hij zijn team naar de overwinning sleepte. Sommige Ajax-spelers hebben het Stoffelen in ieder geval altijd kwalijk genomen.
Ik heb Abe één keer in levenden lijve zien voetballen. Op het Hilversumse Sportpark waar ooit BVC Amsterdam op zaterdag zijn thuiswedstrijden speelde. Ik moet dit even toelichten. Een opmerkelijk stukje voetbalhistorie.
Er was in 1953 in de vaderlandse voetbalwereld een verwarrende situatie ontstaan. Terwijl je elders in Europa met voetballen je brood kon verdienen, hield de KNVB vast aan het edele amateurisme. Het ging om de eer. Zo zagen wij plaatjes waarop Abe Lenstra, op weg naar een interlandwestrijd (tegen België of Luxenburg) in Amsterdam met een koffertje uit de trein stapte. Beloning na afloop: de eer en het “bondsdiner”. In de loop van de tijd kozen steeds meer getalenteerde Nederlandse voetballers voor een betaald voetbalbestaan over de grens. Abe sloeg grote aanbiedingen steevast af. Hij had immers een mooie baan op het stadhuis van Heerenveen.
In Parijs begon de victorie
Parc des Princes in Parijs. Op 12 maart 1953 wist een gelegenheidselftal van Nederlandse profs die in het buitenland voetbalden het sterke Franse nationale elftal te verslaan. Het werd de aanzet tot betaald voetbal in Nederland.
Er was in 1953 in de vaderlandse voetbalwereld een verwarrende situatie ontstaan. Terwijl je elders in Europa met voetballen je brood kon verdienen, hield de KNVB vast aan het edele amateurisme. Het ging om de eer. Zo zagen wij plaatjes waarop Abe Lenstra, op weg naar een interlandwestrijd (tegen België of Luxenburg) in Amsterdam met een koffertje uit de trein stapte. Beloning na afloop: de eer en het “bondsdiner”.
Het waren de geëmigreerde spelers die in 1953 een gelegenheidsteam vormden dat tot grote verrassing het sterke nationale (prof)elftal van Frankrijk in het Parc des Princes met 2-1 wist te verslaan. Een benefietwedstrijd bedoeld om geld op te halen voor de slachtoffers van de Watersnoodramp die ons land in de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 trof. Deze opvallende prestatie zorgde voor de nodige opwinding in Nederland. Duidelijk was dat onze beste spelers in het buitenland actief waren. Zij ontweken daarmee de voorschriften van de KNVB en konden dus ook niet uitkomen voor het nationale elftal. Vooruitstrevende lieden meenden dat nu eindelijk ook Nederland betaald voetbal moest accepteren. De KNVB bleef nog even sputteren. Dus werd er in 1953 een nieuwe voetbalbond opgericht, de NBVB (Nederlandse Betaald Voetbal Bond) die in 1954 een eigen competitie begon met een groep nieuw geformeerde clubs die hun spelers gingen betalen. Een daarvan was BVC Amsterdam (bijgenaamd de Zwarte Schapen), die bij gebrek aan eigen faciliteiten zijn thuiswedstrijden ging spelen op zaterdagmiddag in het Hilversumse Sportpark. Onder andere tegen Sportclub Enschede, waar in 1955 Abe Lenstra op zijn ouwe dag toch nog een kans zag zijn talent te verzilveren.
Zo kon het gebeuren dat ik op een zaterdagmiddag Abe in actie kon zien in Hilversum. Als armoedzaaier tussen verwante zielen, staande op de stang van onze fietsen geplaatst tegen een stalen schutting met uitzicht op een hoek van het veld. Niet erg comfortabel (pijn in de kuiten), maar voldoende om Abe zo nu en dan langs te zien komen. Omdat Abe nooit meeverdedigde, zagen we hem hooguit één helft. Wat ik in ieder geval gezien heb, was een goal van Abe, direct gescoord uit een hoekschop. Kwestie van effect.
Al in de loop van 1954 ging de KNVB overstag, Nederland kreeg betaald voetbal. De twee bonden fuseerden en in het verlengde daarvan ook de clubs. Abe bleef nog tot 1965 bij SC Enschede spelen, hij was toen 45 jaar. En dan te bedenken dat hij al op zijn 15de in het eerste van SC Heerenveen werd opgesteld.
Deze hele geschiedenis van amateurisme naar profvoetbal deed me denken aan “De eenzame fietser”, een liedje van Boudewijn de Groot uit 1973. Daarin komt het volgende refrein voor (verwijzend naar zijn zoontje Jim die voor op zijn fiets zit):
Als hij maar geen voetballer wordt
Ze schoppen hem misschien half dooood
Maar liever dat nog
Dan het bord voor zijn kop
Van de zakenman
Want daar wordt hij alleen maar slechter van
In ons land hebben de zakenman en de voetballer elkaar uiteindelijk in 1954 gevonden.
Mijn plekje in de historie
Het kleine aantekeningenboekje dat na jaren weer ging leven.
Ik waarschuw maar even: dit wordt een wonderlijk relaas. Aanleiding was een piepklein aantekeningenboekje dat ik onlangs terugvond en spontaan doorbladerde. Ik stuitte op een wonderlijke verzameling getallen, verband houdend met het Nootdorpse deel van mijn voetbalhistorie. Het relaas begon met: “Deze week definitief afscheid genomen van de actieve voetballerij”. Terugrekenend moet dat in 1997 zijn geweest, september. Ik heb namelijk onthouden dat ik op mijn 52ste ben gestopt. Onder dwang omdat het bestuur van SV Nootdorp geen toekomst meer voor ons zag. Te veel ouderdomskwalen. Met een gemene bestuurlijke sliding werd Nootdorp 5 in een keer onderuit geschoffeld. Zoiets op je 80ste onverwacht terugvinden doet iets met een mens. Deze vondst was, in al zijn waanzin, een teken. Misschien moest ik daar iets mee doen nu het nog kon.
Is mijn voetbalcarrière memorabel? Is ze de moeite waard om er na bijna tachtig jaar nog eens aandacht aan te besteden? Zou er iemand zijn die zich tekortgedaan zou kunnen voelen als die historie geruisloos samen met mij begraven werd?
Het zijn vragen die een mens in verwarring kunnen brengen. Ze wekken aarzelingen op die ons niet vooruit helpen. De zeer kritische en befaamde Oostenrijkse filosoof Ludwig Wittgenstein, zijn naam wordt nog steeds met respect uitgesproken, behalve in voetbalkringen, sprak ooit de gevleugelde woorden: “Wovon man nicht sprechen kann, darüber muss man schweigen.”. Een diepe gedachte die kort na de Eerste Wereldoorlog zelfs de voetbalsupporters van Rapid Wien even stil heeft gekregen.
Na rijp beraad heb ik besloten van mijn voetbalhart geen moordkuil te maken. Spreken is misschien niet altijd verstandig, maar verdringing kan op mijn leeftijd ooit bij de kleinkinderen de indruk wekken dat opa iets te verbergen had. Het zal ze onnodig onzeker maken. Er is veel nietigs gebeurd maar niets dat het daglicht niet kan velen. Ik verwacht eerder enige sympathie of misschien zelfs medelijden, dat mag ook. En we moeten toch ook erkennen dat dat vreemde Engelse kostschoolspelletje is uitgegroeid tot een fenomeen groot genoeg om zelfs door E.T. gevolgd te worden. Misschien is het op sommige exoplaneten zelfs al overgenomen.
Papoea-voetbal
Dit brengt me op een opmerkelijk verhaal met bewegende beelden. Buurman Nol was ooit als jonge bestuursambtenaar naar Nieuw-Guinea gestuurd om in een nog weinig geciviliseerd gebied een vliegveldje aan te leggen. Toen zijn baas, met vliegtuig, na een jaar arriveerde om Nols ontwikkelingswerk feestelijk te openen, ging er iets heel erg mis. Het had zo hard geregend dat de regent met vliegtuig en al diep in de modder strandde. Nol moest opnieuw beginnen. Hij leefde in een tentje met daarin ook wat communicatieapparatuur. Zo vreemd voor de autochtonen dat het tentje de hele dag publiek trok. De hele dag zat een groep lokale bewoners vol angst en misschien ook wel nieuwsgierig naar binnen te staren. Weinig privacy en ook wel wat onbehagelijk. Op een zeker moment kreeg hij een idee om de inlanders wat afleiding te bezorgen. Hij leerde ze het voetbalspel. En daar had hij ook filmopnamen van. Je zag mannen achter een bal aan rennen. De vrouwen langs de kant. Wat opviel was dat er regelmatig een speler in een wat krampachtige houding van het veldje verdween. Daarnaar gevraagd legde Nol uit dat hier sprake was van een nieuwe voetbalvariant. Een culturele mutant. De betreffende speler repte zich volgens Nol naar een naburig riviertje om daar onder te duiken. De vrolijke inzet van dit nieuwe voetbal was namelijk het met een gericht schot verpulveren van de peniskoker van een tegenstander. Zonder koker geen leven. Het slachtoffer dook onder en kwam weer boven als een familielid een nieuwe koker had gefabriceerd. Moraal: we moeten afwachten welke nieuwe afslagen het voetbal heeft genomen op verre planeten bij andere (voetbal)sterren.
Straatjochies
Hilversum, 1935, EMM. Mijn vader, Jan van de Schootbrugge, staande, midden. Heel veel later heeft zijn dochter geprobeerd van de opname een kleurenfoto te maken.
Bewegende voetbalbeelden waren in mijn jeugd schaars. Een enkele keer, als we naar de bioscoop gingen voor een film van Disney of Norman Wisdom en geluk hadden, zaten er wat filmbeelden van een interlandwedstrijd in de onvermijdelijke bijdrage van het Polygoonjournaal. Het was dus wachten op de tv.
Voetbal, actief en passief, is in mijn bestaan nooit ver weg geweest. Mijn vader was volgens tijdgenoten een talentvolle voetballer. Reeds op zijn zestiende, we zijn dan in 1934, werd hij geroepen om als middenvoor de aanvalslinie van de Hilversumse RK voetbalvereniging EMM (Eendracht Maakt Macht) te leiden. Ja, voetbal kan een roeping zijn. In die jaren speelde EMM op een knollenveld achter de Oude Amersfoortseweg. Niet ver daar vandaan, aan dezelfde weg, stond de St. Ludgeruskweekschool waar ook veel fraters de onderwijzersopleiding volgden. Mannen met een roeping die zich in aanzienlijke aantallen aanmeldden bij EMM.
De reuk van mijn vader
Ik kreeg de voetbalgeur met de paplepel ingegoten. De nieuwe week begon in mijn kleutertijd vaak opwindend. Op maandagochtend lag de voetbalplunje van mijn vader ergens op een hoop om gewassen te worden. Als een jochie van een jaar of vier deed ik niets liever dan me hullen in het ongewassen rood-wit-gekleurde shirt van mijn vader. De bekoelde maar altijd nog indringende zweetgeur die ik opsnoof, was voor mij het hoogste genot. Ik verzette me heftig als mijn moeder, die helemaal niets met voetballen had, het shirt opeiste voor een stevige wasbeurt. En niet alleen mijn moeder liet het voetbal volstrekt koud (behalve Abe), er was in mijn jeugd geen enkel meisje, vrouw, oma die ook maar in het minste warm liep voor de voetballerij. Het was een mannending waar ze alleen maar last van hadden. Het werd mokkend geaccepteerd. Een vorm van plezier en geluk waar ze geen deel aan hadden. We weten dat dit patroon de laatste decennia sterk is veranderd. De vrouwen hebben nu hun eigen voetbal en de liefde voor het voetbal onder de vrouwen is ineens opmerkelijk groot. Het zij ze van harte gegund. Voetbal is ook leuk. Maar je zou dan verwachten dat ze mannenvoetbal ook leuk hadden gevonden. Ik heb er in mijn jeugd nooit iets van gemerkt. Het is denk ik meer een kwestie van: wij willen hetzelfde als mannen (en liever nog wat meer). Want waarom ga je anders als vrouw sigaren roken, whiskey drinken, in een rockband spelen en in een driedelig pak lopen? Er zit dus meer achter, laat ik het daar maar bij houden. Een soort MeToo-beweging.
Hilversum, Floris Vosstraat anno 2025. Niet veel veranderd sinds 1955. Vriendje Kor woonde op nr. 72, rechts naast hoekhuis met puntdak. Hier werd de basis gelegd voor onze voetbaltoekomst.
Op mijn zesde verhuisden we naar een nieuwbouwwijk Over ’t Spoor, zoals dat in Hilversum werd aangeduid. Daar begon mijn actieve voetballeven. Wij voetbalden na school op straat, meestal de Floris Vosstraat, waar mijn vriendje Kor Groen woonde. De aanliggende bewoners waren daar niet altijd blij mee. Er kwam wel eens een bal in een tulpenperkje terecht. Voetballen op straat was verboden. Veel verkeer was er in die jaren vijftig nog niet, maar toch. Er was dan ook imposant politioneel toezicht. Gerrit Dorland, zelf een bekende speler van eersteklasser ’t Gooi, hield toezicht. Mijn vader had in EMM nog met zijn broer Joop samengespeeld in EMM en met Gerrit zelf in HPSV, het Hilversumse politieteam. Mijn vader was ook agent in Hilversum, rechercheur. Uit hoofde van zijn functie voelde hij zich verplicht om mij er regelmatig op te wijzen dat voetballen op straat niet geoorloofd was. Gerrit was een (goedaardige) reus en bereed een Harley Davidson, die de Canadezen na de oorlog in Hilversum hadden achtergelaten. Het aardige van de Harley was dat wij het monster van grote afstand hoorden aankomen. Er was toen in Hilversum maar één Harley en Gerrit reed heel relaxed. Een soort sight-seeingtempo. We hoorden hem dan ook van verre aankomen en haalden dan snel de hoopjes jassen die op straat de beide doelen markeerden en ons zouden verraden, weg. Wij zwaaiden vrolijk naar Gerrit en als hij de hoek om was, gingen we verder waar we gebleven waren.
Op het schoolplein mocht niet gevoetbald worden. Het alternatief was een intussen verdwenen sport: koppen. Meestal twee tegen twee. De bedoeling was met kopballen te scoren. De een kopte (opgooien en koppen), nummer twee stond in de buurt van het vijandige doel om (achterwaarts) door te koppen. Het veld (tegels) stond vaak rijen dik omringd met jeugdige toeschouwers uit de lagere klassen..
Wat later kregen wij de mogelijkheid om met een echte leren knikker aan de slag te gaan. Een enorme bal (vijfje) met een rode binnenbal en een veter. Kors vader was coach van het zomeravondteam van de Hilversumse firma Bijlard. Zo nu en dan moest er een nieuwe bal komen omdat de oude versleten was. De rode binnenbal bubbelde dan wat naar buiten zoals bij een liesbreuk. Zo’n bal was voor ons nog altijd goud waard, en dat gold zeker voor Kor. De bal gaf hem namelijk een dominante positie in onze voetbalgroep. De bal noopte ons om op een grasveldje te spelen. We speelden vaak op het veldje van de speeltuin aan de Erfgooiersstraat. Voetbal zorgde wel eens voor verwondingen maar dat haalde het niet bij de glijbaan. Achterstallig onderhoud van het houten glijgedeelte bracht groot splintergevaar met zich mee. Als een partijtje niet op een Korvriendelijke wijze verliep, aarzelde hij niet om de bal op te pakken en mee te delen dat hij naar huis ging. Het kostte ons dan veel tegemoetkomingen om Kor op andere gedachten te brengen.
Ik voetbalde op kaplaarzen en was zeker niet de enige. Uiteraard moest je ook wel eens keepen. In die rol ben ik nog eens in het ziekenhuis terechtgekomen. In een uiterste poging een doelpunt te voorkomen kwam ik al duikend met mijn pink hard in aanraking met de bevroren ondergrond. Gevolg: een verkorte pink. De bovenste twee kootjes waren over het onderste kootje geschoven. Bij moeder achterop naar het ziekenhuis. Een fluitje van een cent. De trauma-arts zei: kijk maar even omhoog en gaf een onverwachte ruk aan de pink. Toen ik weer mocht kijken zat alles weer netjes op zijn plek.
In die lagere-schoolperiode werd duidelijk dat ik onmiskenbaar enkele verbazingwekkende passeerbewegingen in huis had, maar ook dat mijn motoriek beperkt was (heupen?) en mijn enkels kwetsbaar. Ik ging er regelmatig doorheen en dat maakte de handicap alleen maar groter. Ik zat regelmatig met een ingezwachtelde enkel een week of meer met mijn voet omhoog. Toen de tijd kwam dat veel van mijn vriendjes lid werden van lokale voetbalclubs, moest ik, op dringend advies van onze huisarts Ernst, passen. Voor mij geen echte wedstrijden met echte voetbalschoenen in plaats van laarzen, geen mooie uitrusting in clubkleuren. Een hard gelag. En niet goed voor een verdere ontwikkeling van mijn voetbalvaardigheid. Een keer heb ik heb ik toen toch het geluk van echte voetbalschoenen geproefd. Ik mocht meedoen met een schoolvoetbaltoernooi. Op laarzen aantreden was natuurlijk ondenkbaar. Mijn vader was intussen gestopt met voetballen maar zijn jongere broer Wil was nog actief als stopperspil in het eerste van EMM. Hij meende nog een ergens een paar oude kicks te hebben die hij al lang geleden had vervangen. Na lang zoeken in het schuurtje kwam een set bejaarde voetbalschoenen boven water. Totaal uitgedroogd, dik onder de schimmel, gebroken veters en vele maten te groot. Ik was de koning te rijk. Eindelijk het echte werk.
Favorieten
1962, Sir Stanley Matthews (1915-2000) was een van mijn grote helden. "The Wizard of the Dribble" Hij speelde tot zijn vijftigste op het hoogste niveau in Engeland (Stoke City). In de Donald Duck lazen wij hoe hij als jochie al iedere dag met een tennisbal aan de voet naar en van school liep. Tikkie, takkie, tikkie, takkie. Oefenen, oefenen, oefenen.
Het kon niet uitblijven dat ik in de loop van de tijd ook mijn favorieten koos. Favoriete landen, verenigingen, spelers. Naast Nederland, waren in een bepaalde periode Engeland (Stanley Matthews), Hongarije (Ferenc Puskas) en Brazilië (Pele) mijn favoriete landen (en spelers). Favoriete verenigingen waren aanvankelijk nogal lokaal. Uiteraard EMM (Jan van Berkel) en verder FC Hilversum (Evert Pluim) en ’t Gooi (Gert Bals). Verder Heerenveen (Abe Lenstra), Ajax (Johan Cruyff) en Feijenoord (Coen Moulijn). In Nederland waren het verder spelers als Faas Wilkes, Bertus de Harder, Tonny van der Linde en Frans de Munck (de Zwarte Panter) die mijn bewondering opwekten. En als we tijd over hadden omdat het weer voetballen onmogelijk maakte, verslonden we de avonturen van superheld Kick Wilstra, de wondermiddenvoor, in stripvorm. Of we plkten de voetbalplaatjes van Cor Bruynesteen in ons album. Later begreep ik dat de naam Kick Wilstra was samengesteld uit die van drie vaderlandse voetbalhelden: Kick Smit, Faas Wilkes en Abe Lenstra.
Helemaal voetballoos was mijn bestaan gelukkig niet. Ik werd een trouwe supporter van EMM en de middelbare school bracht mij via een omweg toch wat actief voetbalplezier. De radioverslaggeving van de wedstrijden tegen België (twee keer per jaar, verslaggever Ir. Ad van Emmenes en opvolger Leo Pagano) volgde ik in grote opwinding via de draadomroep. Na de lagere school (de Willibrordus) ging ik naar het RK Lyceum voor ’t Gooi. Op de lijst van aan te schaffen zaken stond ook een hockeystick. Hockey paste bij een deftige school en de meeste klasgenoten waren al in het bezit van zo’n statussymbool. Zij speelden bij Be Fair of Laren. Ik speelde op straat. Onvergetelijk was de yell waarmee Laren werd aangemoedigd: “Laren Boem” en dan zeer bekakt uitgesproken. Wij schaften, onder protest, dus een hockeystick aan. Ik heb hem zes jaar lang nooit gebruikt. Wij hadden buitengym op de nabijgelegen velden van Altius (voetbal, korfbal). Daar kon gehockeyd worden, maar we mochten altijd kiezen tussen hockey en voetbal. De keuze viel onveranderlijk op voetbal. Ook de hockeyers prefereerden voetbal en waren daar vaak ook heel goed in. Voetbal was nu eenmaal een wereldsport.
De tv doet mee
In de loop van de jaren vijftig sloop de tv onze wijk binnen. Bij de familie Warnaar, schuin tegenover vriendje Kor (nr. 77?), verscheen een tv (jubileumgeschenk voor vader Warnaar van de NSF, onderdeel van Philips). De aanloop bij Warnaar was overweldigend. Ik zag daar op achtjarige leeftijd in een volle kamer op een beeldbuis van 22 cm de kroning van Koningin Elisabeth op 2 juni 1953 in Westminster Abbey, en een paar jaar later (29 juni 1958) de finale van het WK-voetbal in Zweden tussen Zweden en Brazilië. Brazilië won met 5-2 met een fabelachtig en piepjong supertalent: Pele, 17 jaar oud, die twee keer scoorde.
In 1963 ging ik in Utrecht studeren. De mentale binding met de Hilversumse voetbalwereld werd zwakker. Ik liep nog steeds rond met de waarschuwing van de huisarts: niet gaan voetballen. De tv werd belangrijker. Een jaarclubvriendje dat nog thuis woonde in Utrecht, gaf toegang tot belangrijke voetbalevenementen. Zittend op de tweede rij (op de eerste rij zaten zijn vader, moeder en zijn ome Toon) waren we op 7 december 1966 getuige van de wonderbaarlijke overwinning van Ajax op het grote Liverpool (5-1). De beroemde mistwedstrijd. We moesten het die gedenkwaardige avond hebben van, vertraagd, commentaar. De beelden voegden niks toe. Vlak voor rust dacht Sjaak Swart, na een fluitsignaal van de scheidsrechter, dat het al rust was. Hij was al bijna bij de kleedkamer toen hij bestuurslid Jaap Hordijk tegenkwam, die hem duidelijk maakte dat het nog geen rust was. Swart liep terug naar het veld, kreeg de bal, gaf een voorzet die door Nuninga werd ingekopt: 4-0. De jaren daarna nam Ajax met Johan Cruyff de toppositie in het internationale voetbal over van Liverpool en veroverde de Europacup in 1971, 1972 en 1973. Het leverde veel tv-vermaak op. We hadden weer een generaal. Maar er was nog een generaal.
Voetbal in mijn studententijd
Een voetbalavontuur uit die periode mag ik niet onvermeld laten. Als lid van de RK Studentenvereniging Veritas kreeg ik te maken met zogenoemde “interacademiale sportwedstrijden”. Verenigingen streden met elkaar op verschillende sportonderdelen. De sport was in feite niet meer dan een aanloopje naar het feest waarmee het treffen werd afgesloten. Soms was er ook sprake van een vorm van dubbelspel. Zo herinner ik me een sportieve ontmoeting met onze vrienden van de Delftse vereniging Sanctus Virgilius. De vertegenwoordigingen waren gemengd. Bij Virgiel was een lustrum inzicht. Het was bekend dat ze zeker in die tijd (jaren zestig) altijd om meisjes verlegen zaten die bereid waren om zich met een Virgiliaan in een (lustrum)feest te storten. Delft was nu eenmaal een mannenbolwerk en er waren lokaal te weinig verpleegsters om deze leemte op te vullen. De oplossing was om kort tevoren een interacademiale te plannen en de bezoekende meisjes te veroveren. Daar werd dan ook hard aan gewerkt toen wij te gast waren. Sterker nog, wij kregen de uitdrukkelijke opdracht om ervoor te zorgen dat alle meisjes weer veilig mee terug kwamen naar Utrecht. Het gaf het slotfeest een aparte dynamiek, ook al omdat sommige van “onze” meisjes duidelijk teleurgesteld de terugreis aanvaardden.
Waarom de generaal de tweede helft voor gezien hield
Ergens in de jaren zestig (1967?) werden we uitgenodigd door de KMA in Breda voor een interacademiale sportdag. Gouverneur van de KMA was op dat moment luitenant-generaal Alexander Vasmer (San) van den Wall Bake, telg uit een krijgshaftig geslacht. Hij zat eerste rij tijdens onze voetbalwedstrijd. D.w.z. de eerste helft.
Voetbal was aan de orde tijdens een andere interacademiale. Wij werden uitgenodigd door de KMA (Koninklijke Militaire Academie) in Breda. Weliswaar geen officiële academische status, maar wij vonden dat wij uit beleefdheid de uitnodiging toch maar moesten accepteren. Het was ook wel weer eens wat anders. En dat hadden wij goed ingeschat. Het was op een vrijdag. Eenmaal in de bus telden wij drie expliciete voetballers, waarvan Piet Stelder echt kon voetballen, ik in ieder geval voetbalschoenen bij me had en nummer drie ben ik vergeten. Een deel van de aanvulling moest dan maar bestaan uit een groepje eerstejaars die hadden gevraagd of ze mee mochten rijden omdat ze het weekend naar huis gingen, Breda. Dat mocht. Maar noodgedwongen moesten ze daar nu toch iets voor doen: voetballen. Zij betraden het veld in de kleding die ze ook in de bus droegen. En verder hoopten we dat de programmering zo was dat we een paar vrijwilligers uit andere disciplines konden inzetten, zoals hockeyers.
De opkomst van de beide elftallen was gedenkwaardig. Het KMA-elftal was uniform gekleed, glad gestreken en glimmend, Veritas verscheen als een groep circusartiesten, en langs de kant, op een kleine tribune nam de staf van de KMA plaats, onder aanvoering van de Gouverneur van de KMA, luitenant-generaal Alexander Vasmer (San) van den Wall Bake. Normaal was enige branie ons niet vreemd, maar deze setting dwong ons tot nederigheid. Wij stonden niet alleen voor gek maar ook voor een hopeloze taak. De afgetrainde KMA-ers lieten ons alle hoeken van het veld zien, de achterstand liep gestaag op en de rust kwam als een verlossing. Na de rust bleef het bankje van de Gouverneur leeg. En maar goed ook want ons optreden werd steeds treuriger. Stel je voor, op een zeker moment werden onze hockeyers gemaand zich bij het hockeyteam te melden dat op het punt stond aan zijn wedstrijd te beginnen. Met negen man verder! En natuurlijk gaven we ons niet gewonnen, want dat hadden we eigenlijk in de bus al gedaan. Schaamte. Het feest na afloop was prima. Mannen onder mekaar.
1971 - 1978, Kampong
2022, 6 juni, Hillegom. Kampong 1 is kampioen geworden van de eerste klasse. Door de
1-2 overwinning uit bij SV Hillegom promoveert het vlaggenschip naar de hoofdklasse. Historisch, gezien heeft het team nooit eerder op dit niveau gespeeld.
Dit had ik erg graag ook zelf een keer bij Kampong willen beleven.
Ik studeerde, ik trouwde en wij vestigden ons op een bovenverdieping in de Utrechtse Borsboomstraat. Ik herinner me nog hoe we daar om de week op zondag werden gestoord bij het uitslapen omdat zo rond een uur of negen in de ochtend de eerste Utrecht-supporters, op weg naar stadion Galgenwaard, de buurt lieten weten dat FC Utrecht thuis speelde. Om halfdrie. Geen idee hoe deze trouwe fans de tussentijd zinvol invulden. Een ding moet ik ze toegeven, ze hielden de voetballerij voor mij wel levend. Er begon weer iets te kriebelen. Ik was nu groot, getrouwd zelfs, op eigen benen, geen huisarts in de buurt, en mijn enkels zouden intussen toch wel wat steviger geworden zijn. Ik meldde me aan bij het nabij gelegen Kampong, bekend van het hockey maar ook actief in de voetballerij, zij het op een wat lager niveau. Maar voor mij hoog genoeg. Een beetje studentikoos, maar dat kwam door het hockey.
Ik werd ingedeeld in Kampong 6, lager kon niet. Mijn medespelers waren werkelijk aardige kerels maar ze namen hun voetbaltaak wel erg makkelijk op. Ik speelde er van 1971 tot 1978, toen we verhuisden naar Nootdorp. Ik geloof niet dat we in al die jaren ook maar een wedstrijd hebben gewonnen. Vaak moesten we met acht of negen man aan de bak. Er waren altijd problemen. Ik herinner me René, die altijd te laat kwam omdat hij iedere week zijn indraaibare noppen kwijt was. “Ik leg ze iedere week in het potje op het plankje bij de voordeur”, was zijn standaard commentaar. “Maar daar lagen ze niet.” Ik kreeg nog wel een belangrijke cluberkenning omdat ik al die jaren, vroeg in de zondagochtend, trouw het veld speelklaar had gemaakt door het plaatsen van cornervlaggen, scheidsrechter regelen, e.d. En, wat ik toch ook moet vermelden, we hebben een keer de voorpagina van De Telegraaf gehaald. Een lokale correspondent was blijkbaar ter ore gekomen dat er in de nationale voetbalwereld iets unieks was gebeurd. Een Kampongelftal had met 42-0 verloren. Dat bericht was correct. Dat waren wij dus. We waren niet compleet en we hadden onze dag niet. Maar we waren zomaar wereldberoemd!
SV Nootdorp 5 (1978 - 1997)
1988 SV Nootdorp 5 kampioen
Staand
Wim Makkus, scheidsrechter; Joop Snijders, laatste man (soms keeper); Wim Plugge, laatste man (bikkel), Gerard van de Schootbrugge, rechtsmidden (beschaafde en begaafde maar onbegrepen technicus); Willem Overeem, midden-midden (oudste, nog bij politionele acties betrokken geweest); Jan Voogt, linksmidden; Ernst Lever, doelman; Hans van de Broeke, linksbuiten (onvoorspelare indiaan); Leo van Venrooy, (op elke foto van een kampioenselftal)
Zittend
Onbekende dame; Gijs Lucas, rechtsbuiten (zeer snel en met een dodelijk schot); Joop Aalbers, middenmidden (uitgekookt, minder gelukkig met zijn overstapjes, veel scorend); André Greveling, linksachter (gevreesd om zijn vlijmscherpe, maar meestal slecht getimede vliegende tackle); Rien Lindeman, rechtsachter (vooral vocaal richting scheidsrechter ijzersterk); Cor van Vliet, Nico Dollee, laatste man (doel dat veel middelen geoorloofd maakte)
In 1978 brak eindelijk de zon door. We verhuisden naar Nootdorp en ik werd lid van SV Nootdorp. Uiteraard van het laagste team. Maar het was in ieder geval een groep waar een paar echte voetballers (op jaren) tussen zaten. Wie schetst mijn verbazing en mijn intense geluk toen ik tien jaar later zomaar kampioen werd. Het is vastgelegd op foto, het is niet onopgemerkt gebleven. Ik sta er op en zwaai met een bos bloemen. Het was natuurlijk niet ieder jaar feest, dan hadden we uiteindelijk ook betaald voetbal gespeeld, maar het was twintig jaar op zijn minst een bijzondere bron van ontspanning. En natuurlijk, wij werden ouder en het begon van lieverlee te kraken en te piepen. Onze aanvoerder, later coach, die na de oorlog nog in Indië had gevochten, kon op een zeker moment door toenemende verstijving zijn veters niet meer strikken. Hij kreeg een vaste plek op de middenstip met als opdracht: kaatsen Willem. Een nuttige rol waar hij respect mee verdiende. Ik oogstte waardering omdat ik standaard als laatste uit de kleedkamer kwam (overmatig zweten, lange recuperatie, door grote inzet). Onze oudste gaf me dan de opdracht: “Haal jij de trekker er even door?”. Dat deed ik graag ook al liep ik daardoor steevast het eerste rondje mis.
De bal blijft rond en blijft rollen
2021, Bunnik. Kleinzoon Jan van de Schootbrugge, 8 jaar, in het magische tenue van V.V. Bunnik '73. Ik zie nu pas wat ik op die leeftijd heb gemist.
Het is nu bijna dertig jaar geleden dat ik, min of meer gedwongen, op zoek moest naar een wilg om mijn kicks aan op te hangen. Maar volgende generaties zorgen voor continuïteit. Mijn zoon Bas, intussen ook 52, schopt in Bunnik nog steeds tegen een bal en zijn zoon Jan, nu twaalf jaar, doet dat zelfs behoorlijk fanatiek. Ik heb hem de afgelopen jaren wat van mijn inzichten overgedragen. Hij kan het nu zelf. Mij rest nu nog de lezer de getallen op te sommen die ik in twintig jaar SV Nootdorp heb verzameld. Ze zullen de lezer misschien een wat warrig maar ongetwijfeld ook intrigerend beeld geven van het bestaan in SV Nootdorp 5, soms ook 6. Bedenk daarbij dat het tegenwoordig in topsport om de details gaat. En alles wordt gemeten, niets blijft ongezien.
1 juli 2025, Gerard van de Schootbrugge
Bijlage "Uit het kleine boekje"
Mijn voetbalhistorie was een avontuur waarover ik voorlopig nog niet uitgesproken ben.