Gerard van de Schootbrugge & Espunt
Sint Jan en mijn zusje Lilian
Oude grafheuvels op de heide van Laren en Hilversum
Dit vehaal gaat over mijn zusje Lilian die al zo jong en ellendig aan haar einde is gekomen. Aanleiding om dit op te schrijven zoals ik heb gedaan was de voorbereiding van de presentatie van mijn jeugdboek Zwerg
Zwerg
Het is begin februari 2012. Mijn jeugdboek Zwerg staat op het punt van verschijnen. De vraag is: hoe, maar vooral ook waar gaan we Zwerg presenteren? Gemma en ik laten onze fantasie de vrije loop. Er komen allerlei niet- en wel-realiseerbare plannetjes op tafel. De eerste categorie wijzen we zelf af, de tweede wordt ons sterk afgeraden door de uitgever. De tijd dringt.
We hebben een paar aangrijpingspunten. Natuurlijk de steengroeve bij Winterswijk. Maar dat is wel erg ver verwijderd van waar dan ook. Dat kunnen we de fans niet aandoen. Een ander thema is het ondergrondse. We bezoeken enige forten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Daar zien we goede mogelijkheden voor het creëren van een Zwergensfeertje. Hetzelfde geldt voor de vesting Naarden. Maar er komen telkens weer twijfels op. De ene keer over de catering, dan weer passen de openingstijden slecht.
Dan maar terug naar het thema geologie. Voor mijn zoon Bas een mooie invalshoek. Zwerg is ook een beetje het boek van zijn jeugd. Teyler’s Museum in Haarlem valt als optie. Prachtig. Ik ben ere-lid voor het leven omdat ik ooit een boekje over de grote elektriseermachine van Van Maarum heb geschreven. En er is daar genoeg geologie en evolutie in huis om de keuze aannemelijk te maken. Blijkt toch wat te lux.
Een variant die om andere redenen leuk lijkt, is het Geologisch Museum Hofland, midden tussen Hilversum en Laren. Een belangrijke plek uit mijn Hilversumse jeugd. In de jaren dat ik met mijn vriendjes over de Westerheide scharrelde was het museum er nog niet, wel het Sint Janskerkhof. Later leerde ik dat het kerkhof er al zo lang was dat niemand wist hoe lang precies. Mogelijk al meer dan duizend jaar. Later leerde ik ook dat het kerkhof niet toevallig op die plek lag. Er waren aanwijzingen dat deze hoogte tussen Hilversum en Laren waarschijnlijk al in prehistorische tijden een heilige plek was. Het bijzondere van de plek werd (en wordt) nog eens bevestigd door de jaarlijkse Sint Jansprocessie op 24 juni . Museum Hofland wordt het ook niet. Te klein. Zwerg beleeft uiteindelijk op 10 maart 2012 zijn doop in het voormalige Raadhuis van Pijnacker. Maar de hoogte tussen Hilversum en Laren blijft in mijn hoofd hangen. Het is om verschillende redenen een bijzondere plek.
Zoals met alles, geldt ook hier de gevleugelde uitspraak van Johan Cruijff: je ziet het pas als je het door hebt. Bij het oeroude kerkhof komen allerlei wegen samen die misschien nog wel ouder zijn dan het kerkhof zelf omdat ze stammen ui t de tijd dat de plek een heidens heiligdom was. Als je het weet zijn de sporen van deze wegen met Google Earth duidelijk te zien. Het zijn de oude ‘doodwegen’, over de Westerheide en de Zuiderheide, waarlangs onze voorouders vanuit een wijde omtrek naar deze oeroude dodenakker trokken. Men fietst en wandelt er nu, veelal zonder enig historisch besef. Laat staan dat men weet welk drama ons gezin in 1956 trof. Een drama dat begon in 1955. Op deze plek.
Katholiek in de Fifties
Het is 1955 en wij zijn erg katholiek. Die wij, dat zijn de leden van ons gezin, op mijn moeder na, van onze familie, dat wil zeggen van vaders kant, buurtgenoten, dorpsgenoten, regiogenoten. Die zijn allemaal, net als wij, nog erg katholiek in 1955. Niet fanatiek, wel overtuigd, geen twijfels. Veilig in onze eigen zuil waarin voor veel zaken een katholieke variant bestaat en waarin voor alles een katholieke oplossing beschikbaar is.
Ik ga iedere zondag naar de mis, vaak ’s avonds met mijn vader ook nog naar het lof om de rozenkrans te bidden en het Tantum Ergo te zingen. Wij vieren communiefeesten en biechten onze overtredingen van het zesde en het negende gebod op, die over de kuisheid waken. Er is wijwater in overvloed dat wij als padvinders tijdens de paasvakantie rondbrengen, indien gewenst samen met palmtakken. Bidden voor en na het eten en voor het naar bed gaan is normaal. Iedereen doet het. Vermoeden we. Als er zieken in de omgeving zijn, wordt overgegaan tot de novene, een negendaagse bidactie die volgens mijn grootmoeder nooit onverhoord blijft. Op de knieën voor de radio als Paus Pius XII het Urbi et Orbi uitspreekt. Dat de Paus op een draagstoel door de Sint Pieter wordt verplaatst weten we van de indrukwekkende fotoreportages in de Katholieke Illustratie. Er is nog nauwelijks tv. Als we dan na een aantal jaren zelf ook een tv hebben loopt de Paus op eigen kracht door het Vaticaan wat door sommigen als een veeg teken wordt beschouwd. Een teken dat er verandering op komst is.
Groot is de opwinding als er in de buurt een seminarist als net-gewijde, jonge priester terugkomt naar zijn ouderlijk huis nadat hij in de overvolle kerk van onze parochie zijn eerste mis (met drie heren!) heeft opgedragen. Dan is de straat versierd en wordt hij in een koets, voorafgegaan door het muziekkorps, naar huis gereden. Grotere eer is voor katholieke ouders nauwelijks denkbaar. Vanzelfsprekend dromen wij ervan als jochies ooit ook zo door de buurt naar huis gereden te worden. Die grandeur, dat respect, daar kunnen maar weinig publieke figuren aan tippen. Ik weet van vriendjes die thuis met een speelgoedaltaartje oefenen. Soms met de kat als beminde gelovige. Maar ook als er geen kerkgangers zijn is er altijd nog Onze Lieve Heer, voor wie niets ongezien blijft. Dat geloven wij onvoorwaardelijk.
Vrijdag 24 juni 1955
Hilversum, vrijdag 24 juni 1955. Het is negen uur in de ochtend en wij lopen over de Larenseweg richting Laren. Met zijn vijven. Mijn vader en moeder, allebei 37 jaar oud, mijn jongere zusje van acht en mijn broertje van zeven, ik ben dan tien jaar. We zijn niet de enigen. Er is een massa volk op pad. Lopend en op de fiets. Allemaal op weg naar de processie. Alles wat katholiek is heeft vrij vandaag. In ieder geval de katholieke scholen. Hoewel het nog vroeg is, is het al warm. Wij zijn bepakt en bezakt. Eten, drinken , een kleed om op te zitten en een opklapkrukje voor mijn vader. Een lange, spannende dag. En we moeten een beetje op tijd zijn om zeker te zijn van een goed plekje. Langs de hele route zullen de mensen weer rijendik staan.
Mijn vader heeft voor we op pad gaan nog eens uitgelegd hoe het ook weer zit met Sint Jan. Met Sint Jan bedoelen we Johannes de Doper, aldus mijn vader. Helemaal duidelijk is het niet maar Johannes heeft Jezus gedoopt in de Jordaan, zoveel is wel duidelijk. En wat we ook moeten weten is dat hij, mijn vader dus, toevallig Jan Johannes heet. Jan is een afkorting van Johannes. En wat het helemaal bijzonder maakt is dat onze moeder Jantje heet. Bij elkaar dus vier keer Sint Jan. Maar misschien nog wel het meest opwindende is de belofte van mijn moeder dat ze na terugkomst voor ons friet zal bakken. Friet in 1955, daar wil je graag voor naar Laren lopen. En nog liever terug.
Een stukje voorbij het kerkhof, De Larenseweg heet daar Hilversumseweg, vinden wij een plek in de berm waar we ons kleed kunnen uitrollen. Het is een uur of tien. Om elf uur vertrekt de processie uit de basiliek van Sint Jan in Laren. Dat klinkt nog redelijk. Maar als mijn vader er aan toevoegt dat het dan nog wel een uurtje duurt voor men bij het kerkhof is, hoor ik links en rechts toch wat zuchten. Het wordt een lange, warme dag dat staat wel vast. Maar mijn vader kan het weten. Hij heeft zelf meegelopen.
Het oude kerkhof
Het Sint Janskerkhof is oud. Reeds in de oudste bronnen wordt met eerbied over de plek gesproken. 1400 jaar geleden woonden er al mensen. Niet veel. Men spreekt van acht huizen. Er is een kapel die in de 11 de eeuw een kerk wordt, de tweede kerk in het Gooi. In 1085 krijgt het kapittel van Sint Jan in Utrecht gronden aan de zuidkant van het Gooi in bezit. Het kapittel heeft waarschijnlijk op of bij deze eigen gronden een kerk gesticht. Uit de latere stukken is op te maken dat dit de kerk op het Sint Janskerkhof is geweest. Dat kan de reden zijn dat de beschermheilige van de kerk Sint Jan of Johannes de Doper is. Maar zeker is dit niet.
Bedevaart en processie
Lambertus Hortensius schrijft in 1564 over het vervallen kerkje op het Sint Janskerkhof als een geliefd bedevaartsoord. Er worden graangewassen geofferd als dankgeschenk aan Sint Jan. Hij meldt dat op 24 juni, de langste dag, een volksfeest plaatsvindt ter ere van Sint Jan. Na de reformatie, rond 1580, raken de katholieken al hun bezittingen kwijt en worden hun kerkdiensten verboden. De kerk op het kerkhof wordt afgebroken. Maar daarmee is de eerbied voor het oude kerkhof niet uitgeroeid. Men blijft geloven dat daar verschillende wonderen zijn gebeurd. De plek blijft dan ook in gebruik als bedevaartplaats en begraafplaats.
De bedevaart groeit in de loop van de tijd uit tot de Sint Jansprocessie. Het beeld van Sint Jan op het kerkhof wordt van doel (bedevaart) steeds meer een middel (om in een optocht de katholieke zuil zichtbaar te maken). Aanvankelijk nog in het geheim, ‘s nachts. Omstreeks 1800 zijn de scherpe kantjes van de Reformatie er wat af en wordt de processie overdag gedoogd. De processie wordt allengs omvangrijker, zowel wat betreft het aantal deelnemers als wat betreft het aantal toeschouwers. Het hoogtepunt qua belangstelling valt eind jaren vijftig, begin jaren zestig. Daarna wordt de kerkelijke malaise ook hier merkbaar. Maar de Sint Jansprocessie is niet bezweken onder de ontkerkelijking en leeft nog steeds.
Bukken voor het wierookvat
De stoet is enorm. Mijn vader legt uit. Voorop de mannen van de Sint Jan Broederschap uit Laren. Bruidjes met witte bloemenkransen in het haar. Priesters uit verschillende parochies, misdienaars, acolieten, groepen uit de jeugdbeweging, padvinders, vakbonden waaronder die van de politie in Hilversum waar ook mijn vader lid van is. Bij het passeren knipogen ze even terwijl ze rustig doorgaan met het opzeggen van hun gebeden. De Sint Jansharmonie, die muziek speelt waar je niet direct blij van wordt. Er zijn Ridders, Broederschappen en Gildes. Er wordt gebeden en gezongen. En mijn vader waarschuwt als de bisschop nadert. Hij loopt onder een afdakje, een baldakijn volgens mijn vader, en draagt een goudglanzend voorwerp waar volgens mijn vader de hostie in wordt meegevoerd. We knielen geïmponeerd en bukken voor alle zekerheid omdat de baldakijn omringd wordt door misdienaars die wel erg uitbundig met de wierookvaten rondzwaaien.
Als de stoet gepasseerd is wordt het chaotisch. De processiegangers zullen om een uur van het kerkhof de terugtocht aanvaarden. Een deel van de toeschouwers houdt het voor gezien. Wij blijven om de processie straks nog een keer te zien. Het is voor mijn vader ondenkbaar dat we halverwege afhaken. Voor ons ligt dat anders. De processie is spectaculair maar de aantrekkingskracht van de friet is bijna even sterk. We weten dat het geen zin heeft om dit aan de orde te stellen. We krijgen een dubbeltje om bij een ijscokarretje een ijsje te bemachtigen. We zijn niet de enigen. Heel veel later komen we terug met twee ijsjes en een ontroostbaar broertje. Zijn ijsje heeft het gedrang niet overleefd.
Ook Sint Jan stond machteloos
Als we later op de middag terug zijn, uitgeput, vult het huis zich al snel met de langverwachte lucht van hete olie en met het gesis van aardappelreepjes die in die olie verdwijnen. Na het eerste feestelijke bordje klaagt mijn zusje over misselijkheid. Wij mogen haar frietjes.
De dagen daarna blijft ze misselijk. Steeds erger. Ze geeft veel over. De huisarts denkt aan een zomergriepje. Kwestie van uitzieken. Maar de problemen blijven, worden alleen maar erger. Er is iets met haar evenwichtsorgaan. De artsen zoeken en tasten. In Utrecht vinden ze de oorzaak: een tumor in de hersenen. De schok is enorm. De prognoses zijn slecht. Toch opereren. De enige optie. Uitstel van executie. Mijn moeder rijdt dagelijks heen en weer tussen Hilversum en Utrecht. Als het weer het toelaat op de fiets. De familie houdt novenes. Maar zelfs een novene kan het noodlot niet keren. Mijn ongelukkige, moedige zusje komt weer naar huis. De artsen hebben geen wapens meer. Mijn vader gaat met haar naar Vlaardingen. Moerman. Een tijd krijgen wij eten dat nieuw voor ons is. Mijn ouders proberen hun angst en verdriet voor ons te verbergen, maar dat is onmogelijk. Zoveel lijden, zoveel verdriet, in stilte bijna, ik vind het onverdraaglijk.
Het wordt 1956. De tumorresten volgen hun eigen gevoelloze logica: groeien. Mijn zusje kwijnt weg. Het is niet om aan te zien. Ze overlijdt op 26 maart 1956, negen jaar oud. Mijn ouders zijn kapot. Iedereen is kapot.
Natuurlijk kon Sint Jan er niets aan doen, maar we zijn nooit meer naar de processie geweest. Mijn vader overleed exact 14 jaar later, 26 maart 1970. Mijn moeder op 30 maart 2013. Ik erfde de doos met ansichtkaarten die in 1955 door schoolgenootjes, vriendinnetjes en familie naar het AZU werden gestuurd. En de familiefoto’s. Voor en na het overlijden van Lilian. Ik zie mijn moeder: twee compleet verschillende vrouwen. Pas heel veel jaren later keerde haar jeugdigheid op de foto’s stapje voor stapje terug. Daarom nu dit verhaal. Misschien. Ze overleed dit jaar en overleefde haar dochtertje 86 jaar.
Gerard Espunt, oktober 2013