Gerard van de Schootbrugge & Espunt
Kort verhaal, 29 juli 2016
Gentse Strop
1540. Opstand tegen de belastingmaatregelen van keizer Karel V. Voor de poorten van Gravesteen krijgen de de burgers hun straf te horen. met de strop om hun nek.
Een vreemd gevoel dat is het zeker. Jarenlang heeft Peerke Donders zelf meegelopen, nu is hijvoor het eerst toeschouwer. Peerke merkt hoe er een lichte siddering door de massa op het Emile Braunplein gaat als de komst van de stoet met klaroengeschal wordt aangekondigd. Het plein is bomvol. Kleine kinderen worden nog snel naar voren geduwd. Achter de eerste rijen is een haag van opgestoken smart phones zichtbaar. Peerke en zijn vrouw staan op een tribune. Als blijk van waardering hebben ze een plekje tussen de notabelen gekregen. Daar heeft gildepresident Gaston voor gezorgd. Peerke voelt de hand van zijn vrouw de zijne zoeken. ‘Kun je eindelijk eens ontspannen genieten, liefste,’ zegt ze, terwijl ze zachtjes in zijn hand knijpt.
Peerke verbaast zich over de enorme belangstelling. Natuurlijk, de Rondgang van het Gilde van de Stroppendragers is een van de hoogtepunten van de Gentse feesten, maar als je zelf meeloopt krijg je toch een ander beeld van zo’n evenement dan wanneer je aan de kant staat. Hoeveel jaren had hij de route niet afgelegd? Formeren op de binnenplaats van Gravensteen, beschermd achter de veilige muren van de burcht. Tot het moment dat de machtige poort werd geopend. Dan ging het de oude stad in. Langs de Kraanlei, over het Grootkanonplein, door de Kammerstraat en de Belfortstraat, over het Emile Braunplein en de Korenmarkt, en via de Groentenmarkt terug naar Gravensteen.
In de verte komen de trompetters in hun fraaie zestiende-eeuwse dracht weer in beweging. Achter hen een paar politieagenten op moderne racefietsen, een dissonant in het spektakel, maar helaas noodzakelijk al was het maar om een doorgang door de massa te ploegen. De glinsterende hellebaarden van de soldaten van Keizer Karel V, die spoedig zelf ook zal arriveren, zijn 500 jaar na dato niet erg bruikbaar meer als het gaat om het beteugelen van het volk, hoezeer de hellebaardiers hun wapens de afgelopen tijd ook hebben opgepoetst.
Een vreemd gevoel. Hier en nu op een tribune en niet langer als beul in de stoet, direct achter de keizer en zijn zuster, Maria van Hongarije, die in 1531 door haar broer was aangesteld als landvoogdes van De Nederlanden. Karel en Maria, onder een door zes dragers getorst baldakijn, gevolgd door een regiment soldaten in een soort driftige paradepas. En daar weer achter de keizerlijke beul, onherkenbaar door de zwarte, tot op zijn schouders reikende beulskap. Hoe gek het ook klinkt, hij had zich altijd solidair gevoeld met de keizer. Samen hadden ze ieder jaar weer de hoon, de schimpscheuten en de razernij van de Gentse burgers over zich heen gekregen. Het hoorde bij het verhaal dat werd uitgebeeld, het verhaal van een dramatische gebeurtenis in de historie van Gent. Peerke kende alle details van het verhaal. Hoe vaak had hij het niet aan zijn kleinkinderen moeten vertellen. Ze smulden en griezelden ervan.
In 1539 waren de burgers van Gent in verzet gekomen tegen hun Heer.Ze wensten niet langer op te draaien voor de kostbare militaire activiteiten van Karel die regelmatig overhoop lag met de koning van Frankrijk. Met een flinke troepenmacht begeeft Karel zich naar Gent, nota bene zijn geboortestad (1500), om de orde te herstellen. Op 3 mei 1540 volgt de afrekening. Een stoet Gentenaars begeeft zich, op bevel van Karel, vanuit het stadhuis richting Prinsenhof. De schepenen, stadssecretarissen en alle stadsambtenaren, 30 notabele poorters en de ambachtsdekens lopen blootsvoets en zijn gekleed in een zwarte tabbaard. Daarop volgen 318 leden van de kleine ambachtsgilden en 50 wevers. De stoet wordt gesloten door 50 oproerkraaiers, enkel gekleed in hun hemd en met de strop om de hals, als teken dat zij de galg hebben verdiend. In het Prinsenhof dienen zij neergeknield en met luide stem genade af te smeken van de keizer en zijn zuster. Van de leiders van de opstand worden er 25 terechtgesteld. Peerke kijkt om zich heen. Overal ziet hij mensen met de bekende zwart-wit gestreepte strop om hun hals. Als een alternatieve stropdas.
Hoogtepunt en dieptepunt van de processie: keizer Karel en zijn zuster Maria van Hongarije. Onder het baldakijn en uitgejouwd door de omstanders.
De stoet komt weer in beweging en betreedt nu het Emile Braunplein. Peerke herkent de gezichten. Vooraan de edelen met hun echtgenotes. Allemaal hadden ze ooit de vernederende rondgang moeten meelopen. Voorop Gaston Vandamme met zijn vrouw, president van het gilde en nu in de stoet door een jeugdige page met een bord aangekondigd als De Heer van Béthune.
Peerke stoot zijn vrouw aan. ‘Denk erom Louise, niet zwaaien hoor.’ Zijn vrouw knikt begrijpend en zegt enigszins vilein: Zij van Vandamme moet volgend jaar haar rok echt uitleggen. Ze knapt er haast uit, vind je niet, Peer?’
Vorig jaar was het voor Peerke duidelijk. De maat was nu vol. Ze hadden hem uitgejouwd, dat was normaal. Daar kon hij intussen wel tegen. Maar vorig jaar ging het voor het eerst verder dan theater. Het leek wel of de mensen hem echt haatten. Hij had gehoopt dat het onaangename gevoel zou slijten. Maar het sleet niet, sterker nog, het begon hem steeds duidelijker te worden dat er echt iets veranderd was in de houding van het publiek. Het was geen spel meer. En Peer had zo’n idee waar de verandering vandaan kwam.
‘Gildegenoten,’ was Peerke begonnen op de evaluatievergadering, ‘ik moet jullie wat vertellen. Ik ga stoppen met de Rondgang. Jullie zullen voor mij een ander moeten zoeken.’
Hij had er rekening mee gehouden dat zijn boodschap enige consternatie teweeg zou brengen, per slot van rekening was hij een van de oudgedienden. Maar de opschudding die volgde, was enorm. Alsof er net achter de tapkast een splinterbom was ontploft. Hij betrapte zichzelf erop dat hij de laatste tijd vaker rumoer en opwinding associeerde met explosieven.
‘Ja, maar Peer, jongen, wat krijgen we nu?’ Het was gildepresident Gaston Vandamme die reageerde. ‘We hebben in jaren nog nooit zo’n goeie beul gehad als gij. Gij zijt er voor in de wieg gelegd.’ Er werd met bierglazen geroffeld. ‘En wat stelt het nu helemaal voor? Masker op en achter Karel aan een rondje door de stad.’
Blijkbaar besefte Gaston dat dit misschien niet de juiste toon was om Peerke terug de stal in krijgen want hij voegde er ijlings aan toe: ‘Maar dat meelopen dat kunt gij als geen ander, Peerke, en dat weet gij zelf ook donders goed.’ Het geroffel ging nu gepaard met een vette grinnik. Ja, Gaston, die wist het altijd mooi te zeggen.
‘Dat kan allemaal wel zijn,’ zei Peerke, ‘maar sinds die kerels met hun zwarte maskers voor de tv kelen doorsnijden, is voor mij de lol er helemaal af.’
‘Peerke, luister nou eens goed,’ zei Gaston, vaderlijk maar dwingend. ‘Een normaal mens is nooit voor de lol beul. Gij zijt dus normaal, verstaat ge?’
Peerke knikte.
‘Maar,’ ging Gaston verder, ‘ge moet nooit spel en werkelijkheid door elkaar klutsen. Vijfhonderd jaar geleden had ge die strop echt om moeten leggen, nu zijt gij een symboolfiguur die het kwaad verbeeldt. Dat is alles. Maar het is ook niet niks. Want gij zijt de sleutelfiguur in dit spel. Begrijpt ge dat, Peerke?’
Opnieuw klonk er geroffel. Peerke voelde zich in de steek gelaten.
‘Het spijt me,’ zei hij met gebroken stem. ‘Ik lig er ’s nachts wakker van. Ik voel me niet langer een stripfiguur. In de ogen van de mensen ben ik het kwaad. Het gevaar. Dat joelen doet me niks, maar die blikken. Jullie zullen een ander moeten zoeken. Of verder gaan zonder beul.’
‘Zonder beul?’ werd er geroepen. ‘Ondenkbaar. De hele activiteit draait om de beul. Een geloofwaardige beul.’ ‘IS wordt bedankt,’ schreeuwde een hellebaardier. ‘Zo treffen ze ons toch nog in het hart van onze cultuur. Wat is een cultuur zonder beul? Zonder straf? Het is de beul die ons behoedt voor hedonisme en decadentie. Voor de ondergang.’
Gaston maande tot kalmte, liet een rondje bier, uiteraard Gentse Strop, aanrukken en zei: ‘We nemen vandaag afscheid van Peerke de Beul, maar niet van de mens Peerke. We gaan een nieuwe beul zoeken. Iemand een idee?’
Het duurde enkele maanden voor de oplossing zich aandiende. ‘Waarom niet een allochtone stadgenoot?’ had de oude Pascal DeCock, een van de drie Wijze Mannen in de stoet, op een zeker moment opgeworpen. ‘Zou dat niet een voorbeeld van integratie zijn? Staan wij Stroppendragers niet voor het doorbreken van oude patronen? En trouwens, was onze Keizer het Ottomaanse rijk niet vijandig gezind geweest? Daar viel misschien ook nog wel wat goed te maken.’
En hoewel er aanzienlijke aarzeling bestond, was er weinig tegen de wijze woorden van Pascal in te brengen. Een werkgroepje kwam na enige tijd op de proppen met Abdullah die al vele jaren een kleine slagerij runde en die zich zeer vereerd toonde.
Abdullah was zeker geen gevaarlijke fanaticus, hij dronk als het uitkwam zijn biertje mee, geloofde wel in Allah, maar je hoefde van Allah geen halal te maken. Met zijn gedrongen worstelaarspostuur leek hij een waardige vervanger van Peerke. Hij had een beetje een bochel. Het werd hem niet aangerekend. Dat hij licht sleepte met zijn linkerbeen omdat hij in zijn jeugd door polio was getroffen, werd evenmin als een nadeel gezien. In tegendeel, het versterkte de magie van de beulfiguur. Peerke had hem ontmoet en het klikte direct.
De stoet is al een eind op weg als er weer trompetgeschal klinkt op het Emile Braunplein. Peerke weet wat dat betekent. Onder het baldakijn zal nu Keizer Karel, vergezeld door zijn zus Maria van Hongarije het plein betreden. Er begint een klok te luiden. Alle Gentenaren herkennen het zware, dreunende geluid. Klokke Roeland, dat kan niet missen.
De machtige klok hangt direct achter het plein in een soort bunker. De mensen kijken elkaar aan. Een nieuwe stunt van de Stroppendragers? Dit is nieuw. Klokke Roeland, de noodklok uit het verre verleden. Het is feest in Gent. Waarom de noodklok luiden? Op zijn minst niet erg fijngevoelig.
De Keizer betreedt het plein, achter hem zijn garde, daarachter de zwaar gemaskerde Abdullah. Er wordt gejoeld, het volk dringt naar voren, er worden vuisten gebald. Het bekende stramien waar de talrijke toeristen vreemd van opkijken. Wat niemand ziet, behalve Peerke, is dat de beul even lijkt te vergeten dat hij ooit polio heeft gehad. Hij strekt zich uit en tast met zijn rechterhand over zijn schouder naar zijn rug, alsof hij daar jeuk heeft. Peerke ziet het gebeuren. Hij is er steeds bang voor geweest. ‘O, mijn God, dit is Adullah niet.’
Daarna is er alleen nog het beieren.
Espunt, 29 juli 2016