Gerard van de Schootbrugge & Espunt
Kort verhaal, 14 november 2016
De Sint ook in Appelscha
In afgelegen boerderijen en eenzame huisjes in het bos wonen arme kinderen, die niet zelden op 6 december met lege handen staan. Erger nog, ze moeten ook met lege handen naar school, als ze al naar school gaan. Ze worden uitgelachen door klasgenootjes die elkaar de ogen uitsteken met hun nieuwe speeltjes.
Het is net als het vorige jaar. Klasgenootjes die fluisteren en wijzen. Wat wil je ook als je je niet wast, luizen hebt en stinkt! Dat gefluister en gewijs is misschien nog wel erger dan geen kadootjes.
Mijn moeder vertelde ooit dat er bij haar in de klas kinderen zaten die in de wintertijd een uur eerder naar huis mochten zodat ze voor het donker thuis waren. Hummeltjes die twee uur of langer moesten lopen, optornend tegen de snijdende noordooster die al dagen het intens vlakke land teisterde, de stuifsneeuw tot duinen opjoeg en de dwaalgast zijn adem benam.
Dat was Appelscha honderd jaar geleden, maar denk nu niet dat het sindsdien beter is geworden. Ja, even misschien toen de boer het beter kreeg door de ruilverkaveling, maar we leven nu in een tijd dat de plattelandsschooltjes in hoog tempo een nieuwe bestemming krijgen als comalokalen. Ik vind het niet eens gek dat daar vraag naar is. Kinderen die op afgelegen boerderijen of diep in het bos wonen, redden het al lang niet meer met twee uur lopen. Vraag me niet hoe ze het wel redden. Alleen de gedachte al doet me huiveren.
Wat ik maar wil zeggen, het zijn dus geen opgeklopte treurverhalen uit oude kinderboekjes waarin we lezen over kleintjes die op pakjesavond met de moed der wanhoop hun liedjes zingen bij de armzalige haard waar ze al dagenlang iedere ochtend weer hun lege klompjes hebben aangetroffen. Ieder jaar weer laat de Goedheiligman het afweten. Maar het zijn kinderen dus blijft er steeds een sprankje hoop. Als ze nu maar hard genoeg zingen, ze zijn al weer een jaartje ouder, zal hij hun deze keer misschien wel horen en niet hun huisje voorbij rijden.
Moeder voelt de knoop in haar maag, vader is nog maar even naar achteren gesloft om een klapperende deur van de koeienstal te sluiten voordat de noordooster hem uit zijn hengsels slaat.
En dan, ja heus - als het geloof maar groot genoeg is, is alles mogelijk - zegt Pietermanknecht die achter de schimmel aan door de desolate sneeuwvlakte ploetert: ‘Wacht eens Sint, ik geloof dat ik kindertjes hoor zingen…’
Als kind woonde mijn moeder in Appelscha, zomers een vrolijke plek met vooral op zondag veel fietsende dagjesmensen uit de omgeving. Toch wist ze niet hoe snel ze er weg moest proberen te komen en dat zat hem natuurlijk vooral in de rest van het jaar als het in Appelscha wat minder opwindend was. Ik heb mijn moeder wel eens gevraagd: ‘Vierden jullie vroeger ook sinterklaas?’ Ik weet niet hoe ik daarbij kwam, want het is natuurlijk een rare vraag. Tenminste, dat zouden wij die ons van het ene feest naar het andere wentelen, vinden. Maar zo gek bleek die vraag helemaal niet te zijn.
Toen ik deze wonderlijke vraag een keer stelde was mijn moeder al ver in de tachtig. Maar ze mankeerde nog weinig. Dus moest ik haar wel geloven toen ze zei: ‘Nee, feesten daar deden we niet aan.’ ‘Geen Kerst?’ ‘Nee.’ Ook geen Sinterklaas?’ ‘Ook niet.’ Ik heb niet gevraagd of ze met haar jongere zusje en broertje wel hard genoeg had gezongen. Het had waarschijnlijk weinig uitgehaald.
Daar aan de rand van Appelscha, tegen de duistere bosrand aan, werd niet gefeest. Daar werd geploeterd. Het resultaat was een leven zonder franje. Dat Appelscha landelijke bekendheid verwierf omdat de anarchisten er sinds 1931 hun Pinksterlanddagen hielden, geeft natuurlijk ook al te denken.
1931, mijn moeder was toen dertien. Nog een jaartje dan had ze er acht jaar lagere school op zitten. Dan kon ze geld gaan verdienen. En jawel hoor, in 1932 werd ze ‘tweede meisje’ in een hotel in Gorredijk.
Een paar jaar voor haar dood reden we op een wat sombere novemberdag met mijn moeder vanuit Hilversum naar Appelscha. Een neef wilde haar graag interviewen voor “Zoolstede”, het blad van de lokale historische vereniging. Neef meldde terloops dat die dag Sinterklaas ook in Appelscha zou aankomen. Toeval? Als groot gelovige direct getuige zijn van de aankomst van Sinterklaas in Appelscha. Yes!
We lieten mijn moeder achter voor het interview en besloten in afwachting van de komst van de Sint wat rond te toeren richting Ravenswoud. Een koloniedorpje waar ik als kind al van onder de indruk was. Niet omdat het een koloniedorpje was maar omdat je volgens mijn grootvader nergens grotere snoeken ving dan in de buurt van Ravenswoud.
Maar dat was altijd zomerpraat. Voor het eerst van mijn leven was ik in de winter in Appelscha. Geen anarchist te bekennen. Maar ik wist dat de grootste van allemaal op komst was. De kinderen van Appelscha en ook van Ravenswoud en van Veenhuizen en van Frederiksoord en van Smilde en van Oosterwolde en van Haule en noem maar op, ze waren in gespannen afwachting van de Sint. Zou hij dit jaar hun afgelegen huisje niet voorbij rijden?
We reden met een wintersportvaartje aan de noordkant langs de Opsterlandse Compagnonsvaart. Het kanaal dat het zand en het veen van elkaar scheidt. Waarlangs ooit schepen beladen met turf van sluis naar sluis hun vracht vervoerden. Van Gorredijk naar Smilde. De eerste spa werd al in 1630 in de grond gezet, twee eeuwen later was de verbinding met de Drentse Hoofdvaart een feit en was Appelscha voor de Sint ook per boot bereikbaar.
Bij gebrek aan turf dreigde medio jaren zeventig even demping. Via pater van Ulden heeft de Sint daar net op een tijd zijn stafje voor gestoken. Jazeker, een geschenk van onze oude anarchist waar niet iedereen van op de hoogte is.
Na een kwartiertje of zo trapte ik nogal abrupt op de rem. Mijn vrouw schrok. Er was in geen velden of wegen enig verkeer op de weg. ‘Kijk nou! Daar, aan de overkant,’ schudde ik haar wakker uit een onschuldig winterslaapje.
Aan een vrij steile, diepe wal lag een bootje waarop onmiskenbaar enkele Zwarte Pieten druk doende waren. In the middle of nowhere.
‘De intocht van Sinterklaas in Appelscha,’ sprak ik aangedaan. ‘Daar, aan de overkant, daar begint ie. In alle eenzaamheid. Ongezien. Zo hoort het.’
Terwijl de Pieten hun muziekinstrumenten tevoorschijn haalden, stopte er bovenaan de weg een bestelbusje. En jawel hoor, daar was de Sint. Met wapperende baard, flapperende tabberd en een hand aan de mijter stapte hij uit het vervoermiddel waarmee Installatiebedrijf Boonstra BV de boer placht op te gaan. Om het bootje te bereiken moest hij op een of andere manier langs het berijpte talud omlaag. De Sint zakte op zijn hurken, met zijn overgebleven hand voorkomend dat zijn kleding besmeurd zou raken. Zich vastklemmend aan de staf, die door de chauffeur van het busje werd vastgehouden, ging het neerwaarts. Het was zeker helemaal goed gegaan als de staf niet uit twee delen had bestaan. Gelukkig landde de Sint, wel wat ongecontroleerd, niet naast maar in het bootje. Met het onderste deel van zijn staf. Dat wel. Boonstra wierp het bovendeel er weinig respectvol achteraan en haastte zich weer op weg. Zaken gaan nu eenmaal voor het meisje, bedacht ik.
Wij reden een stukje mee met deze heerlijke Hollandse kost. De Pieten musiceerden dat het een aard had, voor een lege zaal, en deden extra hun best als ze een eenzame boerderij passeerden waar een bejaard boerenechtpaar vriendelijk zwaaiend op het erf stond, intussen de hond in toom houdend die het niet zo op rare snuiters had. Het was nog een heel eind naar de kindertjes van Appelscha en van Oosterwolde en van Haule en van Oldeberkoop.
Dat het altijd zo moge blijven, bedacht ik.
Jammer dat mijn moeder intussen, bij neef thuis, zat te broeden op herinneringen aan feesten die er nooit waren geweest.
Espunt, 14 november 2016