Cheerio, bij ons gaat het zozo Met lichte tred door depressieland


Als je de berichten mag geloven gaan wij meer dan ooit gebukt onder depressies. Met wij bedoel ik het meest welvarende deel van de mensheid waartoe ook de Nederlander behoort. Een flinke meerderheid van de wereldbevolking hoor je (of hoor ik) zelden over depressies. Misschien wordt er niet naar gevraagd. Mogelijk ook omdat men wel wat anders aan het hoofd heeft dan ongelukkig zijn. Zoals overleven. Of, omdat men kans ziet aan de ellende te ontsnappen. Misschie ongegrond maar in ieder geval levensreddend vasthouden aan de overtuiging dat het vanaf morgen alleen maar beter kan worden. Wat qua humeur vaak ook helpt is dat er in de directe omgeving niemand is met wie het zichtbaar beter gaat.

 

Helaas verkeren wij in de minder gelukkige omstandigheid dat het hier erg goed gaat. Dat we iets te verliezen hebben. Dan duikt een lelijk stel op: onzekerheid en angst.

 

De psyche is een wonderlijk fenomeen. Uitermate complex en veelzijdig. Een wonder. Iedere mens is uniek. Voor een deel genetisch bepaald, maar verder ontvankelijk voor alle mogelijke invloeden van binnen en van buiten. Constant in verandering. Een belangrijke vraag is wanneer verandering leidt tot een storing of afwijking.

 

Veel steekjes los

Onze psychologen en psychiaters zijn er intussen van overtuigd dat er bij ieder van ons wel een steekje los zit. Zoiets als normaal heeft lijkt het geen betekenis meer. Niemand is normaal. Sterker nog, wie volhoudt normaal te zijn, moet er op rekenen dat hij een kruisje krijgt achter het symptoom: ontkent eigen psychische gebreken. We leven dus in een gekkenhuis en we denken allemaal dat we Napoleon zijn. Let wel, een gekkenhuis geleid door gekken, want iets anders hebben we blijkbaar niet. Dus moeten de psycho-coaches wel bijzondere gekken zijn. Wie het weet mag het zeggen, liefst allemaal tegelijk want zoveel tijd hebben we ook weer niet en we moeten nog zoveel beleven. Leven en beleven, that’s the goal.

 

Sommige afwijkingen lijken zo wijd verbreid dat ze wel eens het nieuwe normaal zouden kunnen gaan vormen. Neem de piekerepidemie. Waar komt al die somberheid vandaan? Is het niet vreemd dat we in zo’n beetje het meest gelukkige land ter wereld zo ongelukkig zijn? Hoe werken die peilingen? Van zulke paradoxen kan een mens knap in de war raken. En in de war raken is een bekende stap in de richting van het zwarte gat. Paul Schnabel heeft eens geprobeerd het kromme recht te trekken. De gelukspeilingen die zijn Sociaal Cultureel Planbureau ooit uitvoerde, vatte hij als volgt samen: “Met mij (de Nederlander) gaat het goed, met ons (Nederland) gaat het slecht.” Het is misschien geen harde paradox, het ademt een belangrijke conclusie, maar als je er wat op kauwt, blijf je toch worstelen met een taaie pit die je niet zo maar weggeslikt krijgt. 


Zenuwenlijers


Zielkundige en schrijver Frederik van Eeden voor zijn schrijfhut op het terrein van de door hem in 1898 in de buurt van Bussum gestichte kolonie Walden.


Aan het eind van de 19de eeuw deed zich in ons land een wonderlijk fenomeen voor. Steeds vaker kregen artsen te maken met mensen met slecht definieerbare klachten. Zij leken te lijden aan de tijdgeest. Aan de ondragelijke versnelling van het bestaan. Zenuwlijers. Frederik van Eeden (1868 - 1932), op dat moment medicus met interesse voor de geestelijke gezondheid van de stadsbewoner, schrijft er over. Het gaat allemaal te snel en er verandert te veel. De bestaanszekerheid staat onder druk. Na een tijdje in Amsterdam een praktijk te hebben gerund trekt Frederik het zelf niet meer en trekt hij zich terug in een hutje in Blaricum, waar hij de commune “Walden” opzet.


Geluk en ellende, hoop en wanhoop, energie en leegte, betekenis en zinloosheid, eenzaamheid en vriendschap, bestaanszekerheid, het zijn gevoelens die bij het leven horen. Bij ieder leven. Omdat we allemaal op ons eigen kleine toneeltje levenskunstenaars zijn, zijn we ook allemaal ervaringsdeskundigen als het gaat om alles wat aan de depressie kleeft. En dus hebben we allemaal het recht, misschien wel de plicht, om mee te praten, mee te denken, mee te helpen. Zijn we niet allemaal in het diepst van onze gedachten een coach?


Ja, ik weet het, die wordt er in bepaalde subculturen soms uitgeschopt. Niet leuk. Maar ach, een beetje coach weet hoe de hazen lopen. Hij heeft ze immers zelf leren lopen. Afkoopsommetje, even geduld, nieuw contractje. Zo werkt dat. De hedendaagse coach heeft geleerd te leven in een weing stabiel sociaal klimaat. Dat coach tegenwoordig zo’n beetje het meest gewilde, niet erkende beroep is, geeft ook wel weer te denken. Veel angstige mensen zijn de weg kwijt en dat biedt fantasten, zwevers en schedellichters een dankbare en riante markt.  Zonder twijfel vaart geen enkele coach wel.


De Wereld gaat aan vlijt ten onder

Max Dendermonde




Zegt de naam Alec J. Weatherwood jullie nog iets? En “De wereld gaat aan vlijt ten onder”? Max Dendermonde?


Max Dendermonde was het pseudoniem van de Groninger Erik Hazelhoff, 1919 – 2004. Deze “literaire zwerver” openbaarde in 1954 zijn bovengenoemde succesnummer met in de hoofdrol de al even zwerfgeneigde en zeer relaxte barkeeper Alec J. Weatherwood. Alec ligt het liefst met een boek in een hangmat! Hij raakt bij toeval betrokken bij een zeer omvangrijk onderzoeksproject, geleid door de briljante familie Pousekovsky.


De familie wil de mensheid vooruit helpen en werkt daarom in het grootste geheim aan een wereldschokkende maar ook bevrijdende technologie: radiatomische teleportatie. Binnen een seconde van Nootdorp naar Delft. Wat zeg ik, in een fractie van een seconde van Amsterdam naar New York. Geen tijdverlies meer bij het verplaatsen, het reizen. Geen files meer. Meer tijd voor andere dingen. WinWin. Iedereen blij. Toch? Maar mijmerend in zijn hangmat groeien bij Alec de twijfels. Zijn visie: “Snelheid en rust gaan niet samen. Hoe sneller je leeft, hoe meer je jezelf voorbij leeft, tot je er niet meer bent. Het is gewoon niet mogelijk om jezelf razendsnel te vervoeren en om even later languit in het gras te liggen, vrij van alle zorgen. Wie aan snelheid is gewend, houdt de onrust in zijn bloed.”

De jubileumversie van Derdermondes succesboek "De wereld gaat aan vlijt ten onder".



Het enige dat ik me van het boek herinnerde was dat ik er lang geleden zeer van had genoten. Ik viste het onlangs, 29 juni 2024, op uit het boeken-estafettebakje op ons vlijtonderdrukkende parkje. En het was niet zo maar een weggooiertje, het was de jubileum-editie van 1984, de 25ste druk, Querido. Het boek van Max werd een top, het radiatomische project van de Pousekovsky’s een flop.

Wij leven sneller dan ooit. “We moeten rennen springen vliegen duiken vallen opstaan en weer doorgaan. We kunnen nu niet blijven we kunnen nu niet langer blijven staan” Ondanks alle tijdbesparende middelen komen wij steeds meer in tijdnood. Vreemd. Het begon allemaal met een grote sprong voorwaarts in het vervoer: de introductie van het railvervoer. Eerder had elk dorp zijn eigen tijd met als baken de de lokale kerktoren. Een klok die de uren sloeg zorgde voor orde. Etenstijd en bedtijd, dat was het wel zo’n beetje. Het railvervoer dwong de samenleving een uniforme tijd te accepteren. De wereld werd groter, sneller en meer eenvormig. Het spoorboekje was onverbiddelijk. Synchronisatie, op de minuut, op de seconde en zo verder. Allemaal netjes in de pas. De klok werd al maar dwingender en maakte van veel mensen zombies. Henri Ford introduceerde de lopende band. De mensheid kreeg er twee dingen voor terug: een betaalbaar vervoermiddel voor de zondagmiddag en de tredmolen voor de rest van de week. De auto bracht vrijheid. En dat hebben we geweten.  


Existentiële Onrust

Er is steeds meer onrust in ons bloed binnengesijpeld. Je merkt het aan alles. Zo valt het mij telkens weer op hoeveel sneller we zijn gaan praten. En dat in combinatie met steeds meer tijdbesparende afkortingen en afbrekingen in onze (scherm)communicatie. Alsof de duivel ons op de hielen zit. Het is maar een voorbeeld, maar wel een veelbetekenend voorbeeld. We kunnen onszelf niet meer bijbenen. We kunnen elkaar niet meer bijpraten. Tijd investeren in waardevolle activiteiten die niet in een spoorboekje passen, zoals het onderhouden van relaties, lijkt er steeds meer bij in te schieten. We moeten wel, we kunnen niet anders, we zien wel waar ons schip strandt, wat nou zinvol, lang leve mij. Lang leve? Het leven is immers als een kinderhemdje, kort en bescheten. We krijgen maar één kans. Opzij, opzij, opzij. Zelfs de lontjes worden korter. Waarom onnodig lang wachten op de “boem”?


Wij leven in een tijd van weinig leiding, veel afleiding en misschien nog wel meer misleiding. Maar hebben we het dan niet aardig voor elkaar? Laat ik zeggen dat wat meer twijfel ons zou sieren. Het moet allemaal vooral leuk zijn. Depressies horen daar niet bij.


Depressie. Er wordt veel aandacht aan besteed. Het is immers het ultieme slechte nieuws. En daar lusten de media wel pap van. Je ziet de positieve feedback voor je. De feedback die een mens versneld richting het afvoerputje laat tollen. Het is slecht nieuws en dat betekent kassa voor de massa(media) en allerlei andere beroepsgroepen en zo maar groepen. Kun je straks nog wel aankomen met de opmerking dat je natuurlijk geen flierefluiter bent maar dat je zeker niet depressief bent? Dat je het vermogen tot genieten nog niet bent kwijtgeraakt. Daar een moderne coach niet veel mee.


De depressies uit mijn jeugd

In mijn jeugd viel het woord depressie, anders dan in relatie tot het veelal ongezellige zo niet tergend beroerde weer, zelden of nooit. Sterker nog, neerslachtigheid was niet zelden juist het gevolg van die eindeloze stroom aan depressies die vanuit het Zuidwesten dan wel het Noordwesten treiterend over ons kikkerlandje trokken. Kikkerlandje, het woord zegt eigenlijk al genoeg. Het is natuurlijk niet toevallig dat neerslag en neerslachtigheid nauw aan elkaar verwant zijn.


Maar de Hollander is altijd een weerbaar wezen geweest. In de loop van de tijd ontwikkelde hij een effectief tegengif, een effectieve therapie om deze permanente aanslag op zijn humeur te neutraliseren: lekker samen kankeren op het weer. Dat geeft een band. Een ongevaarlijke intro voor een fijn gesprek. Vrij uit in gezelschap je bezwaarde gemoed luchten in de wetenschap dat er geen schuldige valt aan te wijzen. Ja de weerman, maar dat is toch meer een weerloze kop-van-jut.

Het gelamenteer lucht op omdat het verbindt. We zitten immers allemaal in het zelfde schuitje. Dat schuitje dat voortdurend dreigt vol te lopen. Het is een leven op laarzen. Met de poten in de modder. Pompen of verzuipen. Als je niet naar buiten hoeft, blijf je gewoon binnen.


Wij droomden ooit weg bij een depressieve Rob de Nijs die het ook niet makkelijk had als je hem in 1962, en daarna (het werd nooit meer droog), hoorde zingen:


Zachtjes tikt de regen op m'n zolderraam

't Ritme van de eenzaamheid

Die regen zegt we waren zo gelukkig saam

Maar nu is dat verleden tijd…


Hieronder het origineel uit 1962. Op achtergrond Robs begeleiders, The Lords, in doodgraverskledij. Briljant gevonden van zijn coach.


Stond Rob even uit dan kon je, als therapie, ook gewoon een kaartje leggen. Ging het mis met klaverjassen, dan ging je “nat”.

 

Helemaal droog werd het dus nooit. Maar depressief? Ik vermoed dat we er te arm voor waren. Want hoe armer, des te reusachtiger waren de paar hoogtepunten in ons bestaan waaraan we nooit hoefden te twijfelen. Overleven betekende: Sinterklaas, je verjaardag en een keertje naar Artis in de zomervakantie. Die vooruitzichten onderdrukten iedere neiging tot verlammende somberheid.


Naast kankeren op het weer is muziek een effectief middel tegen somberte. Direct na de oorlog zongen we met Willy Vervoort (1905-1964) Cheerio Holland, hieronder het bekende refrein:

 

Cheerio! Cheerio!

In Holland daar zingen ze zo

Weg met de zorgen en weg met ’t verdriet

We komen er wel, ook al zijn w’er nog niet

 

Want de jongens van Tromp en Piet Hein

Die krijgen ze lekker niet klein

‘r Zat vijf jaar de mot in

Maar nu zit er schot in

En Hollanders willen we zijn

 

Voor het origineel van Willy Vervoort uit 1947, klik hieronder:

We moesten niet alleen de bezetter trotseren, we waren zelfs zo moedig om onze helden Tromp en Piet Hein aan te roepen. In dat opzicht is het moderne leven wel wat zwaarder geworden. Al onze helden zijn intussen woke-kundig afgeserveerd, inclusief Ali B. Dat alles neemt niet weg dat na de totale wanhoop van een wereldoorlog de ruggen werden gerecht en met grote voortvarendheid aan de opbouw van een nieuw Nederland en een nieuwe wereldorde werd begonnen. De rechtvaardigheid had gewonnen, de totale vervoering bij de verschijning van de eerste bevrijders was onbeschrijfelijk.


Er is nog wel wat te vertellen over dit liedje. Het origineel is Bless ‘em all, een Amerikaans spotlied uit WO 1. Het stamt uit 1917 en werd gezongen door een zekere Fred Godfrey, pseudoniem van Llewellyn Williams (1880-1953) tijdens zijn legerdienst, weliswaar met afwijkende tekst: “Fuck ‘em all, the Long and the Short and the Tall” zong hij, en u begrijpt meteen dat geen enkele platenmaatschappij het aandurfde deze song uit te brengen.


Bij het uitbreken van WO II werd het lied opgevist en gefatsoeneerd door Jimmy Hughes en Frank Lake (pseudoniemen van James Lally en Frank Kerslake) als “Bless ‘em all”. Deze versie werd op plaat gezet door Georges Formby in 1940 en door Vera Lynn (1917-2020) , de “Sweetheart of the British Forces”. (Bron: Wikipedia)


Samen zingen is balsem voor de ziel en schept een band. Daarom doet Cheerio het ook zo goed in voetbalkringen waarin zoals bekend veel leed voorkomt. Zo zingen de jongens van de Bunnikside (FC Utrecht) de volgende variant:


Cheerio, Cheerio,

In Utreg Daar Zingen We Zo

Ajax Moet Dood En AZ Moet Kapot

En Zondag Dan Schoppen We Feynoord Verrot


Weer of geen weer, de lezer zal beamen dat dit oplucht. En laten we eerlijk zijn, op depressieve fans zit niemand te wachten. Zelfs de harde kern van Vitesse probeert er op eigen kracht bovenop te komen. Zonder Coach? Niet helemaal, dat kan natuurlijk ook niet. Ze hebben daar Marcel van Roosmalen, de wandelende depressie. Zijn verschijning geeft, o paradox, de dopamineproductie in zijn omgeving een enorme boost. Wat nou, treuren? Kijk naar Marcel, dat is pas treuren. We weten dat er uit een zwart gat niets kan ontsnappen, dus ook geen energie. Dat wil zeggen, positieve energie. Maar negatieve energie is een heel ander verhaal. Waarom dopamine zo sterk op negatieve energie reageert is niet bekend. Ik zie Boudewijn de Groot op de fiets met zijn zoontje Jimmy in het zitje aan het stuur, terwijl hij zingt: "Als hij maar geen voetballer wordt, ze schoppen hem misschien half dood." Maar als puntje bij paaltje kwam kon het nog erger: Jimmy later als zakenman. 


Ik vroeg me af welke variant zou passen in onze tijd. Misschien iets als:


Cheerio, Cheerio

In Holland daar zingen we zo

Pech en veel zorgen, van de leg van verdriet

Op weg naar de hel, want daar regent het niet



Een feit is ook dat we eigenlijk gezegend zijn door onze geografische depressielocatie. Kijk gewoon eens even hoe de tuintjes er op dit moment bij liggen. Een groene weelde is het. Mij bekruipen soms sombere gedachten als ik me voorstel hoe we straks weer gemarteld worden door stabiele hogedrukgebieden die de thermometers opjagen richting permanente koortsklachten.


Ik moet eerlijk toegeven dat er op het punt van het machteloos afgeven op de weergoden toch wel iets wezenlijks is veranderd. We kunnen sinds kort schuldigen aanwijzen voor de ellendige weersomstandigheden. Wat dacht je van de “inhalige en niets ontziende oude witte man die het klimaat naar de kloten heeft geholpen”? Willens en wetens!! Een onvermijdelijke ijstijd, dat is niet leuk, dan moeten we samen aan de bak. Maar zo gauw het onheil vermijdbaar lijkt, of erger nog, een sterke geur van moedwilligheid verspreidt, wordt de beleving anders, slaat het chagrijn toe en ontstaat er een verlammende tweespalt. De op kousenvoeten binnensluipende klimaatramp vormt een levensgrote bedreiging voor onze bestaanszekerheid, en meer nog van komende generaties. Het is misschien wel de belangrijkste oorzaak van wanhoop en depressie bij jongeren. Velen zoeken vergetelheid in opwekkende en/of verdovende middelen, anderen zien geen uitweg meer en zakken weg in apathie. Enkelen komen in opstand. Er staat veel op het spel. Heel veel.


Gelukkige jeugd met veel depressies

Daarom maar gauw terug naar gelukkiger tijden. Naar mijn jeugd. Het was de tijd dat wij, vanuit Hilversum, jaarlijks twee weken gingen logeren bij mijn grootouders (van moeders kant) in Appelscha. Ik heb het over de jaren vijftig. Een prachtige omgeving, als je naar buiten kon. Vaak konden wij niet naar buiten. En let wel, er was nog geen tv of playstation, hooguit een radiootje. Mijn grootvader zette het kastje dagelijks om halfeen aan. Na de berichten voor de land- en tuinbouw, grotendeels handelend over de weersvoorspellingen en de prijzen van tochtige vaarzen, ging de knop om.


Opa’s passie was vissen. En als het dan weer eens dagenlang stortregende, dan stond hij dagenlang in de deuropening en kwam hij dagenlang zo om het uur door met zijn eigen weerbericht. Hij zag voortdurend opklaringen die niemand anders zag, en dat hield hem ongetwijfeld op de been. Het behoedde hem voor al te zwartgallige gedachten. Hij leefde permanent naar een hoogtepunt toe: ‘t is bijna droog, vissen!’. Onder bijna droge omstandigheden stonden wij dan uiteindelijk te kleumen en te verzuipen langs de kant van Negende Wiek. Ik realseerde me eens te meer dat vissen nooit last hadden van regen en dat het misschien wel heel vervelend voor ze was als ze bungelend aan een haakje uit dat heerlijke water werden getild.


In tijden van aanhoudende depressies vermaakten wij ons met het bekijken van de ingebonden jaargangen van het weekblad Panorama. De jaargangen van de eerste helft van de jaren vijftig. Ze hadden geen enkel geheim meer voor ons. We hadden ze, na enkele jaren aanhoudende depressies, geïnternaliseerd. Maar juist die vertrouwde plaatjes gaven ons kinderbestaan houvast. Kleine dingen waren voor ons vaak spannend genoeg.

Bladerend in de Panorama maar met een half oog gericht op weer een vlieg die de aantrekkingskracht van de vliegenstrip niet kon weerstaan. De strip hing aan het plafond naast de enige lamp in de kamer, een gloeikousje dat je moest aansteken en zeer frequent vervangen. De plakstrip (Vapona?) zag zwart van de vliegen die hun laatste landing er op hadden zitten. Je zou verwachten dat er een moment komt dat vrij rondvliegende vliegen tot de conclusie komen dat ze deze landingsstrip beter kunnen mijden. Maar zo’n moment kwam nooit, waarmee eens te meer is aangetoond dat de verstandelijke vermogens van de Hollandse vlieg beperkt zijn. Ik aarzel even of ik dit kan laten staan. Het klinkt wel erg denigrerend. Moet je misschien ook in geval van de vlieg liever spreken van andersdenkendheid? Waar blijft de verlichte vliegenadvocaat die zich de vliegrechten aantrekt?


En als we dan eindelijk weer eens naar buiten konden, was het al opwindend om te zien hoe de droge greppel langs het erf zich gevuld had met water. Dan was er zomaar in eens weer een sloot geboren. Sterker nog, in die sloot was van alles boven komen drijven, waaronder de hompen vlees die mijn opa in de eerder droge greppel had begraven als grondstof voor vliegeneitjes. Vliegen legden volgens opa eitjes in rottende vlees omdat de larven die uit de eitjes kwamen gek op dat rottende vlees waren. Wij moesten daar flink van griezelen. Opa verzamelde de volgevreten witte vliegenlarven, die men maden noemt, omdat baars en andere vis er gek op waren.

Bij voortrazende depressies was hij wel eens te laat met de madenoogst en waren de maden intussen vliegen geworden die waren gevlogen. Zijn huis in. Op de vliegenstrip kwamen ze elkaar dan weer tegen.


Opa kon niemand de schuld geven van de onstuitbare regenval en dus kreeg oma de schuld. Maar die was verstandig en ging onverstoorbaar verder met het toppen van de sperzieboontjes uit de eigen tuin. We arriveerden meestal middenin de sperziebonentijd in Appelscha. Dat betekende iedere dag sperziebonen uit de eigen tuin, soms met een stukje vis van opa als het even droog was geweest. Depressies en sperziebonen, een fraai stel.


Schatgraven


10 september 2016, Speulderbos.

Vader Bas met Jan en Lieke, op zoek naar bodemschatten.



Afgelopen zondag, 30 juni 2024, was ik met Jan (11 jaar) en Lieke (9 jaar), mijn kleinkinderen, op weg naar de hut die we een jaar eerder in het Speulderbos hadden gebouwd. Even een inspectie. Om de hut te bereiken moet je een zandheuvel over. Toen Jan en Lieke wat jonger waren hebben we daar vaak naar schatten gezocht. En ook regelmatig wat gevonden. Terwijl we de natuurlijke zandbak passeerden, zei Lieke: “Opa, jij gooide elke keer stiekem geld in een kuil als we aan het graven waren, hè?’ Ik zag hoe ze genoot bij de herinnering aan dat kleine bedrog. Zoals ze ook, net als broer Jan, had gereageerd op de ontmaskering van het geheim van Sint Nicolaas. Ik wens Jan en Lieke een leven vol mooie verhalen toe. 

Appelscha, de Zandvlakte. Op mooie zondagen een enorme trekpleister voor kinderen en dagjesmensen. Ik zocht er, na langdurige regens, naar verloren voorwerpen. (Verzameling Historische Vereniging Appelscha)


Ik moest denken aan de vakanties in Appelscha. Niet ver van het huis van opa en oma ligt daar een enorme zandvlakte, een eldorado voor kinderen en een geliefde plek voor dagjemensen. Als het na dagenlange stortregens eindelijk droog was geworden, haastte ik me naar die zandvlakte. Het verhaal ging dat de zware buien waardevolle objecten blootlegden die bezoekers eerder in het zand waren verloren en die onder het zand onvindbaar waren geworden. Munten, sieraden, etc. Er werd bij mooi weer nu eenmaal flink geravot in die heerlijke speeltuin, ook door wat oudere bezoekers. Ik had wel eens gezien hoe jonge mannen, in hun zondagse pak, salto’s voor- en achterwaarts maakten om na afloop van hun imponeersessie de spulletjes bijeen te graaien die uit de diverse zakken waren geslingerd. Ik moest het doen zonder metaaldetector.


Hoe het ook zij, ik bracht in inter-depressieperiodes velen uren door in de zandvlakte in een toestand van verhoogde opmerkzaamheid en opwinding. Ik heb nooit iets waardevols gevonden, maar het avontuur was er niet minder om. Metaaldetectoren als speelgoed bestonden nog niet.


Het sombere feutenbestaan

Uiteraard kwam er een moment dat de vakanties in Appelscha plaats moesten maken voor ander leedvermaak. Zo veranderde mijn leventje drastisch toen ik me inschreef aan de universiteit van Utrecht om wis- en natuurkunde te gaan studeren. En, misschien nog wel belangrijker, een serieuze poging te doen om toegelaten te worden tot een echte studentenvereniging. Een in onze familie- en kennissenkring volstrekt onbekend fenomeen. Maar ik had in de wandelgangen opgepikt dat zo’n lidmaatschap toch wel een verrijking van het bestaan kon opleveren. Het was de tijd van de sociale emancipatie, de verheffing van het klootjesvolk, waaruit ook ik was ontsproten. Dus uit de klei dan maar en in het diepe. Luctor et Emergo.


Het werd Utrecht, de RK Studentenvereniging Veritas, met een zwaar begin in september 1963. Kennismakingstijd of introductietijd, zo heet het nu, maar toen was het gewoon ontgroening. Wij werden gedegradeerd tot feuten, onvoldragen wezens die nog geboren moesten worden. En niets werd nagelaten om ons duidelijk te maken dat die geboorte een stressvolle gebeurtenis was, die zo maar kon uitlopen op een miskraam. In een dergelijke context werd alles in stelling gebracht om ons in een fikse depressie te storten. Maar wel met een edel doel: geboren of eigenlijk herboren worden als Veritijn. Een geniepige verwekking, een moeizame baring, maar alles zou goed komen. Door de donkerste grotten en de diepste ravijnen werden wij naar het nieuwe leven in een nieuw paradijs geleid. Dat alles onder het motto: met voldoende geloof en een goede coaching kom je er wel.


Ik ben er gekomen, vraag me alleen niet waar. Het was niet makkelijk maar gek genoeg was het bijna een echte bevalling. De barende vrouw die in vertwijfeling uitkermt: dit nooit meer. En als haar eerste kindje dan is geboren, een hemels geluk ervaart en daarna begint te dromen van een tweede kindje.


Daarom nu het volgende slotakkoord.


Wij waren met circa 350 groenen, meisjes en jongens. Een flink deel van het feest bestond uit appèl houden. Op elkaar geperst in een atmosfeer die gedomineerd werd door de mengmeur van oud zweet en verschaald bier. De meisjes zaten achter de jongens. Zij op een klein melkkrukje, hij op zijn krent. Als je naam werd afgeroepen stond je op eigen kracht op. In de bene!!! Enige hulp van lotgenoten was onacceptabel. In het begin was jouw tekst beperkt tot: present. Maar na verloop van tijd ontstonden er, bijna altijd spontaan, allemaal micro-voorstellinkjes die erg humoristisch waren maar waarom je vooral niet mocht lachen. Lachen betekende straf, individueel of als groep.


Een onschuldige maar toch wel deprimerende straf was het zingen van het Depressielied. Dit oeroude depressielied was zelfs de aanleiding voor het componeren van deze tekst. Geheel onverwacht begon ik namelijk enkele dagen geleden onder de douche het Depressielied te zingen. Het kwam van heel diep en voelde waardevol. En ik moet bekennen dat het juist in de badkameromgeving, waarin je o zo kwetsbaar bent, prachtig klonk. Ik was in een flits weer zestig jaar terug in de tijd. Ik had en heb niets met depressies. Het zit blijkbaar niet in mijn aard. En als het soms tegenzit, ga ik zingen. Het was puur een kwestie van spontane nostalgie.

Utrecht, september 1963. Uniek beeld. Still uit een film die Marcel van Dam maakte tijdens de groentijd op de Utrechtse studentenvereniging Veritas. Zanginstructie. Jongens op hun krent, meisjes op hun krukje.


Als er tijdens een groepsbijeenkomst iets niet helemaal lekker ging, kon het zo maar gebeuren dat een commissielid brulde: “Depressielied”. Meestal gevolgd door: “Kop in de navel”. Dat laatste gold dan voor de jongens. De meisjes moesten zich op hun krukjes omdraaien met hun blik naar de wanden. De aanblik van het lijden van hun mannelijke lotgenoten zou emotioneel te belastend zijn.


Wij zongen dan, met onze kop in onze navel zodat we geen idee meer hadden wat er om ons heen gebeurde, smekend om begrip en clementie:


Wij zijn maar feuten,

Gezapig, sloom en vies.

Apathie, dat is ons leefdevies.

Afgemat, kapot, het leven zat.


Veeg ons samen,

Wij zijn der wanhoop prooi.

Medelij met deze prullenzooi.

Hopeloos, wij snakken naar de dood.


Ik heb niet kunnen achterhalen waar de onbekende componist de melodie vandaan heeft gehaald. Maar ik kende hem nog en heb hem voor jullie ingezongen. Hieronder kun je mijn gevoelige vertolking horen. In één take opgenomen.


Vol blijdschap het Depressielied zingen. Het kan echt. Sterker nog, deze elegante loutering kan een mens behoeden voor verlammend gepieker. Als je de humor erachter maar herkent. Het blijft een gekkenhuis.

Depressielied

Gerard van de Schootbrugge

5 juli 2024