Gerard van de Schootbrugge & Espunt
13 januari 2016
Het is geel en het zoekt haar
We waren met Molly al een paar keer naar de dierenarts geweest omdat we ons zorgen maakten over haar vacht. De vacht van een dwergkonijntje is een belangrijke graadmeter voor zijn gezondheid. Het begon met een kaal plekje. Jaap en Monique, onze kinderen, waren erg ongerust. Ze zijn gek op dieren en ze dwongen ons bijna om Molly te laten onderzoeken. Met name Jaap, onze jongste van zes, was niet bij Molly weg te slaan. Maar ook Monique, ze was toen net acht, liet zich na een paar dagen niet meer bepraten.
Dit was niet zomaar een kaal plekje, zoals bij papa achter op zijn hoofd. Zo oud was Molly nog niet. Het bleef niet bij één bezoekje aan de dierenarts. Molly’s vacht begon meer uitval te vertonen. We kregen verschillende zalfjes, sprays en gels mee, niets hielp. De arts gaf tenslotte toe geen idee te hebben wat Molly echt mankeerde. Hij had het rijtje met de ‘usual suspects’ afgewerkt en stond nu met lege handen. Als we dat wilden, konden we natuurlijk nog naar een echte specialist, maar daar verwachtte hij weinig heil van. Wees maar extra lief voor Molly, probeerde hij de kinderen nog moed in te spreken.
Kort daarna vond Jaap het kleine diertje in haar hok dat we in de grote deel van de boerderij hadden gefabriceerd. Jaap en Monique waren ontroostbaar, Leo en ik hadden het er ook even te kwaad mee. Je gaat je toch hechten aan zo’n knuffeldiertje.
Het was duidelijk dat we het grote verdriet van de kinderen alleen konden verlichten als er een nieuwe Molly kwam. Om uit te sluiten dat de problemen in het hok zaten, werd een nieuw onderkomen getimmerd en ging het oude op de brandstapel. Jaap vond dat onze nieuwe knuffel ook Molly moest heten. Volgens Leo moesten we haar dan wel Molly II noemen, omdat er anders voortdurend verwarring zou zijn over welke Molly we het hadden. Want we mochten Molly I natuurlijk niet vergeten. Over het laatste waren we het allemaal eens, maar Molly II, dat vond Monique een naam van niks en Jaap was het roerend met haar eens. Ik stelde Dolly voor en daar was iedereen blij mee.
Dolly bleek al snel misschien nog wel leuker dan Molly. Ze was slim en makkelijk tam te krijgen. Jaap en Monique vochten bijna om haar. Nieuw geluk dat helaas van korte duur was. Dolly was nog geen drie weken bij ons toen we haar levenloos aantroffen in haar hok. Kaal! Geen sprietje meer. Een akelig gezicht zo’n scharminkeltje, want dat was het.
Verrassend hoe dat vachtje de essentie van zo’n knaagdiertje bepaalt. Zonder beharing is het eerder een griezeltje. Jaap en Monique waren er bang van en wilden er niets meer mee te maken hebben. Dit was hun Dolly niet maar een vreemde indringer. Leo vond het belangrijk dat de dierenarts dit geval onder ogen kreeg, al was het maar om te achterhalen of er iets besmettelijks rondspookte. Dat we nergens restanten van de vacht hadden teruggevonden deed onze dierenarts de wenkbrauwen fronsen. Hij lichtte die frons niet toe maar beloofde wel dat hij Dolly zou opsturen naar de Veterinaire Faculteit in Utrecht. Hij raadde ons aan om te wachten met een nieuwe Dolly tot hij een reactie uit Utrecht had gekregen.
Terwijl wij zaten te wachten op nieuws uit Utrecht sloeg het noodlot, of wat het dan ook was, opnieuw toe. Deze keer was het een kip. We troffen haar min of meer geplukt aan. Van de veren geen spoor. Wat eerder nog als een triest incident met dwergkonijntjes, die hier natuurlijk ook niet echt thuishoorden, kon worden afgedaan, begon nu een dreigende vorm aan te nemen. Wat was hier gaande? En waar stopte het? Als zulke verschillende dieren getroffen konden worden, waren wij dan nog wel veilig?
Waren we misschien toch te gretig geweest met de aankoop van deze fraaie boerderij? Volgens Leo, gezien de prijs een buitenkansje. Hij had weliswaar lang leeg gestaan, maar dat was in zo’n huizencrisis volgens Leo niet zo gek. En er was een paar jaar geleden in de buurt natuurlijk die ontploffing geweest, maar alle deskundigen hadden verzekerd dat er geen gevaarlijke stoffen waren vrijgekomen. Daar moet je dan toch ook op kunnen vertrouwen, vond Leo.
Het bericht uit Utrecht maakte de verwarring alleen maar groter. In het lab waren slijmsporen op de huid van Dolly aangetroffen. Alsof er een slak had rondgekropen. Maar dat was nauwelijks voorstelbaar en in ieder geval volstrekt onbekend: een roofslak die het op de vacht van konijnen heeft voorzien. Als deze casus een vervolg kreeg, wilden ze graag ter plekke onderzoek doen zo lieten ze uit Utrecht weten. Dat vervolg had intussen dus plaatsgevonden: de kip.
En zo kon het gebeuren dat zich na enige tijd een promovendus met een studente meldde, die na een dag ijverig monsteren met een flinke krat vol potjes met bodemmateriaal, gewasmateriaal en slootwater weer vertrok. Geen luchtmonsters. Dat vroeg om speciale apparatuur en die hadden ze niet. Het moest op de universiteit tegenwoordig allemaal op een koopje, vandaar. Ach God, Moniekje trok wit weg toen Leo haar vertelde dat de bezoekers gekomen waren om monsters te nemen. Monsters! Niet zo handig van Leo.
Het onderzoek leverde helemaal niets op. Dat wil zeggen, er waren licht verhoogde concentraties stoffen aangetroffen die mogelijk mutageen waren, maar allemaal ver beneden de toxicologische norm. Ze waren ongetwijfeld afkomstig van het ongeluk bij Chembo. Maar niks verontrustends. Dat zou je met een beetje goede wil nog een positieve bijvangst van deze horror story kunnen noemen. Maar het was wel een hele schrale troost, te meer daar de onzichtbare gesel zich niet liet afschrikken door Utrechtse geleerden in opleiding. De kippen legden in hoog tempo het loodje en ook onze poes Mietsie kwam aan de beurt.
We waren nu echt ten einde raad. We realiseerden ons terdege dat we het risico liepen dat het hele gebied zou worden afgesloten als er meer ruchtbaarheid aan deze zaak gegeven zou worden. Misschien zou men wel besluiten om alles af te graven en te desinfecteren en de boerderij te slopen. Een wel heel triest vooruitzicht. Het leek Leo beter dat ik voorlopig met de kinderen bij mijn moeder ging bivakkeren. Waarom onnodige risico’s nemen? Gelukkig woont mijn moeder in de buurt. Leo zou met waakhond Elvis achterblijven om het fort te bewaken en om een ultieme poging te doen te achterhalen wat er aan de hand was.
Het leek mij nogal onbezonnen. Waar moest je zoeken? En hoe? We hadden geen enkele aanwijzing. Wat kon een IT-specialist hier beginnen? Een wel heel treurige situatie waar we allemaal behoorlijk onder leden.
Ik had me net een beetje geïnstalleerd bij mijn moeder toen er na twee dagen, om drie uur in de nacht werd gebeld. Leo. Of ik direct wilde komen. Hij had iets ontdekt. Of eigenlijk Elvis. Ik waarschuwde mijn moeder, liet de kinderen slapen en sprong in de auto. Eenmaal bij de boerderij nam Leo, gewapend met een zaklantaarn, me mee naar een plek naast de boerderij waar een grote betonnen plaat lag.
‘Hier komt het uit,’ zei Leo op de plaat wijzend, en ik hoorde aan zijn stem dat hij behoorlijk in de war was. ‘Elvis,’ heeft het ontdekt. Onze waakhond liep nerveus en agressief grommend langs de rand van de deksel te snuiven.
‘Wat is dit?’ zei ik. Ik wist van het bestaan van de plaat maar hij lag ons niet in de weg.
‘Hier zit een gierkelder onder,’ zei Leo.
‘En wat komt daar dan uit?’ Ik probeerde me op het ergste voor te bereiden.
‘Iets glibberigs. Geel. Het beweegt over de grond. En het zoekt waarschijnlijk voedsel.’
Ik kon me er weinig bij voorstellen, behalve dan dat het gevaarlijk en creepy was.
‘Een uurtje geleden. Elvis sloeg aan, waarschijnlijk omdat er iets langs zijn poten omhoog kroop.’
‘Op zoek naar haar?’ zei ik.
‘Dat zou je haast denken. Het trok zich terug toen Elvis begon te protesteren. Toen ik ter plekke kwam, was het wezen, zo noem ik het maar even, al weer buiten, glijdend over de grond. Terugtrekkend. Buiten kwamen ook uit andere richtingen delen teruggevloeid, die samenklonterden en gezamenlijk richting deze deksel gingen. Ik was totaal verbluft, wil je dat geloven. De gele vla wurmde zich, als een inktvis, door openingen langs de rand de kelder in en verdween.’
‘Daar leeft het dus,’ zei ik.
‘Daar zit het overdag, lijkt het,’ zei Leo.
‘Wat nu, Leo?’ zei ik. Mijn brein leek bevroren.
‘Elvis en ik zullen de wacht houden. Morgenochtend gaan we direct hulp zoeken. Misschien toch maar eerst de politie waarschuwen. Ga jij nog maar even slapen. Als mijn voorgevoel me niet bedriegt, krijg je het over een paar uur druk genoeg.’
Hoewel het nog de nodige moeite kostte om de dienstdoende wachtcommandant te overtuigen van het belang om snel en adequaat te handelen, kwam het hulpcircus vervolgens goed op gang. Mannen in ruimtepakken openden de gierkelder en stelden vast dat zich daar een groot, geelglanzend, dooraderd vlies ophield, drijvend op een soort bruine brei, ongetwijfeld oude stalmest.
De gierkelder was voor hun vertrek blijkbaar niet meer geleegd door de vorige bewoners. In het midden was het vlies verdikt tot een grote glanzend gele blob waar een soort paarse vlekken op of in zaten. Vlekken die in beweging kwamen toen de mannen in de ruimtepakken er een lichtbundel op lieten vallen om foto’s te kunnen maken. Enkele tellen later begon het ding langzaam te pulseren en te vibreren en kwam het tot grote schrik van de aanwezigen langzaam maar dreigend in beweging. De politie beval om de kelder direct weer af te sluiten. De beschikbare capaciteit was niet voldoende om het mogelijke gevaar te neutraliseren. Er moest eerst meer duidelijkheid komen over de aard van dit vreemde wezen.
Intussen waren de media gearriveerd, gealarmeerd door de politiecommunicatie. De eerste twitterberichten repten van een buitenaards wezen dat zich in een gierkelder had genesteld. Ook de foto’s riepen heftige reacties op. Maar ze brachten uiteindelijk wel de juiste deskundigen op ons pad. Biologen die zich bezighouden met schimmels en zwammen. Tegen het eind van de ochtend, het was intussen een gekkenhuis geworden, de hele wereldpers was er of was onderweg, arriveerden een drietal deskundigen van de Katholieke Universiteit Leuven. Zij lieten zich uitgebreid informeren door Leo waarna voor de tweede keer de deksel werd gelicht. Nadat de biologen de kelder kort hadden geïnspecteerd werd deze opnieuw gesloten. De Belgen vroegen even geduld van de autoriteiten en van de media die niet meer te houden waren. Ze wilden nog enkele collega’s raadplegen. De zaak was ernstig en niet zonder gevaar, wilden ze nog kwijt.
In overleg met de burgemeester werd een half uur later een geïmproviseerde persconferentie gehouden op de deel. Langer zwijgen was onverantwoord omdat de zaak op internet ontplofte en de speculaties steeds wilder werden. Nadat de burgemeester de leider van het Belgische team nogmaals op het hart had gedrukt alleen met harde feiten te komen, nam deze het woord.
Hij sprak van een verbijsterende ontdekking. In de gierkelder zat iets raadselachtigs. Iets dat sterk deed denken aan een slijmzwam. Hij benadrukte dat er weinig bekend was over slijmzwammen, die, hoe verwarrend, volgens hem niets met zwammen te maken hebben. Het zou hier om een Physarum polycephalum kunnen gaan, in wezen een eencellige, een soort mega-amoebe. En deze slijmzwam kan zich, op zoek naar voedsel, verplaatsen. En misschien nog wel het meest opmerkelijke: dit eencellige wezen bezat volgens de laatste inzichten een duidelijke vorm van intelligentie. Geen brein, wel het vermogen problemen op te lossen. Maar een aantal dingen klopte van geen kanten. Ze waren nooit zo enorm, ze zaten niet in mestreservoirs, ze waren niet zo snel, ze leefden niet van keratinerijk voedsel zoals haren en veren, en organen die leken op ogen pasten al helemaal niet in het plaatje.
Voorzichtige conclusie: als dit inderdaad een slijmzwam was, dan in ieder geval een sterk gemuteerde variant met een onmiskenbaar hoger intelligentieniveau. De primitieve ogen pasten in dit beeld.
Lokale journalisten legden een direct verband tussen het muteren en de explosie bij Chembo. De burgemeester benadrukte dat er eerst nader onderzoek gedaan moest worden. Een terechte vraag betrof de verspreiding van de slijmzwam. Was dit exemplaar uniek of was het ding al "uitgezaaid". Het laatste was volgens de experts heel goed mogelijk. Slijmzwammen zouden zich volgens hen net zo als echte zwammen verspreiden door sporenvorming.
En terwijl de burgemeester tevergeefs probeerde de gemoederen te kalmeren en de persconferentie in alle rust af te sluiten, klonk er opeens een angstaanjagende kreet uit de achterste rij aanwezigen. Het was een zwaar opgemaakte dame, zo te zien een Amerikaanse correspondente van het een of ander, gekleed in een bontjas. Ik zag haar in doodsnood weg rennen, de deel uit, naar buiten. Op het rugpand van haar mantel was duidelijk een glanzend geel vlies met talrijke uitlopers te zien. Het vlies was via een dikke, pulserende streng verbonden met de rest van het ding. Het ding. Het manifesteerde zich nu voor het eerst ook overdag. De mutaties voltrokken zich blijkbaar in hoog tempo.
Terwijl ik angstig overwoog dat dit wel eens het einde van onze boerderijdroom kon betekenen, werd er gebeld. Moniekje. Of het monster al gevonden was?
Wat kon ik anders zeggen dan: ja?
Espunt, 13 januari 2016