TNO

Het fotoalbum van

Otto Vermeulen



 

Ik ben al weer geruime tijd, sinds 2009, lid van de werkgroep Historie van TNO. Een onderdeel van eTNOs, de vereniging van oud-TNO’ers. Wij roepen regelmatig oud-TNO’ers op om even te wachten met het opruimen van historisch materiaal totdat onze werkgroep er een blik op heeft geworpen. Er is al te veel TNO-historie in velerlei vorm verloren gegaan.

Zo kreeg ik de afgelopen week (1 februari 2024) een fotoalbum in handen dat afkomstig bleek van Otto Vermeulen. Een mij bekende en bijzondere naam in de historie van het TNO-complex Zuidpolder aan de Schoemakerstraat in Delft. Voor mijn korte historie van het TNO-complex Zuidpolder in Delft heb ik hem 2014 geïnterviewd. Op dat moment was vrijwel het hele complex, intussen zwaar verouderd, gesneuveld onder het geweld van de sloopkogel. Otto was toen 88 jaar en woonde nog altijd in een van de vier dienstwoningen van TNO aan de Prof. Evertslaan in Delft, die daar circa 1960 beschikbaar kwamen.

Na jarenlang ingekwartierd te zijn geweest bij universiteiten, hogescholen, en vaak toch wat armoedige behuizingen, kreeg TNO met het Zuidpoldercomplex eindelijk de beschikking over moderne faciliteiten. In 1957 ging de eerste paal de drassige grond in. En zo ongeveer de eerste bewoner van het complex was Otto Vermeulen. Otto kreeg het dagelijkse toezicht op de bouw en moest continu bereikbaar zijn. Dus werd er op het bouwterrein voor hem een woonwagen gecharterd.

Otto is intussen overleden, maar het fotoalbum prikkelde me toch nog een keer aandacht aan hem te besteden en tegelijk de inhoud van het album, voor zo lang als het duurt, voor de vergetelheid te behoeden. Die inhoud zal eerlijk gezegd voor de gemiddelde lezer niet erg spannend zijn. Het zijn vooral zwart/wit-plaatjes van het vorderende bouwproces (en ook nog wat van het sloopproces). Enkele afbeelding zijn van recentere datum. Laten we maar zeggen dat het een en ander een poging is om toch nog wat historisch feitenmateriaal te redden. Het verhaal en de afbeeldingen volgen hieronder.

 

Als we vanuit zijn huis aan de Prof. Evertslaan 2, voor een laatste blik op het bekende terrein dat nu snel minder herkenbaar wordt, naar de voormalige ingang van het TNO-complex Zuidpolder lopen, is Otto Vermeulen duidelijk een beetje ontroerd. ‘Het was een mooie tijd,’ hoor ik hem mompelen. ‘Jammer, jammer, jammer.’

Otto Vermeulen, die vanwege zijn kennis van de Volkswagen later ook bekendheid verwierf onder de bijnaam Otto Kever, was zo’n beetje de eerste bewoner van de Zuidpolder. We schrijven 1959, het terrein is bouwrijp gemaakt en er wordt een ketelhuis gebouwd.


Otto Vermeulen, die vanwege zijn kennis van de Volkswagen later ook bekendheid verwierf onder de bijnaam “Otto Kever”, was zo’n beetje de eerste bewoner van de Zuidpolder. We schrijven 1959, het terrein is bouwrijp gemaakt en er wordt een ketelhuis gebouwd. Technisch adviesbureau Deerns, dat TNO adviseert op het gebied van installatietechniek, vindt dat het hoog tijd wordt dat TNO in de Zuidpolder ook zelf een technische man heeft zitten. En ze hebben ook nog wel een idee wie dat zou kunnen worden.


Otto Vermeulen, op dat moment hoofd Technische Dienst van het Centraal Proefdierbedrijf TNO in Austerlitz. Dat was een paar jaar eerder, in 1954, gebouwd met Deerns als extern adviseur. De geconditioneerde ruimtes vereisten nogal wat technische voorzieningen. Deerns kende Otto Vermeulen goed. Die was er via zijn pa ingerold. Een PTT-man die ook in Austerlitz actief was en die tegen de advertentie voor een hoofd Technische Dienst was aangelopen. Zijn zoon was, opgeleid en actief als scheepswerktuigkundige, op zoek naar een baan aan de wal.


En zo kon het gebeuren dat Otto, na zeven jaar varen, in 1954 naar Den Haag afreisde voor een sollicitatiegesprek bij ir. A. de Mooij Czn., één van de pioniers van TNO, jarenlang Algemeen Secretaris en op dat moment, op zijn oude dag (hij was intussen 72 jaar!), leider van een omvangrijke nieuwbouwprogramma bij TNO. ‘Toen ik vertelde dat ik vogels fokte, waren we het snel eens. De Mooij, een ontzettend aardige man, moet gedacht hebben: houdt van vogels, dan zal het met de muizen en ratten ook wel lukken. En dat was ook zo.’


Otto is tot op de dag van vandaag (2014), inmiddels 87 jaar oud, nog zeer verknocht aan de vogeltjes. Vol trots laat hij de zilveren medaille zien die hij op het wereldkampioenschap in 2001 won met zijn witte rijstvogels (inheems in Indonesië). Op zijn 80ste is hij gestopt met fokken. Niet vanwege het werk, maar omdat hij met zijn nieuwe levenspartner, Corry de Bruijn, ook een bekende verschijning in de Zuidpolder, op reis wilde. ‘Het is vervelend als je dan elke keer iemand moet vragen om voor jouw vogels te zorgen.’ De volières staan nog in de achtertuin. Er zit alleen geen witte rijstvogel meer in.


Otto vertelt niet zonder emotie hoe gelukkig de jaren met Corry waren en hoe hard de klap aankwam toen ze vorig jaar, in korte tijd en geheel onverwacht, uit het leven werd weggerukt.


Otto kreeg op het terrein van het CPB de beschikking over een bungalow waarover geen huur betaald hoefde te worden, en hij had het daar best naar zin. Maar vijf jaar later deed TNO een beroep op hem. En zo zat hij in 1959 weer voor een sollicitatiegesprek op de Koningskade in Den Haag. Of hij de technische man van de Zuidpolder wilde worden. Dat betekende verhuizen, maar ook wel een promotie. Hij kreeg om te beginnen, achter de plek waar later de portiersloge zou komen, een woonwagen. Hij moest full-time beschikbaar zijn, net als in Austerlitz. Zijn buren waren de aannemer Lodewiekes en diens eerste man Spuibroek, beiden ook in een woonwagen. Midden in de polder. Voor de provisorische ingang van het complex hield de Schoemakerstraat op. Verder was het weiland.


Een jaar later werd het allemaal wat comfortabeler toen er zes dienstwoningen aan de Prof. Evertslaan beschikbaar kwamen. Otto en zijn vrouw kregen de onderverdieping van nummer 4 (later schoven ze door naar het wat ruimere pand op nummer 2). Boven hen woonde Erkelens van het Instituut voor Milieuhygiëne en Gezondheidstechniek. Die woont er nog steeds (is nu, in 2014, 80 jaar). Nummer 2 was de eerste tijd in gebruik als kantoor, later kwam Schutte van het Vezelinstituut er wonen. Op nummer 6 woonde beneden Middendorp, de timmerman, en boven Witteveen, elektromonteur. En op nummer 12 vestigde zich na enige tijd ir. Betz. Die werd de baas van Vermeulen: ‘Een HTS-er als baas was toen bij TNO vrijwel ondenkbaar.’ Na Betz kwam Schoolland en daarna Haanappel. TNO stootte de woningen in 1980 af. Men wilde er f 125.000,- voor hebben.

In 1960 kreeg Otto Vermeulen een woonvergeunning voor een dienstwoning van TNO aan de prof. Evertslaan 4. Voor het oude adres staat ingevuld: salonwagen!


Afbeelding hieronder: de TNO-dienstwoningen aan de prof. Evertslaan in Delft.






Als Otto thee zet, werp ik een blik op de boekenkast. Ik krijg de indruk dat er nogal wat postzegelalbums in staan. Bij terugkomst bevestigt Otto dit vermoeden. Naast de vogels waren de postzegels zijn tweede grote liefde. Altijd lid geweest van de TNO Postzegelclub. In die tijd was directeur Roem van het Houtinstituut voorzitter. Tot mijn niet geringe verbazing bestaat de club nog steeds (‘Wordt wel minder.’). Men komt nu samen in het bedrijvenpark naast TNO. Een van de leden heeft daar een bedrijf. ‘Vroeger zaten we in het Centraal Lab en later bij Wegtransportmiddelen.’

De bouw verliep in fasen. Het gebied was ingedeeld in vier tranches. De eerste onderzoeksgroep met een nieuw onderkomen was de Afdeling Spinnen van het Vezelinstituut o.l.v. Stomf. Die kwam in het servicelab van laagbouw 1, gevolgd door het Proefstation voor de Wasserij. Dat was daarvoor samen met het Vezelinstituut gehuisvest bij de TH op het Mijnbouwplein. Het Vezelinstituut was in die tijd een van de grote TNO-instituten. Directeur ir. Van Nouhuys was bouwcoördinator van de Zuidpolder. Ook het Houtinstituut (vanuit de Lange Kleiweg in Rijswijk) en het Proefstation voor Verpakking (vanuit de Julianalaan 134) kwamen naar tranche 1. Vervolgens werd een nieuw onderkomen voor het Centraal Laboratorium gerealiseerd. Daarna volgde tranche 2, de nieuwbouw voor het Kunststoffen en Rubberinstituut. Tranche 3 was bestemd voor het IBBC. Daar is men nooit verder gekomen dan de heipalen (het Palenveld met zijn 1440 palen). De laatste tranche was bedoeld voor grootschalige projecten, zoals de Pasveersloot, een belangrijke innovatie van TNO op het gebied van de rioolwaterzuivering.


Otto was dag en nacht oproepbaar. ‘Maar na een tijdje hadden we de zaak aardig onder controle. Het werd een goed lopende toko. Grote calamiteiten heb ik nooit meegemaakt. Wel eens een bevroren waterleiding. De leidingen liepen boven de laagbouw en werden op temperatuur gehouden met warme lucht. Als daarmee iets mis ging, was er een probleem. Het complex werd verwarmd met heet water van 160 graden onder hoge druk. De leidingen liepen door ondergrondse kokers waar je doorheen kon kruipen. Op het ketelhuis werkten machinisten in continudienst. Dat was nieuw voor TNO.’ De complete Technische Dienst bestond uit een man of vijf en twintig. Daarnaast waren er natuurlijk andere diensten, zoals de kantine o.l.v. Leo van Schie, en de portiers. ‘Ik heb nog wel de eerste telefoniste aangenomen. Juffrouw De Bruin. Ze leeft nog.’

Otto Vermeulen is al sinds 1987 met pensioen. Maar zijn TNO-leven staat hem nog zeer helder voor de geest. ‘Het was een goeie tijd bij TNO,’ verzekert hij mij bij het weggaan.

2014. Otto Vermeulen bij het portiersgebouw van het TNO-Zuidpoldercomplex. Het laatste restant van wat ooit de trots van TNO was.

Het complex is gesloopt. Het portiersgebouw heeft de status van monument gekregen. Otto was de eerste en symbolisch ook de laatste bewoner van de TNO-campus. Het terrein getransformeerd in een woonwijk.