Een sprookje met een knikoog

Sprookje, 13 september 2016

Een sprookje met een knikoog



Er was eens een doodongelukkige koning die niet kon knikken. Dat wil zeggen, omlaag zou nog wel lukken, maar omhoog? Kansloos. Daar was zijn hoofd te zwaar voor. Het was enorm. Misschien was het een waterhoofd, misschien was het een mutatie, we zullen het nooit weten, want dit alles speelde zich af in lang vervlogen tijden. Feit is dat hij stamde uit een oeroud koningsgeslacht waarin het enorme hoofd van koning op kroonprins, van Hendrik op Hendrik, werd overgedragen.


Het bijzondere lichaamskenmerk zat duidelijk in de mannelijke lijn. Ooit had een verre voorvader het knikje van een machtige koning uit een naburig rijk beantwoord met een tegenknikje, zoals de etiquette in die dagen voorschreef. Het gevolg was dat hij zijn hoofd niet meer omhoog kreeg en na enkele tellen weinig elegant voorover tuimelde, voor de voeten van zijn gast. Die kwam niet meer bij, wat het einde van het bezoek betekende.


Gerechtigheid, maar ook ontzetting bij het volk. Dat droeg hun enorme staatshoofd op handen. Een groot hoofd was in die tijd nu eenmaal een teken van grote wijsheid om over een enorm hoofd nog maar te zwijgen. Maar als hun koning zo makkelijk uit evenwicht raakte, wat moesten ze daar dan van denken? Twee zijden van dezelfde medaille.


Het koningshuis had zijn lesje geleerd en nam direct protocollaire maatregelen. De dramatische duikeling werd in de geschiedenisboekjes vastgelegd als De Laatste Knik en aan het wapen van het koningshuis werd een nieuw symbool toegevoegd: de verstrengelde 5H die stond voor: Hendriken Houden Het Hoofd Hoog.


Sinds De Laatste Knik droegen de Hendriken hun hoofd fier rechtop en lieten ze niet na hun onderdanen voor te houden dat ze voor niets en niemand zouden buigen. Nooit niet, had Hendrik XI ooit opgemerkt!


En om van de nood een deugd te maken begon de jeugd iedere schooldag met een uitbundig HaHaHaHaHa (let op de hoofdletters!). Een speelse maar toch ook leerzame manier om de nieuwe dag met een opgeruimd gemoed aan te vangen.


Het is goed om te weten dat de troonpretendenten met een normaal hoofd werden geboren. Dat moest natuurlijk ook wel. De keizersnee in een koninkrijk was in die dagen ondenkbaar. Het duurde al gauw een paar jaar voor de hoofdomvang een doorslaggevende afmeting had bereikt. De koninklijke hoofdopzichter hield de omtrek met een centimeter met goudgestikte maatstrepen nauwgezet bij. Als deze de vijf poeties (ongeveer een meter) overschreed, klonk er in het hele land trompetgeschal en kon eenieder, inclusief de koningin, opgelucht ademhalen. De opvolging was verzekerd! De koning en de koningin konden dan, als ze dat wilden, verder hun gang gaan.

Omdat het enorme hoofd in de mannelijke lijn werd doorgegeven, betekende een hoofd dat geen groeispurt vertoonde dat de koninginmoeder een misstap had begaan.


Onnozel natuurlijk, want dit bedrog kwam altijd uit. Het was dan ook nog niet eerder voorgekomen. Maar nu was het blijkbaar toch een keer gebeurd. De kroonprinswas 8 jaar geworden en zijn hoofd leek nog steeds nergens naar. Hoofddeksels met standaardmaten pasten hem nog altijd prima, en het moet gezegd, ze stonden hem ook alleraardigst. Maar ja, daar ging het natuurlijk niet om. Hij kon gewoon knikken en buigen, als hij wilde. Het zal allemaal wel. Maar daar zat niemand op te wachten. In plaats van de knik hanteerde het vorstenhuis nu eenmaal al eeuwenlang de knikoog, een knipoog met de betekenis van een knik. Alle vorstenhuizen respecteerden deze vorm van begroeting.


Hoe het ook zij, er was, na een laatste openbare meting door de hoofdopzichter, voor de Raad van Wijze Mannen maar één conclusie mogelijk, de koningin had haar schoot geopend voor een passant, een losbol, een tuinman, een geheime liefde. Zij ontkende in alle toonaarden, maar haar lot was bezegeld. Verbanning! De koning had het laatste woord. Helaas komt een ongeluk nooit alleen. Lang geleden, in de tijd van De Laatste Knik, had men vergeten ook de grondwet aan te passen. Daar stond nog dat de koning dit vonnis met een koninklijke knik diende te bevestigen. De grondwet was heilig, dat besefte ook de koning. Terwijl het volk gespannen toekeek, haalde hij adem, bezag zijn vrouw en het kind met intens mededogen, haalde diep adem en knikte... Waar iedereen bang voor was, gebeurde. Een breuk in de aansluiting van het merg op de hersenstam en een gekneusde adamsappel. De trieste aanblik van de koningin die samen met haar koekoeksjong op een vlot van ruwe balken werd gezet met voor precies een week proviand, bleef hem bespaard.


‘Je begrijpt dat ik niet erg tevreden ben over dit sprookje, sprookjesschrijver’ zei de koning tegen mij. ‘Ik dacht echt dat een sprookje altijd goed afloopt. Dit lijkt nergens op. Prutswerk.’


‘Sire van een koning, als ik zo vrij mag zijn, niet buigen, dat kan misschien nog als het om mensen gaat, maar voor het lot moet iedereen buigen. Daar kan zelfs een sprookjesschrijver niets aan veranderen. Het was mijn lot dat ik tot zo’n afloop werd gedwongen. En, Sire, het was toch al een lastige klus. Als sprookjesverteller moet ik normaal gesproken zorgen dat het verhaal het hoofd ingaat. Maar in dit geval was het net andersom: het hoofd moest het verhaal in. Dat was voor mij ook even wennen.’


Met een knikoog liet de koning weten dat hij begrip had voor mijn situatie. ‘Maar, sprookjesverteller, nu even serieus, wat heb je met mijn vrouw en zoon gedaan? Wat is daarmee gebeurd?’


‘Ik kan u geruststellen, Sire, ze zijn hier. Trek het gordijn maar open, Hoofdnar.’


‘Liefstelief, wat een geluk’ zei de koning. ‘Hij heeft je dus niet laten verhongeren. Mijn god, wat ben je toch mooi. Ik heb je zo gemist. Ga nooit meer weg, beloof je dat?’ De koningin keek angstig mijn kant op.


‘Vergeef me, Sire, maar daar ga ik over,’ zei ik bestraffend.


‘Ho eens even, toevallig ben ik hier de baas en ik ga over de wetten,’ zei de koning strijdvaardig waarna hij het arme kind een aai over zijn bolletje gaf. Toen deed hij een stap terug en liet zijn blik heen en weer gaan tussen zijn zoon en mij. Na drie keer gaf hij mij een knikoog. En ik knikoogde terug. Wat kon ik anders?


‘Wat een affreus sprookje is dit,’ mompelde de koning. ‘Maar een Hendrik buigt voor niets en niemand. Niet voor het lot en zeker niet voor een of andere gladde pennenlikker die beweert dat hij een sprookjesschrijver is. Het slot had beter gekund, maar dit is in ieder geval acceptabel. Kom liefste, misschien is het nog niet te laat voor een herkansing.’


Hoe krijg ik het laatste deel van dit prachtige sprookje rond, bedacht ik, terwijl ik achteruit schuifelend en demonstratief buigend samen met mijn zoon het koninklijke vertrek verliet.


Espunt, 13 september 2016