De Hongaarse Herfst van 1956

Praatje van 9 november 2019

De Hongaarse Herfst van 1956


Vooraf: in deze tekst staan drie jaartallen centraal: 1956, de Hongaarse Opstand, 2011 de eerste versie van dit artikel mede gebaseerd op een bezoek aan Boedapest in augustus van dat jaar, en 2019, de huidige versie.




Intro

Deze tekst is een bewerking van een artikel dat ik in 2011 schreef voor het blad van de Veritasreünisten. De Arabische Lente was op dat moment nog pril en vol beloftes. Dat het allemaal zou kunnen eindigen in een Arabische Winter was bijna onvoorstelbaar. Maar het ging mij in 2011 niet om de Arabische Lente, eerder om de Praagse Lente en eigenlijk om de Hongaarse Herfst. Met de aantekening dat de Hongaren voor die herfst ook nog een tijdje van de lente hebben geproefd. De tijd namelijk dat Hongaarse voetballers de wereld lieten genieten van een soort wondervoetbal. Uiteindelijk bleken het zonder uitzondering jaargetijdes vol hoop die eindigden in een zwart gat.


De Hongaarse Herfst, niemand had het er ooit nog over. In 2011 lag de Hongaarse opstand ver achter ons: 55 jaar om precies te zijn. Ik was een van de weinigen die in alle eenzaamheid nog wel eens herdacht. 66 was ik in 2011. En in 1956 was ik 11. Er werd ook in dat jaar weinig herdacht, niet hier, niet daar. De Hongaren wilden hun lichtende toekomst niet laten verduisteren door dat donkere verleden. Waarom ik dit verhaal, met een snuifje eigen inkleuring, op dat moment wel wilde opschrijven in ons reünistenblad weet ik niet meer. Misschien wel omdat we een Oostenrijkse schoondochter hadden gekregen en Boedapest niet zover van Wenen ligt. En, niet onbelangrijk, omdat ze trots vertelde dat ze hunnenbloed had en haar voorouders uit Hongarije kwamen. De rechtvaardiging voor het blad om dit verhaal op te nemenwas dat een aantal jonge Hongaarse vluchtelingen na 1956 lid van “mijn” studentenvereniging waren geworden.


Er valt nu veel te herdenken

In 2011 werd er, voor zover ik kan nagaan, niet veel herdacht. Maar in dit jaar des te meer. Wij gedenken in 2019, en volgend jaar, 2020, dat ons land 75 jaar geleden in delen uit zijn lijden werd verlost. Door jonge mannen uit de VS, Canada, Engeland, Polen en ook nog zo’n 1200 jonge landgenoten, samengebundeld in de in 1941 in Engeland geformeerde Irenebrigade. Zij waren bereid voor ons hun leven te geven, of in ieder geval voor elkaar.

Na de oorlog bleef Europa verscheurd achter. Vijftig jaar geleden, in 1969, was het heel even bevrijdingsfeest in Praag. En vandaag, 9 november 2019, gedenken we dat dertig jaar geleden De Muur viel en kort daarna alles waar die betonnen kolos voor stond. De grote Europese snijwond kon eindelijk worden gehecht. Laten we het er maar op houden dat er sindsdien het een en ander is geheeld, maar dat de littekens nog altijd lelijk trekken. Zo hier en daar komt zelfs weer wat pus naar buiten. De patiënt Europa was er in 1989 duidelijk slechter aan toe dan wij lang gedacht hadden. Volgens sommigen is er nu in 2019 zelfs sprake van terugval- en uitvalverschijnselen.

In augustus 2011 bezocht ik voor het eerst Boedapest. Op zoek naar een verloren tijd. En een verloren strijd.


Magyar Posta

Ik ben van 1945 en het duurde even voor het bestaan van een IJzeren Gordijn tot me doordrong. Niet dat ik daar vervolgens een duidelijke voorstelling bij kreeg, maar uit de gesprekken tijdens familiefeestjes en ook via de radio, een naam die me te binnen schiet is meester. G.B.J.Hilterman, ving ik wel eens wat op dat me een diffuus soort angst bezorgde. IJzeren Gordijn, Rode Gevaar, Communisten, Stalin, Molotow, het waren klanken die in mijn jongensbrein voor onrust zorgden. Kreten die weinig goeds beloofden. Vijanden, die het op ons gemunt hadden. Die niks moesten hebben van onze manier van leven en van alles wat ons heilig was. En dan had je ook nog Russen die vooral goed konden schaatsen, zoals Boris Shilkov en Oleg Gontsjarenko. Onze brave stayer Kees Broekman kreeg ermee te maken. Ik had niet graag in zijn Noren gestaan.

Het waren de postzegels die mij in de jaren vijftig op het spoor van Hongarije zetten. Zoals het plaatje toont heb ik ze nog steeds. Ze moeten zo langzamerhand een vermogen waard zijn.




Mijn belangstelling voor de historie van Hongarije ontstond wat toevallig. Het begon, zoals vaker, met iets kleins. In mijn geval met postzegels. Mijn vader verzamelde postzegels: Nederland en Overzeese Gebiedsdelen. Mag je dat nog wel zo noemen? Ik wilde ook postzegels sparen. Hongarije leverde veel postzegels voor weinig geld. Dus begon ik met Hongarije. Uit een missiepakket de series bij elkaar zoeken, ik deed niets liever. Series met strenge koppen, ijzeren brilletjes, sikjes en onleesbare namen. Grijze gebouwen, landbouwmachines en stevige arbeiderstypes, mannen zowel als vrouwen, met opgerolde mouwen. Op de zegels getallen met een f erachter, of Ft: filler en forint. Geen idee van de waarde. Mijn vader kon me ook niet veel verder helpen. Hij had zijn eigen f, hoewel op zijn zegels de ct (cent) overheerste. Veel later leerde ik dat onze eigen florijn historische banden heeft met de Hongaarse forint. Beide vernoemd naar Florence (Fiorentina).


Magische Magyaren

Magyar Posta, dat was aanvankelijk voor mij Hongarije. Maar al vroeg in de jaren vijftig moesten de zegels plaatsmaken voor het Hongaarse voetbal. De tovenaars, de Magische Magyaren, werden mijn helden, communistisch of niet. Het nationale voetbalelftal van Hongarije had zich in enkele jaren ontwikkeld tot een onverslaanbaar wonderteam dat met een groep uitzonderlijk goede spelers een geheel nieuw soort voetbal op de mat legde. De prestaties van de Magyaren overstraalden in mijn brein verre de treurige beelden van de communistische dictatuur.


Het is 1953. Om verschillende redenen een belangrijk jaar voor dit verhaal. Op de eerste plaats omdat de alom geliefde Vadertje Stalin overlijdt. Chroetsjow komt bovendrijven als zijn opvolger en hij begint de wat mindere kant van Vadertje te belichten. Destalinisatie. Onder de bevolking achter het Gordijn groeit de hoop op betere tijden. De kiem voor verzet is gelegd.


En Hongarije wordt wereldwijd voorpaginanieuws. Op 25 november 1953 is er in Londen namelijk iets wonderbaarlijks gebeurd. Voetbalgrootmacht Engeland is voor het eerst in zeventig jaar op het heilige gras van Wembley door een continentaal team verslagen. Zeg maar gerust afgedroogd. Uitslag 3-6. Scheidsrechter: Leo Horn. Uit dat onbekende Hongarije bleken voetballers te komen met bijna magische vermogens die een geheel nieuw type voetbal introduceerden. Een totaal-voetbal-Hollandse-stijl-avant-la-lettre. Al snel kende ik de namen van de ‘Magische Magyaren’ uit mijn hoofd: Grosics (keeper), Puskas, Hidegkuti, Czibor, Bozsik, Budai II, Zakarias, Kocsis, e.a.

(In een ander artikel op deze site valt meer te lezen over en te zien van deze bijzondere voetbalgeneratie. Klik hier.)

Het Hongaarse wonderteam dat me in 1954 even in de steek liet toen ze, tegen alle verwachtingen, in met 3 - 2 van West-Duitsland verloren tijdens de WK-finale in Bern. Voor onze oosterburen betekende het zoveel als een wederopstanding uit de puinbergen van WO 2. N.B., de achternamen staan voorop.




Het jaar daarop waren de wereldkampioenschappen voetbal in Zwitserland. In de aanloop daarnaartoe hadden de Hongaren Engeland een revanche gegund. Het werd 7-1 voor Hongarije! De nieuwe wereldkampioen stond eigenlijk bij voorbaat al vast. Zeker bij mij. Maar opnieuw gebeurt er dan een wonder. Het wonder van Bern. Mijn gewonde helden (in de poelfase zijn er een paar geblesseerd geraakt) verliezen in de finale met 3-2 van Duitsland (na een voorsprong van 2 – 0). Ik zit diep in de put. Duitsland klimt eruit, en dat is ook wat waard. Voor de liefhebbers: zie de film van Sönke Wortmann uit 2003 ‘Das Wunder von Bern’. Helmuth Rahn maakt de winnende treffer. Ik geloof dat ik bij de radio gehuild heb. Ik was op dat moment negen jaar oud. Een paar jaar later zag ik in het Hilversumse sportpark, waar Sportclub Amsterdam toen zijn thuiswedstrijden speelde, met gemengde gevoelens hoe die zelfde Helmuth Rahn in Sportclub Enschede (voorloper van FC Twente) nog wat florijnen bij elkaar dribbelde. In West-Duitsland stond intussen het “Wirtschaftswunder” in de steigers. De steigerpalen waren afkomstig uit Bern. Duitsland kroop voorzichtig maar ijverig uit zijn schulp.


Josef Kardinaal Mindszenty, aartsbisschop en primaat van Hongarije. Verzette zich tegen de communisten en zat vanaf 1949 opgesloten (door de Russen tot levenslang veroordeeld). Tijdens de opstand van 1956 werd hij bevrijd. Na het neerslaan vluchtte hij naar de Amerikaanse ambassade. In 1971 mocht hij het land verlaten. Hij stierf in 1975. De afbeelding is een bidprentje. Onder aanvoering van mijn grootmoeder baden wij voor het heil van de kerk en zijn leider in Hongarije.






Opstand!!

Onderschat het effect van het voetbal niet, maar voor dit verhaal is het luidbeweende heengaan van vadertje Stalin nog net even wat belangrijker. Kameraad Chroetsjov manipuleert de macht naar zich toe en voelt zich op 25 februari 1956 sterk genoeg om in het openbaar afstand te nemen van het gruwelbewind van zijn voorganger. De deksel van een onvoorstelbaar meurende put wordt een klein stukje gelicht. Voor de satellietlanden in Oost-Europa een teken van hoop. Er ontstaat beweging. In juni eisen Poolse arbeiders in Poznan betere levensvoorwaarden en meer vrijheid. De demonstratie wordt aan flarden geschoten: zeventig doden. De onrust groeit. Russische troepen trekken richting Warschau. Op het laatste moment weet de nieuwe machthebber Gomulka zijn Russische baas ervan te overtuigen dat hij de zaak in de hand heeft. Ingrijpen is niet nodig. De rust keert terug als Gomulka begrip toont voor de arbeiders in Poznan en hervormingen belooft.

Een paar dagen later, op 23 oktober, verschijnt in het ‘Freies Volk’, het officiële orgaan van de Hongaarse communistische partij, een verslag van de gebeurtenissen in Polen inclusief Gomulka’s erkenning van de in het verleden gemaakte fouten. Dan volgen de ontwikkelingen zich in een razend tempo op. De studenten van Boedapest en de Schrijversbond roepen op om diezelfde avond een sympathiebetoging te houden ter ondersteuning van de hervormingsgezinde krachten in Polen. De betoging wordt verboden. Steeds meer organisaties laten desalniettemin weten zich bij de betoging aan te zullen sluiten. Om 14.23 uur volgt via de radio het bericht dat er toch mag worden gedemonstreerd. Om 15.00 uur presenteren opstandige studenten een lijst met eisen: terugtrekking van de Soviet-troepen, een overgangsregering onder leiding van Imre Nagy, vrije verkiezingen en een meerpartijenstelsel, onafhankelijke rechters, volledige vrijheid van meningsuiting, verwijdering van het standbeeld van Stalin en een nieuw nationaal wapen. Het oude wordt uit de Hongaarse vlaggen geknipt. Tegen vijf uur hebben zich rond het parlementsgebouw meer dan 200.000 mensen verzameld. Studenten willen hun verklaring via de radio bekend maken. Ze worden door gewapende troepen tegengehouden. Om 20.00 uur waarschuwt de leider van dat moment, Ernó Gerós, de demonstranten voor de gevolgen van hun daden. Om 21.37 uur moet het standbeeld van Stalin er aan geloven. Dan gaat het echt mis. De troepen die het gebouw van de radio bewaken beginnen op de menigte te schieten. Razendsnel verspreidt zich het nieuws dat er bij het radiogebouw jongeren worden vermoord. De demonstranten bewapenen zich en vallen het gebouw van het ‘Freies Volk’, telefooncentrales en wapendepots aan. Zowel in Boedapest als in Moskou wordt de hele nacht vergaderd hoe de gevaarlijke onrust de kop in te drukken. Zo begint de opstand in Boedapest.


Hulp blijft uit. Platgewalst

Via de draadomroep beginnen de angstaanjagende berichten ook mijn ouderlijk huis binnen te druppelen. Vanaf dat moment zit ik aan de radio gekluisterd. Mijn helden vechten voor hun leven tegen een overmacht aan T-34 tanks van het Russische leger. Alleen, want al snel vervliegt de hoop dat het Westen te hulp zal komen. De Russen zijn bang dat te grote toegeeflijkheid de bijl aan de wortel van de wereldrevolutie zal betekenen en de Amerikanen willen geen groot conflict riskeren. Op 27 oktober laat John Foster Dulles, de Amerikaanse minister van Buitenlandse zaken, weten dat zijn land zich niet zal mengen in dit conflict. (Zo is het nu eenmaal afgesproken in 1945 op Jalta.) De Russen hebben vrij spel. Nog even flakkert de hoop op. Op 28 oktober slaan jonge opstandelingen, voor een groot deel jonge arbeiders, een aanval op hun stellingen af. Intussen heeft de alom geliefde Imre Nagy weer een prominente plek in het bestuur van het land gekregen. Die middag meldt hij dat de Soviet-troepen zich terugtrekken en dat de gehate AVH, de veiligheidsdienst, wordt ontbonden. Dit bericht ontlokt groot enthousiasme. In het hele land worden revolutionaire comité’s opgericht om het lokale bestuur over te nemen. Op 29 oktober verlaten de Soviet-troepen Boedapest.


Op dezelfde dag breekt de Suez-crisis uit. Een tragische coïncidentie omdat de aandacht van de wereld erdoor wordt weggetrokken. Op 31 oktober wordt aartsbisschop Józef Mindszenty bevrijd. Hij is in 1949 door de communisten tot levenslang huisarrest veroordeeld. In Moskou winnen de hardliners aan invloed als een snelle oplossing in Suez uitblijft (Nasser was immers een bevriend leider). Men besluit alsnog tot hard ingrijpen in Hongarije onder de codenaam ‘Wervelwind’. Zondagochtend 4 november om 4 uur komt de grote aanval. Niks doen in Egypte en ook niet in Hongarije zal door de wereld als een teken van zwakte worden opgevat. Om 5.20 uur volgt een dramatische oproep van Imre Nagy aan de wereld om hulp. Nagy en zijn naaste medewerkers vluchten naar de Yoegoslavische ambassade, Mindszenty zoekt zijn heil in de Amerikaanse ambassade, waar hij tot 1971 zal blijven. Nagy wordt evenals zijn buitengewoon moedige minister van Defensie Pal Maleter en 227 anderen tot de doodstraf veroordeeld. Op 16 juni 1958 meldt radio Boedapest dat de vonnissen zijn voltrokken. Nagy en zijn medestrijders worden in een naamloos graf gedonderd.


Even een curieuze sprong in de tijd. In de tijd dat ik bij TNO werkte, vernam ik uit zeer betrouwbare bronnen dat tijdens de gevechten gevangengenomen tankbemanning, die overigens veelal geen idee had wat er aan de hand was, naar de Amerikaanse ambassade werd gebracht voor een bloedtest. De Amerikanen waren geïnteresseerd in de antistoffen in het bloed die een aanwijzing konden vormen voor de ziektekiemen waar de Sowjet-soldaten voor waren geïmmuniseerd. Op grond daarvan hoopte men inzicht te krijgen in de biologische wapens die het Oostblok zou kunnen inzetten (bij een groot conflict).


Een hoge prijs. Maar niet tevergeefs.

De Hongaren betaalden een hoge prijs: 2600 doden,. tweehonderduizend vluchtelingen. Daarvan nam ons land er uiteindelijk 3400 op. Drees was wat afhoudend. Jonge Nederlanders zaten volgens hem ook al heel lang op een woning te wachten. Een groep jonge Hongaren ging in Utrecht studeren en werd lid van Veritas. Kort na “Die Wende” in maart 1990 verliet de laatste Russische soldaat Hongarije. Boedapest 1956 was het begin van het einde van het communisme als wereldideologie. Op 16 juni 1989, in het jaar dat de Muur valt en precies 31 jaar na zijn terechtstelling, wordt Nagy tijdens een grootse, druk bezochte plechtigheid op het Heldenplein van Boedapest herbegraven. Kort daarna, in de nacht van 10 op 11 september openen de Hongaren, intussen ver afgedreven van hun voormalige communistische bondgenoten, de slagbomen bij de grensovergang Hegyeshalom. Grote aantallen DDR-burgers stromen Oostenrijk binnen. Het IJzeren Gordijn heeft het begeven, nog geen twee maanden later moet de Muur eraan geloven.


Yankee go home

Ik herinner me nog dat wij in de jaren vijftig, op aandringen van mijn zeer vrome grootmoeder, na de maaltijd baden om de redding van de moedige Hongaarse Kardinaal Mindszenty, een van de weinigen die zich had durven uitspreken tegen de communistische dictatuur en dat moest bekopen met de gevangenis. Na de opstand van 1956 kreeg hij asiel in de Amerikaanse ambassade in Boedapest waar hij nog 15 jaar zat afgesloten.


Voor zover ik in die tijd kon beoordelen legde in ons land de zwijgende meerderheid, gesteund door de zwijgende politiek, zich min of meer neer bij de status quo. Er werd meegeleefd met de verdrukten in het Oosten, maar de zaken lagen nu eenmaal zoals ze lagen. In Jalta hadden de Russen en de Amerikanen Europa verdeeld. En we hadden na de oorlog wel wat anders aan ons hoofd. Zolang het rustig bleef, hadden wij de tijd het vrije westen weer op te bouwen en de woningnood aan te pakken. De Amerikanen zorgden wel voor onze veiligheid. Hun tanks stonden in de Noord-Duitse laagvlakte. Hun atoomwapens zouden iedere agressor afschrikken. En aan raketten geen gebrek. Wij waren alleen maar dankbaar en uitten dat op onze geheel eigen manier door te roepen: “Weg met de NAVO” en “Yankee Go Home”. Het blijft een wonder dat onze belangrijkste bondgenoot dat zo lang heeft gepikt. Daar moet eigenbelang achter hebben gezeten. Hoe het ook zij, die tijd is nu voorbij. En dan zul je altijd zien dat we net onze eigen Leopards naar de kringloopwinkel hebben gebracht.


Boedapest 2011

Boedapest. Het Racoczi-plein in 1956 en 2011. Een van de plekken waar zwaar is gevochten.

Het hoofdkwartier van de Hongaarse geheime dienst Terror Haza, een gebouw waar de gruwelen van de wand druipen. Het is nu een museum voor mensen met stalen zenuwen. De fotocollage toont enkele van de slachtoffers van deze fijne lieden.


In augustus 2011 bracht ik een bezoek aan Boedapest. Ik wilde voelen en weten wat er was gebeurd. Het was al vrij snel duidelijk dat 55 jaar voor de Hongaren blijkbaar geen periode was om grootscheeps aan het herdenken te slaan. Literatuur en beeldmateriaal waren nauwelijks te vinden, zeker niet in een voor mij leesbare vorm. De liftboy van het hotel hielp me met het traceren op de plattegrond van de plekken waar de gevechten zich hadden afgespeeld. Hij verkeerde in de veronderstelling dat ik historicus was. Ik heb hem maar niet verteld dat er een jochie voor hem stond dat gehuild had toen zijn landgenoten in 1954 van Duitsland hadden verloren en dat weer had gehuild toen zijn landgenoten in 1956 door de Russische tanks werden verpletterd. Ik heb het ziekenhuis in de rotsen bezocht, in Boeda, en ‘Terror Haza’ het gebouw van de veiligheidsdienst in Pest. Het meest lugubere gebouw dat ik mijn leven heb bezocht. Nu een van de musea. Indrukwekkende, ja moedige, musea die op een bijna onverdraaglijke wijze het leed tonen dat de Hongaren in de vorige eeuw voor hun kiezen hebben gekregen. Een les ook voor ons, gemakzuchtige westerlingen, die onze vrijheid en welvaart maar al te vaak als vanzelfsprekend beleven.


Vluchtelingen

Na het neerslaan van de opstand braken overal in de wereld rellen uit gericht tegen lokale communistische partijen. In mijn woonplaats Hilversum moest het verkoopkantoortje van De Waarheid, de krant van onze eigen communistische partij, het ontgelden. Het werk van nozems, die eerder op de avond het bioscoopmeubilair van de bioscoop Casino hadden afgebroken tijdens de vertoning van de film ‘Rock ‘round the Clock’. In dezelfde periode ontvluchtten zo’n 200.000 Hongaren hun land. Daarvan kwamen er uiteindelijk 3400 in Nederland terecht. Ze werden met open armen ontvangen. In de jaren daarna kon het gebeuren dat er in de groentijd, tijdens het appèl, ineens een jongeling met een exotische naam opdook, zoals in 1962 Arpad Kupecz. We hebben Arpad opgespoord en hem enkele vragen gesteld.

Voor beelden van de aankomst van de Hongaarse vluchtelingen zie hier:

https://anderetijden.nl/aflevering/379/Hongaarse-vluchtelingen


De Spekpater

Pater Werenfried van Straaten met een mobiele kapel waarmee hij direct na de oorlog in Duitsland niet aleen de mis opdroeg maar ook voedsel bracht. Zijn bijnaam was De Spekpater. Later steunde hij ook de gelovigen in Oost-Europa.




In onze familie was veel sympathie en steun voor het werk van pater Werenfried van Straaten. De in Mijdrecht geboren Norbertijn startte na de oorlog een hulpactie (de Oostpriesterhulp) voor verdreven en ontheemde Duitsers (uit de voormalige oostelijke Duitse gebieden in Midden-Europa). Hij begon met het inzamelen van kleding, voedsel en geld. Katholieke Belgen en Nederlanders gaven, ook kort na het einde van de Tweede Wereldoorlog, massaal gehoor aan de voedselhulpoproep van Van Straaten. Duizenden kilo's spek werden ingezameld en door "rugzakpriesters" in "kapelwagens" (wagens omgebouwd tot mobiele bidplaatsen waarin de Heilige Mis gelezen werd in de verwoeste Duitse steden en de provisorische vluchtelingenkampen) naar het bezette en verdeelde Duitsland gebracht. Dit bezorgde hem de bijnaam "de Spekpater", een naam waarop hij zeer gesteld zou worden.

Tijdens de jaren vijftig en na de Hongaarse Opstand in 1956 begon Oostpriesterhulp/Kerk in Nood de vervolgde gelovigen, bisdommen en kerkelijke organisaties in Midden- en Oost-Europa te steunen om zo de vervolgde christenen in communistische landen te helpen in hun overlevingsstrijd. Vanaf 1964 was de organisatie ook in de Derde Wereld actief, onder meer in Azië, Afrika en Zuid-Amerika. Op verzoek van paus Johannes XXIII begon Kerk in Nood in 1962 met hulpwerkactiviteiten in Latijns-Amerika. Het initiatief van de Spekpater is uitgegroeid tot een omvangrijke internationale organisatie. Rond de millenniumwisseling zou hij al zo’n 2,5 miljard euro hebben ingezameld (bron Wikipedia, Nl).


Het verhaal van Arpad Kupecz

Geboren op 13 april 1941 in Csáb, Hongarije.

2011. Arpad Kupecz (j.v.a. 1962) en zijn vrouw Hanneke.




Toen de opstand uitbrak was ik 15 jaar oud en was ik met de trolleybus op weg van mijn school in Pest naar mijn huis in Buda. Omdat mijn vader bij de Spoorwegen werkte ,heb ik gekozen voor de studie werktuigbouwkunde aan de technische school van de Hongaarse Spoorwegen, met als hoofdvak Locomotieven. Mijn doel was spoorwegingenieur te worden.

In januari 1957, bijna 16 jaar oud, ben ik met een neef en een vriend van dezelfde leeftijd gevlucht uit Hongarije op een goederenwagon, midden in de nacht. We zijn terechtgekomen in Joegoslavië, alwaar wij tot eind november 1957 in drie verschillende vluchtelingenkampen hebben gezeten.


Ik had eindelijk in november de kans het kamp te verlaten met een Nederlandse delegatie van het Rode Kruis. We werden opgevangen in Leusden, waar ik kleding en schoenen kreeg en eindelijk fatsoenlijk eten. Daarna nog de laatste drie weken van december bij de broeders van St Joseph in Den Bosch, waar ik het kerstdiner met kalkoen nooit zal vergeten. Daar kreeg ik f.2,50 zakgeld per week en kocht ik mijn eerste horloge.

1958. Arpad Kupecz veilig in Nederland.



Begin januari 1958 kwam ik bij mijn pleegouders in Roosendaal, Noord-Brabant. Hij was leraar aan het plaatselijk St. Norbertus lyceum. Van januari tot september werd mij door de fraters in Oudenbosch de Nederlandse taal bijgebracht en ter voorbereiding van de middelbare school moest ik ook nog Frans, Duits en Engels leren. Zo kwam ik in september 1958, 17 jaar oud, in de 2de klas de HBS. Het ging heel goed en ik mocht de 3de klas overslaan. Met mijn diploma HBSB op zak ben ik in Utrecht Schei- en Natuurkunde gaanstuderen.


In 1969 ben ik afgestudeerd en ben ik direct gaan werken bij Octrooibureau Los & Stigter, waar ik opgeleid werd tot octrooigemachtigde en waar ik later directeur-eigenaar werd. Eind 2010 heb ik mijn zaak verkocht.

In 1972 ben ik getrouwd met Hanneke Mogendorff, ook Veritijnse (van 1964). We hebben elkaar niet op Veritas, maar pas na ons beider afstuderen leren kennen. We hebben een zoon (32) en een dochter(31), beiden afgestudeerd in Utrecht, en sinds 3 weken 2 prachtige kleindochters.


Herinneringen aan Veritas

In 1962 kwam ik bij Veritas. Ik was katholiek en het lag voor de hand om lid te worden van een katholieke studentenvereniging tevens adviseerde mijn pleegvader dit. In de groentijd werd ik door Marcel van Dam, die toen voorzitter van de groenencommissie was, tot bier-feut bevorderd. Ik herinner me dat ik daar best voordeel van had: ik stond op goede voet met vd Pavert (de gérant van Veritas), die mij in de keuken geregeld lekkere hapjes toestopte. Daarna kwam ik geregeld op Veritas eten en bezocht de sociëteit ook geregeld in de late uurtjes. Ik studeerde dankzij een beurs van het Universitair Asielfonds en kreeg al snel een assistentenbaan. Het studeren ging me vlot af al werd ik behoorlijk afgeleid door mijn vele meest ook buitenlandse huisgenoten op de Ramstraat. Er werd wat afgefeest. Voor tentamens zonderde ik me meestal af in de universiteitsbibliotheek.


Andere Hongaren bij Veritas

Met Gyula Hegyi had ik meeste contact. Wij bezochtende sociëteit geregeld samen met zijn trouwe viervoeter, een Duitseherder. Totaan zijn overlijden , nu ongeveer 25 jaar geleden, heb ik contact gehouden met Gyula. Er bestond een vrij uitgebreid contact met andere Hongaarse studenten die echter geen lid waren van Veritas. Met Ferenc Bodnár heb ik geen contact gehad.


Boedapest 1956

Tijdens de opstand was ik 15 jaar en verbleef in Boedapest. Ik heb nog steeds levendige herinneringen aan de gevechten met de Russen. Pantservoertuigen reden af en aan langs ons huis, waar ik achter de gordijnen met angst stond te kijken. Ook heb ik scherpe herinneringen aan de lange rijen wachtenden vóór de bakkerijen en andere levensmiddelenzaken, om de schaarse levensbehoefte te bemachtigen.

Als enig familielid met wie ik contact heb bewaard is er mijn enige zus, die na 30 jaar in Amerika gewoond te hebben, weer is teruggekeerd naar Hongarije. Ik denk niet dat de opstand erg leeft bij haar. Zij was toe 13 jaar en bleef in 1957 met mijn moeder achter in Boedapest (mijn vader was toen al overleden).


Bern 1954

Ik herinner me die wedstrijd inderdaad heel goed. Wij luisterden naar de radio tijdens mijn padvinderskamp, georganiseerd door de Spoorwegen. Uiteraard waren we verdrietig toen in de verlenging het verliezende doelpunt viel.


Tot zover het relaas van Arpad. Hieronder een curieuze anekdote over de bovengenoemde Gyula Hegyi. Deze werd mij verteld door mijn onlangs plotseling overleden Veritaskennis Willem de Vries. Gyula Hegyi was een veterinair die in 1956 als vluchteling naar ons land was uitgeweken. Een kroegtijger en tamelijk agressief. Geheel tegen alle voorschriften in nam Gyula vaak zijn herdershond mee naar de sociëteit. Ook nogal agressief. Willem de Vries:


Eens heeft Gyula me, na een bezoek aan de sociëteit, meegenomen naar zijn kamer in dat straatje met die huisjes tussen de singel en de Biltstraat (ben de naam vergeten), alwaar ik bier heb gedronken tot het licht werd. Hij had me min of meer gegijzeld omdat hij wakker wilde blijven tot negen uur als zijn rijles zou beginnen. Het gijzelen werd verwezenlijkt door zijn valse herdershond die instructies kreeg om mij, als ik mij naar de uitgang zou begeven, in de kuiten te bijten. Telkens als Gyula in slaap sukkelde en ik er op kousenvoeten tussenuit wilde knijpen, begon het monster zeer dreigend te grommen. Een vermoeiende nacht.


Espunt, 9 november 2019