Gerard van de Schootbrugge & Espunt
Onregelmatig feuilleton, 18 april 2015
Het Bonte Paard 1, Eeuwig springen mijn eitjes
Het Bonte Paard 2, Het Olifantjespad
Het Bonte Paard 3, Het genootschap ontluikt
Het Bonte Paard 4, Sekslokstoffen
Het Bonte Paard 5, Even voorstellen
Het Bonte Paard 5, Even voorstellen
Ons Literair Genootschap komt dagelijks in wisselende samenstelling bijeen in Het Bonte Paard. Een bruine kroeg, die al meer dan twee eeuwen geleden wordt genoemd in oude documenten. Een etablissement waar is gelachen, gelald en gehuild. Waar is gevloekt en gevochten en waar niet zelden the day after the night before een deel van het meubilair op de stoep werd aangetroffen. In de Napoleontische tijd hebben er nog even Kozakken gebivakkeerd.
Het Bonte Paard heeft een stamtafel. Het is de vaste plek van ons Literair Genootschap. Hier treffen “de lotgenoten” elkaar. Lot moet verstaan worden in relatie tot het verzengende “vuur dat woedt in het gemoed” (een frase van Henricus) van hen die lijden onder het leven van de erkenningzoekende schrijver en die elkaar emotioneel en spiritueel vinden en bemoedigen zolang de kans op publicatie nul is. Want zo gauw een der lotgenoten de suggestie wekt dat er een spoortje van belangstelling is voor zijn werk, slaat de kameraadschappelijke sfeer direct om in dodelijke naijver.
Lot en loutering. Lot en Letters. Lot en de Lindelaan, die leidt van nooit naar nergens.
Ik heb eens voorgesteld om onszelf niet zozeer als lotgenoten maar meer als reisgenoten op te stellen. Waren wij niet allemaal op reis in het Land der Letteren? Of misschien beter nog naar het Land der Letteren? En was het niet een mooie verwijzing naar Tolkien en zijn moedige Hobbits die samen voor een zeer succesvol, nieuw literair genre hadden gezorgd?
Even was er bewonderende instemming totdat Joop vaststelde dat ons reisdoel wel erg voorspelbaar was: de stamtafel van Het Bonte Paard. Het was lot en het moest lot blijven. Lot betekende volgens Joop lijden. En lot betekende ook dat ergens, op een plek waar stervelingen geen toegang toe hadden, de draden van ieders lot gesponnen werden. Waar werd uitgemaakt hoe het geluk in de wereld verdeeld werd. Een fatalistisch wereldbeeld dat naadloos paste bij het overheersende gevoel van machteloosheid dat leefde onder de lotgenoten. Soms had ik zelfs het sombere idee dat dit het enige was dat onder hen nog leefde.
Voor ik verslag doe van onze laatste bijeenkomst introduceer ik eerst nog even de leden van ons Genootschap. Mogelijk heb ik in eerdere afleveringen iets te vlug verondersteld dat de lezer na de eerste editie wel wist welk vlees hij in de kuip had. Wat het pluimage was van de vreemde vogels die met grote regelmaat, vaak met bezwaard gemoed maar ondanks alles geheel vrijwillig, de volière van Arie binnen fladderden. Vliegen is hier misschien iets te veel gezegd. Over de wijze waarop het etablissement later op de dag weer wordt verlaten, zal ik het maar niet hebben. Dan is fladderen ook een gepasseerd station. Je zou het ladderen kunnen noemen als dat een erkend werkwoord was geweest. Quod non, volgens Sophia.
Als we compleet zijn, zijn we met zijn elfen. Drie vrouwen, meiden, en acht mannen, kerels.
De drie vrouwen zijn:
Adelheid, 43 jaar, gevoelig zo niet lief, dichteres, zoekende, worstelt met haar hormoonhuishouding en ontleent daar veel inspiratie aan. Er zijn periodes dat het voor Adelheid de hele maand Volle Maan is. Ze verandert dan in een onweerstaanbare knuffel, net als haar poëzie. Leeft van een bijstandsuitkering.
Joke, 36 jaar, gevoelig, maakt er een sport van om Louis te steunen die worstelt met een Lolitacomplex. Als dit thema aan de orde komt, en dat wil nog wel eens gebeuren, kan Joke het niet laten om in geuren en kleuren te vertellen hoe ze zelf als meisje heeft genoten van haar rol als Lolita. Hoe ze oudere jongens en jongere ooms het hoofd op hol wist te brengen. Vol raffinement, zo klein en stakig als ze was. Het hele thema, en in het bijzonder de bekentenissen van Joke, brengen Joop tot razernij. Joke werkt in een boekhandel, dat wil zeggen, bij de Bruna. Dus zit ze meer in de pakketpost.
Sophia, 54 jaar, gevoelig, komt uit een geslacht van verarmde adel. Na twee gearrangeerde en zeer mislukte huwelijken met verre achterneven, woont ze nu op een flatje en viert ze haar vrijheid. Haar enige bezit is een stukje bos in de Dordogne dat ze heeft verpacht aan een boertje die er met Sylvie, zijn varken, naar truffels zoekt. De deal is dat hij betaalt naar rato van het aantal gevonden truffels. Volgens Sophia heeft hij er nog nooit een gevonden.
Ze slaat wel eens over maar als ze er is dan is ze er ook echt. Dan is ze aanwezig. Sophia is een uitgesproken esthetica. Haar schoonheid samen met haar gevoel voor schoonheid in het algemeen en voor literatuur in het bijzonder zijn onomstreden en bedwelmend. Ze zet wel eens wat op papier maar ze is toch vooral actief als redacteur, soms ook als eindredacteur en een enkele keer zelfs als hoofdredacteur van allerlei obscure periodieken. Ze lopen allemaal weg met Sophia, zegt ze zelf. Het zou zo maar kunnen. Wie die ze zijn is moeilijk te achterhalen. Ze is daar niet erg open in, maar we geloven haar op haar woord. Het Woord. Voor Sophia is Het Woord heilig. Voor ons is Sophia heilig. Ze is een klassieke schoonheid en dus onbereikbaar. Henricus probeert haar al heel lang aan het bier te krijgen. Zonder enig succes. Bekend is zijn tafelgedichtje:
Haia Sophia
Heia Jan Bols
Pak eens een biertje
En wordt nou eens krols
Even was er een blosje te zien geweest op Sophia’s klassieke konen. Drie dagen later kwam ze met haar antwoord:
Henricus, man
Jij Driekusman
Drie kussen kun je krijgen
Maar wil je dan
Jij Driekusman
Van nu af altijd zwijgen?
Zij kuste Henricus op zijn linkerwang, toen op zijn rechterwang en tenslotte vol op zijn verbaasde mond met die dikke, vlezige lippen. Daarna was ze weer gaan zitten en had ze het applaus van Arie in ontvangst genomen. Twee dagen later liet Henricus zwijgend maar vol trots zijn koortslippen zien.
Tot zover de meiden. En dan nu onze mannen die zich qua wanhoop en zweverigheid nauwelijks onderscheiden van de meiden. Genieten dus. Voor mij dan. En het geeft een band.
Laat ik maar beginnen met Joop. Hij is 72 en hij loopt al 50 jaar te leuren met het manuscript van zijn levenswerk Sjakuze. Hij heeft het manuscript altijd bij zich. Er zal maar een loslopende uitgever oversteken. Hij beweert dat Rob van Gennep hem ooit beloftes heeft gedaan.
Joop is een beetje blijven hangen in de sixties met een uitloop naar de seventies. Joop is niet zozeer gevoelig, maar veeleer overgevoelig. Selectief. Kapitalisme. Joop zoekt de Theorie van Alles (zijn GUT: Great Unified Theory) in de wereld van het Militair Industrieel Komplex, meestal door hem aangeduid als die hele MIKmak. Daar begint het en daar eindigt het. Alfa en Omega van ons bestaan. En dat ze ook met Lolita’s proberen invloed uit te oefenen op labiele, infantiele, door feministes gecastreerde jodokusjes staat voor hem als een paal boven water. Niet de paal van de jodokusjes want die komt niet eens boven het maaiveld uit.
Joop schrijft, net als ik op een oude Remmington. Hij bivakkeert min of meer permanent bij Arie voor zover de gemeentelijke verordeningen dat toelaten. Als tegenprestatie vult hij Aries belastingformulier in wat hem steevast op een meimaand migraine komt te staan. Maar als het om belastingen gaat is Joop een bijtertje en dat heeft Arie al snel onderkend. In het begin kwam er nog wel eens een opmerking van een inspecteur terug. Maar daar wist Joop op zijn Remmington wel raad mee. Het is de belastingdienst waarschijnlijk al snel duidelijk geworden dat het land beter af was als ze de opgave van Arie ongezien lieten passeren. En dat had Arie dus goed gezien. Joop leeft van een uitkering.
Louis, 51 jaar, is een groot bewonderaar van zijn naamgenoot Louis Paul Boon en deelt met hem de fascinatie voor feeërieke, jonge meisjes. Louis noemt het zelf zijn lollyscinatie. Ik heb het hiervoor al aangestipt. Louis is al heel lang in therapie en spaart, op aanraden van zijn therapeute, sinds enige tijd de ouderwetse plaatjes met filmsterren in badpak. Volgens Louis moeten we het zien als een soort regressietherapie. De plaatjes van Doris Day, Marilyn Monroe en Elisabeth Taylor moeten hem niet alleen terugbrengen naar zijn jeugd maar tegelijk ook een meer volwassen vrouwbeeld inprenten.
Slim bedacht van de therapeute maar de resultaten zijn vooralsnog mager. Bijna zo mager als de kleine meisjes die permanent door zijn hoofd dansen. Louis werkt op het stadsarchief.
Frans, 59, is een soort paardenfluisteraar. Een groot deel van zijn schrijversleven heeft hij gewijd aan zijn cyclus bestiale getiteld: “Zoo klinkt de Zoo”. In navolging van de experimentele vijftigers heeft hij zich ingespannen een poëtische stem te geven aan al die dieren die geen stem hebben, zoals de ijsbeer, de giraf, de buidelbeer, de ratelslang (volgens Joop een twijfelgeval), de kaaiman en de paling. Zijn Ark is nu bijna vol. Alleen de panda nog. Volgens Frans geen probleem omdat Marten Toonder al veel voorwerk heeft gedaan. Over zijn nieuwe project laat hij nog niet veel los. Iets met de tussen-n, maar dan op bovennasaal niveau. Frans heeft wat geërfd, meer weet ik niet over zijn financiële situatie.
Johan, 39, heeft veel tijd gestoken in het verklanken van een brekende nek. Ook weer zo’n dingetje. Uiteindelijk heeft hij ingezien dat het effectiever is om gewoon een cursus schrijven voor beginners te volgen. Hij heeft onlangs de boekjes van het dwergenpaartje Piggelmee ontdekt. Dat wil hij ook: sprookjes op rijm met plakplaatjes die gespaard kunnen worden. Als Johan aandacht wil, begint hij tegenwoordig met:
In het land der blonde duinen
Als de stemming goed is, valt de rest in:
En niet heel ver van de zee
Leefde eens een dwergenpaartje
En dat heette Piggelmee
Joop kan het niet laten om er steevast en fijntjes op te wijzen dat het stelletje aan hebzucht ten onder gaat.
In het feminisme 3.0 is dit werkje volgens Sophia totaal taboe want het is het dwergenvrouwtje dat niet van ophouden weet. Meer, meer, meer. Van dat meer, meer, meer wordt Joop overigens ook nogal gallisch.
Henricus, 53, is een beetje een moeilijk geval. Hij kan alleen schrijven als hij voldoende alcohol op heeft. Maar de grens is scherp en het pad is smal. Eén glas te veel en Henricus klapt dicht. Dan wankelt hij naar huis en kan hij alleen onderweg nog een paar vuilnisbakken omschoppen.
Niets prikkelender dan de inhoud van een omgeschopte vuilnisbak, volgens Johan. Doe er iets mee, is steeds weer zijn advies aan Henricus. Maar die kan zich niet heugen ooit iets met een vuilnisbak gehad te hebben.
Henricus is boekhouder en volgens Joop zal hij ook wel met een vork schrijven. Henricus richt zich op literaire non-fictie. Hij heeft net een stukje voorgelezen van zijn nieuwe boek, een biografie van een collega die bij leven ook boekhouder was. Het genootschap was knap jaloers toen Henricus meedeelde dat het hier om het grootboek ging. De rest had zelfs het stadium van het kleinboek nog niet bereikt.
Henricus is zijn hele leven al op zoek naar een levenspartner. Zelfs in zijn grootboek kun je dat in de stelposten terugvinden. Verder leeft Henricus van Zwarte Cross naar Zwarte Cross. Daar heeft hij wel wat vluchtige contacten maar als je zelfs de paarvorming plaatst in het perspectief van de tractor pulling wordt de spoeling dun.
Sinds Henricus de poëzie van Adelheid een keer tamponeuze belletrie heeft genoemd, mag hij haar zo nu en dan naar huis brengen. Zijn beloning is dat hij voor haar de vuilnisbak buiten mag zetten. Er zijn officieel nog twee leden, Salomon en Soefian, maar die zien we weinig omdat ze existentiële moeite met elkaar hebben. Jammer, want het zijn misschien wel de meest talentvollen van het Genootschap.
---------
Voordat ik ook maar iemand heb kunnen begroeten klinkt het: ‘Je bent laat vandaag, dokter.’
Het is Joop en hij klinkt eerder opgelucht dan verwijtend. Verder aan de stamtafel van Het Bonte Paard: Louis, Adelheid en Joke. De harde kern van ons literair genootschap.
In de kindertijd van ons genootschap heb ik die titel ooit gekregen: dokter. Ik ben al lang vergeten waarom. Waarschijnlijk omdat ik als enige van ons letterkundig genootschap ooit een opleiding heb voltooid. Ik heb nog even geprotesteerd, maar zonder resultaat. Sommige bijnamen passen blijkbaar zo goed dat je er niet meer vanaf komt. Iedereen wordt met zijn voornaam aangesproken, behalve ik. Ik ben dokter. In alles. Uiteraard in de mijnbouwkunde want dat heb ik gestudeerd, maar ook in de niet-mijnbouwkunde. Meestal geeft het weinig problemen zolang ik me bereid toon op het eind van de avond de rekening te vereffenen. Sterker nog, Arie, de eigenaar van Het Bonte Paard, tapt en schenkt alleen als ik aanwezig ben. En het moet al heel gek gaan als ik dat niet ben. Ik ben voor Arie een garantie dat ie zijn geld krijgt. Naarmate de maand vordert, wordt ik voor hem en voor mijn schrijfvrienden en –vriendinnen belangrijker. Het zij zo. Het verklaart wel waarom Joop mij begroet op de wijze waarop hij dat doet. Ik ben waarschijnlijk de enige dokter in dit land die leegloopt op zijn patiënten.
‘Ik ben even naar de huisarts geweest, Joop. Niks ernstigs hoor, maar ongemakkelijk, laat ik het daar maar ophouden.’
‘Mag ik het weten?’ vraagt Joop op een voor hem nogal voorzichtige toon. De andere stamgasten kijken op.
‘Iets met de poepert?’ probeert Johan. Ik zie al aankomen dat er nu een rondje literair paramedisch verhoor volgt. Daar zit ik niet echt op te wachten. Als Johan al gelijk aftrapt met de poepert dan is de gène niet ver weg. Ik trek het initiatief weer naar me toe.
‘Voor mijn lieve vrienden heb ik geen geheimen. Slapen. Of beter: niet slapen. Ik lig tegenwoordig vaak urenlang wakker. Te malen en te piekeren.’
‘Wie niet,’ zegt Joop opbeurend. ‘Volksziekte numero uno: slapeloosheid. En dan te bedenken dat wij volgens de NATO het gelukkigste volk op aarde zijn.’
‘Op Denemarken na,’ vul ik aan. ‘Die NATO lijkt me hier wat ver gezocht, Joop.’
‘Niks ver gezocht. Die zitten overal achter, dat weet je toch. Waarom zitten we in Afghanistan? Nou? Papaver, meneertje. Niks anders. Papaverum somniferum, de slaapverwekkende papaver.’
Ik ga er maar niet op door. Joop is nu eenmaal van de sixties. Kan ie natuurlijk ook niks aan doen. Maar hij is er een beetje in blijven hangen. En daar had ie natuurlijk wel iets aan kunnen doen.
‘Gelukkig zijn is blijkbaar niet zo simpel,’ stelt Joop vast. ‘We slikken en spuiten onszelf plat om maar gelukkig te zijn. En zuipen, niet te vergeten. De zegeningen van het kapitalisme, dok. Het grote geld maakt ons eerst ziek en dan weer gelukkig met zijn pillen, hamburgers en Utopia-programma’s. Wat zei de huisarts?’
‘Hij had wel een pilletje.’
‘Magodon, zeker.’
‘Nee, hij had het over Rohypnol.’
‘Eén pillenpot nat, dat weet je toch. En, heb je een zakje snoepgoed meegekregen?’
Adelheid en Joke hebben ademloos toegeluisterd. Louis zit drukproeven te controleren. Dat doet hij al zolang we in Het Bonte Paard samenkomen. Johan en Frans stormen binnen. Opgewonden. Ze worden achtervolgd door een tanig kereltje met een morsige zwarte druipsnor, trieste bruine ogen en een omvangrijke accordeon die bij iedere beweging een wat luguber geluid maakt.
(wordt vervolgd)
Espunt, 12 juni 2017