Economie

Bullshit Jobs

Praatje, 19 augustus 2018

Bullshit Jobs



Bullshit Jobs verscheen in mei 2018




De Amerikaanse antropoloog David Graeber, een wetenschapper met een zeer linkse, zeg maar anarchistische signatuur, heeft mij geprikkeld. Hij lanceerde onlangs (mei 2018) een boekwerk met de provocerende titel: Bullshit Jobs. Een vervolg op zijn essay uit 2013 waarin hij duidelijk probeerde te maken dat driekwart van onze banen niets voorstelt. Dat is nogal wat. En dat in een tijd dat een kwart van de bevolking (het resterende kwart?) met een burn-out worstelt of die probeert te voorkomen! Een burn-out is al niet leuk, maar als je ook nog moet vrezen dat die het resultaat is van een bullshit job, dan wordt het scenario wel erg somber. Of, nog erger, zorgen de bullshit banen voor al die burnouts? Mijn moeder zij altijd: van hard werken is nooit iemand dood gegaan. Maar dat geldt misschien niet voor het harde werken dat als nutteloos wordt ervaren.

Graebers boek zorgde in ieder geval voor de nodige opwinding.

Heeft hij misschien iets te pakken? Een punt? Een Pikettietje? Piketty knalde onlangs ook zo maar wat heilige huisjes omver. Zijn boodschap: ons liberale kapitalisme werkt sterk in het voordeel van de vermogenden. De duivel schijt op steeds minder hoopjes die wel heel snel heel veel hoger uitsteken boven de onafzienbare vlakte waar de keutels van het gepeupel liggen.


Kortom, er zit zo hier en daar wat scheef. There is something rotten in the state of Denmark.


Mijn BS-portfolio

Hoe zat het eigenlijk met mijn eigen baantjes en banen? Ik ben al weer enige tijd met pensioen. Ik heb wat ruimte om vrijuit te spreken. Ik hoef niet langer te vlijen of te vloeken. Hoe bullshit was mijn werkzame leven?


Mijn eerste baantje ging niet door. Ik had mij aangemeld bij de padvinders en werd met een mooie yell onthaald. Een kale welp. Zonder uniform en zonder insignes. Dat had niemand me verteld. Hoe lang moest ik nog in mijn burgerkloffie lopen voor ik alle knopen en andere vaardigheden beheerste? Ik voelde me zo basaal onwelps dat ik er na een paar weken de brui aan gaf.Kort daarna gingen mijn vriendjes die wel een petje droegen en kniekousen met kwastjes, en een halsdoek om door een luciferdoosje te halen, aan de slag met de jaarlijkse actie ‘een heitje voor een karweitje’. Dat had mijn eerste baantje kunnen zijn. Wat had ik daar graag aan meegedaan! Shit, maar niet bull. Die uitdrukking kenden we trouwens nog niet. Er werd in die tijd, de jaren vijftig, nog vrij algemeen Nederlands gesproken. Beschaafd was een tweede. Je kunt niet alles hebben in het leven. Wij spraken de Hilversumse variant van het plat Amsterdams. Een kwelling voor het oor. Erger kon eigenlijk niet. Behalve Engels natuurlijk. Toen ik jaren later dreigde te gaan studeren, raadde mijn leraar Nederlands mij aan om de accenten wat anders te gaan leggen. Wees verstandig, neem wat spraaklessen. Het zal jouw leven in Utrecht aanzienlijk vergemakkelijken. Ik heb zijn goede raad ter harte genomen en ik ben meneer De Ridder daar nog steeds dankbaar voor.


Mijn tweede baantje was een echte baan. Ik leverde een prestatie en ontving daar een beloning voor. De prestatie was dagelijks de Gooi- en Eemlander op tijd bezorgen bij een groep abonnees. De beloning was karig. Een vriendje droeg mij met een zucht van verlossing zijn wijkje over. Een waarschuwing die mij ontging. De ’s Gravelandse weg en omgeving vormt een sjieke buitenrand van Hilversum. De enorme woningen staan er gemiddeld een kilometer uit elkaar en het kostte me aanvankelijk al veel tijd om uit te vlooien waar de krant überhaupt naar binnen geschoven kon worden. Wat mij op de been hield was een dienstmeisje dat mij vanuit een keukenraampje wat verbaasd aankeek terwijl ik speurend om de burcht liep op zoek was naar haar brievenbus. Een allerverleidelijkst schepsel, niet in de laatste plaats door het fraai gesteven, witte schortje dat haar tijdloze schoonheid accentueerde. Ik heb haar maar één keer gezien wat achteraf gezien misschien wel een teken was dat de blik die wij wisselden op haar niet dezelfde verpletterende indruk heeft gemaakt als op mij. Maar zij bleef lang de aanjaagster die mij dagelijks in beweging kreeg om vol verwachting mijn slopende ronde door haar territorium te maken. Bullshit? Niet echt, ook al was de beloning in verschillende opzichten mager. Ik zal een jaar vijftien zijn geweest.



1950, Hilversum, de Verenigde Schroevenfabriek Hilvesum.




Mijn volgende baan viel in de categorie vakantiewerk. Het magazijn en de expeditie van de VSH (de Verenigde Schroevenfabriek Hilversum) aan de Oude Amersfoortseweg draaiend houden. Een gewichtige taak aan die voor mij legendarische weg omdat mijn club EMM er zijn velden had. En het was mijn club omdat mijn vader er in de jaren dertig en veertig uitgroeide tot een gevreesde middenvoor. De Schroevenfabriek zelf was overigens op een voor mij volstrekt onduidelijke manier gelieerd aan een andere voetbalvereniging, FC Hilversum, die het nabij gelegen en door Dudok ontworpen sportpark als thuisbasis had. Stopperspil Hans Akkerman en middenvoor Evert Pluim waren in dienst van het bedrijf. Evert had blijkbaar een bijna onzinbaantje als chauffeur gekregen onder de voorwaarde dat hij zijn schotkracht voor Hilversum inzette. Ik mocht soms met hem mee als er afval moest worden afgevoerd. Ik was multi-inzetbaar. Mijn hoofdtaak was in een kaartsysteem de voorraden bijhouden, wat soms tot angstige confrontaties leidde als er volgens mijn kaartsysteem nog 3000 kg messing van het een of ander beschikbaar was terwijl de productiechef net had vastgesteld dat het betreffende magazijnvak leeg was. Mijn eigen chef moest dan luid vloekend mijn boekhouding controleren om de bron van mijn uitglijder op te sporen. Verder sprong ik bij als er grote bestellingen moesten worden klaargemaakt. Dat betekende dat er veel kleine doosjes met allerlei soorten bouten, moeren en ringen gevuld moesten worden. Het jaar daarop schoof ik door naar de fabriek en mocht ik zelf bouten produceren. Thuis liet ik trots de messing splinters zien die zich als een sprinkhanenplaag in mijn huid hadden genageld. Een echte baan dus. Met tussen de middag schaften tegen een muurtje tussen de collega’s met een fles melk van een halve liter die achteloos naar binnen werd geklokt.


Na twee jaar Schroevenfabriek was ik toe aan een nieuwe uitdaging. Ik had intussen voldoende koopkracht opgebouwd om de Berini van mijn klasgenoot Peter Truijens over te nemen. Met een beetje fantasie reed ik nu ook op een Puch. Het laatste jaar van mijn vakantiewerkleven bracht me bij de firma Koster, de producent van Joy en de distributeur van diverse Heinekenproducten. Een mooie maar zware job waar ik eerder over heb geschreven (131013, Drink Joy, gezond en razend lekker). De fles melk maakte plaats voor een dikbuikje Heineken.


Zonder de overtuiging dat de omgeving je erkent als waardevol lid van de club tot nut van het algemeen, krijgt het bestaan al snel een somber karakter. Als niemand merkt dat je zo nu en dan een dagje overslaat, als alles gewoon doorgaat ook wanneer je een tijdje langs de kant gaat staan, kan de existentiële twijfel toeslaan. Daarom is een baan, liefst een betaalde baan, zo belangrijk. Of een eigen bedrijf. Ze vormen het impliciete bewijs van je maatschappelijke nut. Want waarom zou een baas je betalen als er niks nuttigs uit je handen komt? En een bedrijf kan alleen bestaan als anderen geld over hebben voor jouw producten of diensten. Een baan of een eigen bedrijf, dan hoor je erbij. Voor een groepsdier niet onbelangrijk. Het is dan ook niet zo gek dat zij die geacht worden voor ons welzijn en onze veiligheid te zorgen, veel werk maken van het bevorderen van voldoende werkgelegenheid. En als het er even niet is, dan bedenken ze wel wat. Want te veel mensen aan de kant, zich lusteloos de dag door slepend, dat is wreed en ontwrichtend. Daar kan alleen maar ellende van komen.


We gaan studeren in Utrecht. Het is dan 1963. Een periode vol baantjes. Soms maar een dag, soms wat langer. Soms in een vakantieperiode, soms gewoon in de loop van het jaar als de geldnood te hoog is opgelopen. Ik wordt geacht van 200 gulden per maand te leven (het was de tijd van het renteloze voorschot). Dat hield niet over. Vaak begon zo’n baantje met een briefje aan het prikbord van de Studenten Arbeidsbemiddeling in het Universiteitsgebouw aan het Lepelenburg. De lijst van mijn baantjes is lang en gevarieerd.


Sinterklaas, Erdal, Johnson Wax, wiskundeles geven op een laboratoriumschool, stand-in voor een personeelsfoto, hout stapelen, aardbeien sorteren (lees Bloedmaan), verkeersenquêtes, in opdracht van de BVD bij de Chinees eten, slagzinnen uitzoeken, paleomagnetisme meten, advertenties verkopen, etc.


Neem Sinterklaas. Die kon toen ook al worden ingehuurd. Bij het Studenten Arbeidsbemiddelingsbureau. Samen met een jaarclubgenoot die over een Fiatje beschikte, spoedden wij ons van adres naar adres. Hij in het zwart, ik gemijterd. De ondermaatse outfit werd ons ter beschikking gesteld. Scholen, particulieren, winkels. Om een idee te geven van de opgave waar wij voor stonden het volgende. De pruik, in ons geval een gordijntje van piekhaar, zat met nietjes aan de mijter vast. Mijter afzetten betekende automatisch pruik weg. Het gevolg was dat ik in het Fiatje de mijter moest ophouden. We konden niet voor een school uitstappen en dan voor de ogen van honderden kinderen de mijter met pruik opzetten. Maar met mijter op in het Fiatje, ik ben van mezelf ook nogal lang, lukte alleen als ik op het achterbankje onderuit ging en dan mijn benen over de ingeklapte voorstoel liet hangen. Dat de staf door het zijraampje naarbuiten stak was van secundair belang. Wel was het zaak om onderweg te blijven zwaaien omdat kinderen anders al snel de indruk konden krijgen dat er een onwel geworden sinterklaas werd afgevoerd. Op een keer waren wij een dag ingehuurd door een supermarkt op Kanaleneiland, toen nog nieuw en blank. In de loop van de ochtend begonnen de nietjes waarmee de pruik aan de mijter bevestigd was, door te drukken in mijn schedeldak. De pijn werd allengs zeer onaangenaam en dat heeft het winkelend publiek geweten. De Goedheiligman werd allengs chagrijniger. Ten einde raad besloot ik een zakdoek over mijn hoofd te trekken. Dat gaf enige verlichting. Pas later hoorde ik dat ouders zich bij de filiaalhouder hadden beklaagd dat er zakdoekpunten onder de mijter vandaan kwamen. En hoe ze dat aan de kleinen moesten uitleggen. Hoe het ook zij, er was veel vraag naar deze seizoensarbeid, zodat er zeker een tiental sintploegen actief waren. Naar verluid was er in een straal van honderd meter rond onze uitvalsbasis op het Lepelenburg onder de lokale jeugd sprake van een zorgwekkende geloofsafval. Waarschijnlijk omdat er de hele dag grote aantallen morsige sintfiguren tegelijkertijd naar buiten renden als er een piek was in de bestellingen. De uitvoering van deze baan liet te wensen over, maar bullshit gaat me toch te ver. Sterker nog, het was voor mij het begin van een levenslange sinterklaasloopbaan die alleen maar hoogtepunten kende en voortduurt tot de dag van vandaag. Een erebaan die hogelijk werd en wordt beloond al is het niet in klinkende munt.


O ja, bijna vergeten. Muziekexpres en het Nationale Horecaexamen. Het kerstnummer van het popblad de Muziekexpres kreeg een extraatje, een kerstgeschenk. Een affiche van de in die tijd mateloos populaire Duitse schlagerzanger Freddy Quin. Het gevouwen affiche moest met de hand worden ingestoken in de vele duizenden exemplaren van het populaire tijdschrift. Plaats van handeling drukkelij De Boer in Utrecht. Daar werden ook, in nog rotere aantallen, telefoongidsen gedrukt. Als tijdelijk medewerker kregen wij bij binnenkomst de dringende waarschuwing om niet alleen door het magazijn te lopen. Van gidsen zouden daar bordelen gebouwd zijn waar je zomaar ingesleurd kon worden. Ook het Nationale Horecaexamen had zijn pikanterie. Eens per jaar stroomde een jaarbeurshal vol met horecalieden om het horecaexamen af te leggen. Zonder papiertje geen vergunning. Maar er waren wat uitwijkmogelijkheden. Als je kon aantonen dat je bezig was met het examen mocht de tent open blijven. Je mocht ook een medewerker naar voren schuiven. Hoe het ook zij, het examen was meer een feestje en een reünie. Desalniettemin vonden de organisatoren dat er toezicht nodig was. Daar waren wij dus voor. Ik herinner me nog hoe wij al surveillerend regelmatig bardames in compromitterende posities aantroffen die hoog op het bovenbeen het recept van een bitterbal hadden staan. Wij dekten deze geraffineerde werkwijze graag toe met onze mantel der liefde.



7 maart 2015. David Graeber in actie in het Maagdenhuis.





We weten intussen natuurlijk wel dat in landen waarin het socialisme domineerde, geen werkeloosheid bestond. Daar was iedereen lekker bezig. Want arbeid adelt. Ook onzinbanen. We wisten ook wel dat je met een dergelijke visie de oorlog niet kon winnen. De meeste socialistische staten hebben intussen de gegroefde kop gebogen en eieren voor hun laatste geld gekozen. Een eeuw na de Russische Revolutie is er weinig meer over van de arbeidersparadijzen waar de Partij voor iedereen een baantje had . En ook in semi- en quasi-socialistische staten zijn de door vakbonden verdedigde archaïsche arbeidersrechten grotendeels gesneuveld. Wij herinneren slechts aan de dagen van Margareth Thatcher. De IJzeren Dame had het niet zo op verworven rechten op verdwenen werk. Sindsdien zorgt de op vraag en aanbod gebaseerde arbeidsmarkt voor echte banen waar bazen, en aandeelhouders, ook echt wat aan hebben en dus graag voor willen betalen.



Waarheen leidt de mondiale ratrace?




Graeber spreekt van ‘bullshit-jobs’. Onzinbanen. Volgens hem wemelt het ervan. Banen die niets bijdragen aan een betere wereld. Zinloze tijdvulling. In de visie van Graber is een bullshit job een baan die gewoon kan worden geschrapt zonder dat iemand er iets van merkt. Of, vanuit de betrokkene: als je zelf het gevoel hebt dat je baan zinloos is, dan is die dat waarschijnlijk ook. Het eerste criterium lijkt me sterker dan het tweede. Het is alleen wat lastiger te meten. Hoe het ook zij, Graeber rangschikt het leeuwendeel van de banen in het management, financiële dienstverlening, communicatie, marketing en administratie onder het kopje zinloos. Mensen met onzinbanen zijn sterk vertegenwoordigd in de kletsende klasse die excelleren in de media. Au! Topbestuurders die bezig zijn met overnames en fusies, managers die beleidslijnen uitzetten of dingen vernieuwen vanwege het vernieuwen, onderknuppels die veranderingen verkopen, administratief ondersteunen of juridisch regelen. Kun je daar op een feestje dan nog wel mee aankomen? Waarom niet? Lieden die echt iets nuttigs doen, die aardappelen verbouwen of een lekkende WC repareren, kom je op feestjes toch nauwelijks tegen. Ze zijn een minderheid en ze moeten op tijd naar bed.

Graeber heeft als goede wetenschapper geprobeerd wat orde te scheppen in zijn veelvormige studie-object. Hieronder in zijn eigen woorden de exotische stammen die hij heeft ontdekt. Mijn vertaling zou veel van de sappige details om zeep helpen.



De productie van een examenformulier (Queensland University) op de managerswijze (boven) en op de simpele wijze (onder). Iedere pijl staat voor een persoon die iets moet doen.



In the course of Graeber’s diagnosis, he inaugurates five phyla of bullshit work. “Flunkies,” he says, are those paid to hang around and make their superiors feel important: doormen, useless assistants, receptionists with silent phones, and so on. “Goons” are gratuitous or arms-race muscle; Graeber points to Oxford University’s P.R. staff, whose task appears to be to convince the public that Oxford is a good school. “Duct tapers” are hired to patch or bridge major flaws that their bosses are too lazy or inept to fix systemically. (This is the woman at the airline desk whose duty is to assuage angry passengers when bags don’t arrive.) “Box tickers” go through various motions, often using paperwork or serious-looking reports, to suggest that things are happening when things aren’t. (Hannibal is a box ticker.) Last are “taskmasters,” divided into two subtypes: unnecessary superiors, who manage people who don’t need management, and bullshit generators, whose job is to create and assign more bullshit for others.

Graeber noemde de opkomst van bullshit-jobs als verklaring voor het feit dat de voorspelling van John M. Keynes uit 1928 dat we over een eeuw, nu dus nog tien jaar, toe konden met een werkweek van 15 uur, nog steeds niet is gerealiseerd. Dat wil zeggen, als het gaat om zinvol werk komen velen niet boven die 15 uur uit. De rest gaat verloren aan bezigheden als het verzenden van e-mails, het bijwerken van het Facebook-profiel, het marketen van nieuw beleid en veel vergaderen. De vraag is natuurlijk of dat erg is. Misschien is meer dan drie uur per dag productief zijn in de arbeidssituatie van nu wel te veel gevraagd van de meeste mensen. Want productief zijn betekent in de meeste beroepen van nu creatief zijn. En misschien is het ook maar goed dat onze creativiteit zijn beperkingen kent. Hoe ADHD zouden we worden als iedereen voortdurend aankomt met iets creatiefs? Met een ideetje, of met nog veel meer. Het zou wel eens kunnen leiden tot een run-away-bullshit-job-explosion.


Ooit hoorde ik van een nieuwe collega die op een ministerie had gewerkt hoe hij daar in de loop van de tijd allerlei interessante ontdekkingen had gedaan. Er waren collega’s die veel tijd kwijt waren met het fokken van kanaries. Op het niveau van de vijver waarin het ministerie stond, werd regelmatig vanuit het raam een hengeltje uitgeworpen. En hij had ook collega’s gesproken die al jaren als ambtelijk secretaris van een adviescommissie die al even zoveel jaren nooit meer om advies was gevraagd, zaten te wachten op actie. Zij hadden alles klaar liggen voor een volgende vergadering, die nooit meer zou komen. Een commissie die op een zeker moment om wat voor reden dan ook uit de administratie was gevallen. Of die om politiek-strategische redenen virtueel in leven werd gehouden als bewijs voor allertheid van het openbaar bestuur. Dergelijke verhalen duiken overal op als je wat rondneust. Wat te denken van de Spaanse ambtenaar die op een zeker moment besluit om gewoon thuis te blijven. Pas zes jaar later kwam men er achter toen iemand besloot dat hij een onderscheiding had verdiend vanwege jarenlange trouwe dienst.


Later ontmoette ik bij TNO een jongeman. Zijn baas had ooit het recht verworven om eens per jaar de typemachines van het Centraal Kantoor een onderhoudsbeurt te geven. Er waren heel veel typemachines en het was logisch dat men daar zuinig op was. Maar in de loop van de tijd veranderde het typelandschap nogal drastisch. Op een zeker moment was er nog maar één in gebruik. De typemachine was verdrongen door de tekstverwerker. Alleen het typen van etiketten ging met een klassieke typemachine nog net wat handiger. De zorg van onze onderhoudsman ging nu geheel uit naar die ene bolletjes-IBM. Maar de techniek denderde door en een paar jaar later was het gehannes met de (verlopende) etiketten ook verleden tijd. De bolletjesmachine verhuisde naar de kast en vervolgens naar de kelder. En het onderhoudscontract verhuisde gewoon mee zodat op een gegeven moment een bolle-dinsdag-effect ontstond. Eens per jaar kondigde de onderhoudsmonteur aan dat hij er weer aan kwam waarna het hele kantoor in actie kwam om te achterhalen waar de bolletjes-IBM was gebleven. De tijd vloog. Al weer een jaar voorbij. Iedereen voelde wel aan dat het voor beide contractpartijen nogal genant was als de monteur onverrichter zake moest worden teruggestuurd omdat de essentie van het contract onvindbaar was. Hier gebeurde op microschaal iets onzinnigs. Ik heb de nog steeds jeugdige monteur eens terloops aangesproken over dehele situatie. Hoe hij zijn toekomst zag. Hij begreep ook wel dat de typemachine geen al te degelijke basis meer vormde om zijn gezin, vrouw en kind, te onderhouden. Zijn baas had wel eens gesuggereerd dat hij er binnenkort mee zou stoppen. En dan? Tja, dat was niet helemaal duidelijk. Waar vond je nog zo’n baas? Wie dan leeft, die dan zorgt, las ik uit de stand van zijn schouders. Ik heb maar niet geprobeerd te achterhalen wie bij TNO dit contract in zijn/haar portefeuille had. Bullshit? Het lijkt erop. Maar zo gaan die dingen soms. Mensenwerk noemen we dat.


Ik heb hiervoor TNO genoemd. Ik heb daar lang gewerkt. In de wetenschapsvoorlichting en later in een strategie-afdeling met als taak TNO het succes van TNO in het Europese Kaderprogramma voor Onderzoek en Ontwikkeling te bevorderen. TNO is een mooie en interessante organisatie met een hoog doenersgehalte. Geen onzin, maar ook niet altijd goed geleid. En met ook flink wat onzin op de botten. Niet zozeer in het veld, als wel in de “secundaire” functies. Zo vloeide er erg veel tijd en geld weg in nooit stoppende veranderingsprocessen. En het Europese kaderprogramma hield wel erg veel mensen bezig die objectief gezien de wereld niet erg vooruit hielpen. Het voorbereiden, plannen, afstemmen, onderhandelen, controleren, beoordelen, en de vergeefse investeringen in goede onderzoeksvoorstellen waar geen geld voor was, de transactiekosten, een uitdijend universum aan secondanten en lobbyisten die het zicht op de essentie ernstig vertroebelden. Ja, hier viel wel wat te graven voor een David Graeber. Maar op nationaal niveau gebeurde op kleinere schaal hetzelfde.


Op die nationale schaal zal ik mijn persoonlijke inbreng afsluiten. Na mijn studie kreeg ik een aanbod om te promoveren. Totale verrassing omdat ik mezelf niet beschouwde als een hoogvlieger in de bèta-wereld. Ook het onderwerp was me geheel vreemd: de interactie tussen ionenbundels en metaaloppervlakken. In een vlaag van overmoed hapte ik toe, ook een beetje omdat ik anders in militaire dienst had gemoeten. Cavalerie. Tanks, die we toen, begin jaren zeventig nog volop hadden om op de Duitse hoogvlakte de T-34 van de Sovjets te kunnen tegenhouden. Verspilling van tijd dreigde, hoewel ik daar eerlijk gezegd eerder tijdens mijn studie nooit zo over in had gezeten. De promotieperiode was om allerlei redenen de moeite waard. De enige smet was de promotie zelf. Die is er nooit van gekomen. Gefaald? Ja. Bullshit? Ik denk het wel, maar na vijftig jaar is het makkelijk praten.


Terug naar David Graeber. Volgens hem verrichte in 1928, het jaar dat Keynes zijn voorspelling deed, driekwart van de mensen productief werk: het verbouwen van voedsel, het bouwen van woningen, het maken van spullen, het verlenen van medische zorg. Dat is nu nog maar een kwart. Mechanisering, automatisering en digitalisering hebben die banen deels vernietigd. Daarvoor in de plaats zijn complete sectoren met overbodig werk uit de grond gestampt: juridische diensten, telemarketing, pr, financiële advisering. Omdat zoveel mensen zo druk zijn met hun nutteloze werk ontstaan weer andere banen als pizzakoeriers en hondenuitlaters, aldus Graeber.



Ook in de Griekse mythologie was de bullshit job bekend. Sisyphus moest voor straf een rotsblok op een heuvel plaatsen, waarna het gevaarte weer omlaag rolde. Voor eeuwig!




Het lijkt of de westerse landen, net als de voormalige communistische staten, banen scheppen om te voorkomen dat mensen gaan niksen. Graeber ziet het zelfs als een grote samenzwering. De politieke elite vreest dat ledigheid bij de massa tot moreel verval zal leiden. Daarom worden doelbewust bullshit-jobs gecreëerd. Afgezien van deze samenzweringstheorie die niet overtuigend is, kan de grote toename van bullshit-jobs wel een verklaring zijn voor het feit dat de productiviteit in het computertijdperk nauwelijks meer stijgt. Hoeveel mensen precies een onzinbaan hebben is onduidelijk. Een van de grootste onderzoeken ernaar werd uitgevoerd door Robert Dur en Max van Lent (Universiteit Leiden). Criterium: hoeveel zin geven mensen zelf aan hun baan. Dur en Van Lent gebruikten de antwoorden van 100.000 mensen in 48 landen uit het International Social Survey Program. Acht procent was het zeer oneens met de stelling ‘mijn baan is nuttig voor de maatschappij’. 17 procent was het ermee eens noch oneens. Een kwart van de werknemers twijfelde dus aan het nut van hun werk. Toch wat minder treurig dan Graeber beweert. Graeber ziet wel wat in het basisinkomen. Mensen zullen dan stoppen met hun onzinbanen. Je krijgt er vast wel veel middelmatige kunstenaars en muzikanten voor terug. Maar waarom zou dat slechter zijn dan nu, wanneer al deze mensen de hele dag twitteren en kattenfilmpjes kijken?, aldus Graeber.


Een stem uit de massa:

Zo schrijft een SAP-consultant aan de krant: “Ik had veelal niet genoeg werk om de dag door te komen en mijn directe collega’s waren een MBA aan het doen, een huis aan het verkopen en een proposal aan het schrijven. Mijn directe manager zat vrijwel de hele dag op nu.nl.” Ondanks dat er niets te doen was, had hij wel een aanwezigheidsplicht van 60 uur per week. “Want de klant moest wel zien waarvoor hij betaalde.”

Het is overigens een misvatting dat mensen met onzinbanen de hele dag niets doen. Een man die bij ING werkt schrijft de krant: “Uw artikel heeft het over mensen die zich vervelen, ik neem alleen maar stress waar bij mijn collega’s. Om niets hè, want we kunnen eindeloos vergaderen en papieren werkelijkheden creëren, maar als we de stekker uit zo’n megaproject trekken gebeurt er letterlijk: niets. Grote falende projecten, honderden miljoenen besteden en vele manjaren met maar een deel van het beloofde resultaat, is mijns inziens ook bullshit.”


Uit een interview van 29 juni 2018 voor The Economist:

The Economist: What does it say about the modern workplace that these purposeless jobs exist?

Mr Graeber: One thing it shows is that the whole “lean and mean” ideal is applied much more to productive workers than to office cubicles. It’s not at all uncommon for the same executives who pride themselves on downsizing and speed-ups on the shop floor, or in delivery and so forth, to use the money saved at least in part to fill their offices with feudal retinues of basically useless flunkies.

They have whole teams of people who are just there, for instance, to design the graphics for their reports, write accolades for in-house magazines no one reads, or in many cases, who aren’t really doing anything at all, just making cat memes all day or playing computer games. But they are kept on because the prestige and even sometimes the salary of any given manager is measured by how many people he has working under him.

Executives who pride themselves on downsizing use the money saved to fill their offices with feudal retinues of useless flunkies.

The more a company’s profits are derived from finance rather than from actually making and selling anything, the more this tends to be true. I call it “managerial feudalism.” But it’s not just the FIRE[financial, insurance and real estate] sector: you have a similar infestation of intermediary ranks in the creative industries as well. They keep adding new managerial positions in between the people producing stuff and the guys ultimately paying for it, often whose only role is to sit around all day trying to sell things to each other.

Health and education are equally hard hit: managers now feel they need to each have their little squadron of assistants, who often have nothing to do, so they end up making up new exotic forms of paperwork for the teachers, doctors, nurses… who thus have ever less time to actually teach or treat or care for anyone.

Heeft Graeber iets te pakken? Een punt? Ik ben geneigd om deze vraag voorzichtig bevestigend te beantwoorden. Maar er zullen nog veel onzinexperts aan deze knuppel in het hoenderhok verdienen voordat het lek boven is.

Espunt, 19 augustus 2018

Voor een zeer uitgebreide toelichting zie: https://theanarchistlibrary.org/library/david-graeber-bullshit-jobs