Smashing Pumpkins

Kort verhaal, 10 november 2015

Smashing Pumpkins



Wij kennen elkaar uit Utrecht waar we hebben gestudeerd en gefeest. Nu, een aantal jaren later, is de studie volbracht maar voor het feesten gelden andere wetten.


Dertigers zijn we nu en we voelen ons nog altijd superfit. Om te laten zien dat we oog hebben voor de naderende volwassenheid, hebben we wat tijd ingeruild voor geld. Eerlijk gezegd zijn we daar qua plezier maken niet slechter van geworden. Nu we aan het bezit hebben geroken willen we er best hard voor werken. Maar zo rond ons vijfenveertigste gaan we stoppen en van ons vermogen leven. We moeten onze uitspattingen een beetje meer plannen. Helaas, want die spontane feestjes waren eigenlijk het leukst. Discipline is belangrijk geworden. Voor de meesten van ons een nieuwe tak van sport die we overigens opvallend snel onder de knie hebben gekregen. Ook als we een weekend doorzakken, staan we op maandagochtend weer fris aan de start. Daar hebben we zo onze middeltjes en trucjes voor. Een paar van ons hebben intussen een eigen bedrijfje. Die zijn in principe 24/7 de sjaak.


Ja, ja, dat geld. Ooit was er alleen kop, al dan niet beneveld, nu is er munt bij gekomen. Als student hadden we alleen elkaar. En dat was meer dan genoeg. Nu zijn er de geldstukken bij gekomen, ons toegeschoven door bazen of als eigen baas zelf verdiend. Zilverlingen met hun onvermijdelijke keerzijde. Libertas et Jucundum staat er op onze muntkant: Vrijheid en Genot. Op de andere kant de grijnzende tronie van een sater met zijn karakteristieke ithyphallos waar de meiden hun ogen maar moeilijk vanaf kunnen houden. De klassieke prent is ongetwijfeld bedoeld als waarschuwing om ons op het rechte pad te houden, maar helaas voor de anonieme zedenmeesters, wij voelen ons prima thuis bij die geile rakker die weet waar het in het leven echt om gaat. Het is net als met dat Roken is dodelijk. So what? Leven is dodelijk. De bevruchting is het begin van het einde. Daar liggen we pas echt wakker van. Wir fürchten die Frucht.


De telefoon gaat. Het is Sophie. Eén van de twaalf. Dat wil zeggen, tot vorig jaar. Na het bizarre ongeluk met Roeland zijn we nu nog met zijn elven. Zeven jongens, vier meiden. De harde kern. Springweg 53. Afhankelijk van het jaargetij en van het gerecht, brengen we onze groep op smaak met aanvullingen vanuit de buitencirkel. Nooit een probleem.


Sophie klinkt behoorlijk opgefokt. Er is duidelijk iets mis anders had ze niet gebeld.


‘Bas, luister. Ik ben echt bang dat ik gek word. Je moet me helpen.’


‘At your service. Maar waarom bellen en niet even een berichtje?’ zeg ik op een toon die bedoeld is om te kalmeren.


‘Ik weet het niet. Ik had ineens erge behoefte aan een teken van leven.’


‘Je bedoelt van echt leven? Een stem?’


‘Ja.’


‘En dan ben ik de eerste op je hitlijst? Wat een eer.’


‘Even kappen. Dit is niet leuk. Wil je alsjeblieft even op Facebook kijken?’ zegt Sophie die, geheel tegen haar aard, nu kennelijk even geen behoefte heeft aan een luchtige toon. Ik hoor hoe onregelmatig ze ademt.


‘Zeg maar waar ik naar moet kijken.’


‘Monique heeft net een plaatje uit Oppeano gepost waar we allemaal op staan.’


Waar gaat dit over? Ik ben net terug van de sportschool. Ik wil douchen. De ernst van de situatie dringt nog niet echt tot me door. We zijn met de hele gang net terug uit Oppeano, zeker. Een beetje vreemd was het daar wel. Maar dat was nu juist de charme. En het leven gaat door. Niet achterom kijken. Het programma voor het komende weekend, daar gaat het nu om. Daar gaat het altijd om. Eigenlijk heb ik helemaal geen zin in dat hysterische gedoe van Sophie. Zo ken ik haar ook niet. Maar ze was in Oppeano ook al wat van slag.


Hans was met het idee gekomen. Een feest is ons niet gauw te absurd. En het gebeurt maar zelden dat we een weekend droog staan. Als dat al dreigt dan organiseren we zelf wat. Wat intiemer dan op de meeste festivals en daarom soms ook wel een verademing. Onze eigen folks, onze eigen drank, onze eigen shit en onze eigen muziek.


Tot nu toe hadden we ons nooit zo aangetrokken gevoeld tot dat imbeciele Halloweengedoe. Die Hollywoodhype. De enige pompoenen die we kunnen waarderen zijn de The Smashing Pumpkins. Maar Hans wist ons ervan te overtuigen dat het misschien toch een idee was om een keer over onze pompoenaversie heen te stappen. Natuurlijk geen flauwe verkleedpartij maar een feestje ter nagedachtenis van Roeland. Zeg maar, Allerzielen light. Op zijn Roelands.


Hans wist ook een geschikte plek: Villa Altichieri in Oppeano, een stadje in de buurt van Verona. We vragen ons al lang niet meer af hoe Hans aan al die gave feestlocaties komt. Laten we het er maar op houden dat een doorgefokt feestbeest daar nu eenmaal een goeie neus voor heeft. Hij had een paar jaar geleden in dat imposante maar ook wat eigenaardige gebouw gebivakkeerd om van daaruit de landschapsarchitectuur van Palladio te bestuderen. Hans is cultuurhistoricus. Als hij clean is. Villa Altichieri was volgens hem een waanzinnige plek voor een intiem feest. Wel verkleed. Je moet nu eenmaal voorzichtig zijn op Allerzielen in Italië: Giorno dei morti.


‘Hadden we niet afgesproken dat we geen plaatjes zouden rondsturen?’ zeg ik zonder veel overtuiging. ‘Ze kon het toch weer niet laten. Nou ja, ik zit er niet echt mee. Maar jij blijkbaar wel, Sophie. Ik word bijna nieuwsgierig.’


‘Toe nou maar,’ zegt Spohie gejaagd. ‘Ik wil weten wat er op je scherm staat.’


Ik open Facebook en tref daar inderdaad de afbeelding van een gezelschap aan dat zozeer vermomd is dat een buitenstaander op geen enkele wijze kan vermoeden hoeveel psychedelica er op dat moment achter de maskers verborgen was. Godallemachtig wat waren we stoned. Vind je het gek dat onze band met het grofstoffelijke even wat losser was dan normaal? Dat we fysiek noch mentaal weinig hinder meer hadden van de zwaartekracht?


‘Voor de buitenstaander nogal nietszeggend,’ zeg ik. ‘Griezelkabinet. Van links naar rechts de familie Knekelbast.’


Sophie ontploft en begint vreselijk te huilen. Waarom ben ik zo onhandig als het serieus wordt?


Het bizarre verhaal van Roeland was een wake-up call. We waren onsterfelijk, onoverwinnelijk, Masters of the Universe. De dood was voor ons zo ver weg, dachten we. Een enkele keer kwam het thema wel eens aan de orde. Er is stuff waar je nogal openhartig van wordt. Dan hadden we het over de magie van de dood. Onbewust voelden we waarschijnlijk aan dat je het leven pas echt kan vieren als er tegelijk iets bestaat dat de totale ontkenning is van leven en genot. Waarom zou je op ieder moment uit het leven willen halen wat er in zit als het geen einde kent? Van dat besef waren de meesten van ons diep in hun hart wel doordrongen. ‘Magere Hein jaagt me ’s ochtends mijn nest uit,’ zei Herman eens in een vlaag van opmerkelijke openheid vlak voordat hij volledig flipte.


De dood van Roeland heeft onze haat-liefdeverhouding met de dood extra brandstof gegeven. Roeland, wiskundige, was één van ons, geen twijfel. Maar hij was ook een beetje anders. Een beetje nerdy. Een fanatieke hacker. Voor ons okay, maar zoals dat gaat had hij in de groep toch een wat aparte positie. Onnozel als we waren, wisten we niet beter dan dat hij zich bij ons thuis voelde.


Totdat we vorig jaar het bericht kregen dat hij, met de veerboot onderweg van Hoek van Holland naar Hull, nooit in Hull was aangekomen. Er was maar één redelijke verklaring: Roeland moet op zee overboord gesprongen zijn. Hij is nooit teruggevonden. Roeland koos voor de dood. Het ging ons verstand te boven. Wij hadden geen idee hoe we met zo’n onwezenlijke geschiedenis om moesten gaan. Nog meer feesten. Nog meer pillen. Waar we anders nogal creatief zijn, konden we in dit geval niet zo gauw iets anders verzinnen. Tot overmaat van ramp kreeg Sophie een maand later een miskraam. Nog een donderslag, bij een intussen niet meer zo glasheldere hemel. Ze was al vier maanden in verwachting! Niets van gemerkt. En hoezo in verwachting? Hoe kun je nou zo in de shit raken? Onbegrijpelijk. Maar we weten nu in ieder geval dat we wel degelijk gefascineerd zijn door De Dood. En we weten waarom we als gekken rennen: om hem voor te blijven.


Het duurt even voordat Sophie weer wat is gekalmeerd. Dan zegt ze:


‘Bas, geloof je nu dat dit bloedserieus is? Ik wil alleen maar weten wie die figuur links achter is?’


‘Met die witte flarden huid aan zijn kaken? Dat is Wouter, dat weet je toch!’


Wat bezielt Sophie? Meestal, maar gelukkig niet altijd, een behoorlijk koele tante. Pretty cool.


‘Nee, ik bedoel die figuur schuin achter Wouter. Zonder masker.’


‘Het spijt me lieve Sophie, maar ik heb geen idee waar je het over hebt. Er staat niemand schuin achter Wouter.’


‘O, mijn god. Nu denk je zeker dat ik echt geflipt ben. Vind je het heel erg als ik straks even bij je langs kom? Ik wil zien wat jij ziet. En jij moet zien wat ik zie.’


‘Hoeft niet, meisje, ik kom zo wel naar je toe. Even douchen, mag dat? Binnen twintig minuten ben ik bij je. We komen er samen wel uit. Echt, geloof me nou maar.’


‘Dank je wel, Bas,’ klinkt het zwakjes. ‘Tot straks.’


Ik begin me nu toch wat zorgen te maken. Er zijn daar in die unheimische Villa Altichieri toch wat vreemde dingen gebeurd. Het begon al bij onze aankomst. Nadat we de sleutel hadden opgehaald bij een soort van tuinman en de grote eetkamer betraden, lag daar alles nog net alsof de eigenaar het pand overhaast had verlaten zonder iets van zijn of haar eigendommen even weg te bergen.


Half aangebroken flessen wijn. Vuile vaat. Overal paperassen, boodschappenbriefjes, belastingformulieren, verzekeringsdocumenten, fotoalbums. Het leek wel of we op de proef werden gesteld. Of we in staat waren onze nieuwsgierigheid te bedwingen. Ergens paste het wel bij het creepy sfeertje dat er hing. De ouderwetse wandverlichting liet grote delen van de duisternis ongemoeid. Boekenkasten vol met talrijke zeer oude banden. In een nevenvertrek een oude piano. Geen van ons had de neiging om een zwaar bestofte toets te beroeren.


Hans had zijn eigen, draagbare geluidsinstallatie meegenomen, met een flinke verzameling Smashing Pumpkins. Pas toen we Billy Corgan hoorden zingen over Mellon Collie and the Infinite Sadness, voelden we ons, gek genoeg, weer wat op ons gemak.


Nadat we hadden gegeten, verkleedden we ons, waarna Hans, uitgedost als een beschimmelde zombie, inclusief de bijbehorende lijkenlucht, ons meenam naar een plek achter in de enorme tuin waar twee vervallen grafstenen stonden. Dit was geen spel meer, dit was echt. Hier lagen twee telgen uit het geslacht Altichieri begraven. Op de ene steen kon je nog net lezen dat de jeugdige Altichieri waarschijnlijk tijdens de Eerste Wereldoorlog was omgekomen. Hans hield een kort betoog over Roeland en over infinite sadness waarna we twee minuten stil waren.


Terwijl we terugliepen naar de villa, kregen we de schrik van ons leven. Op het moment dat wij onder een eik doorliepen die nog volop in het blad zat, ontplofte de kruin met een hels kabaal boven ons hoofd. Wat wij in het donker hadden aangezien voor gebladerte bleek een enorme zwerm kraaien te zijn die met veel misbaar op het dak van de villa neerstreek. Hans verontschuldigde zich. Dit had hij niet geprogrammeerd. Haha.


We dansten, zongen, dronken en slikten op ons eigen pumpkinsfeestje.


Even voor 12 uur deelde Hans toortsen uit en nam hij ons mee naar onderen; naar de uitgestrekte keldergewelven. De vlammen zorgden voor grillige schaduwen op de wanden. Geheel in stijl. Hier zouden we Roeland herdenken. Voor dat doel had Hans, samen met Corstiaan, een tafel neergezet met daarop een zelfgemaakt Ouijabord. Een stuk papier met letters en cijfers, en met yes, no, hello en goodbye. En verder een omgekeerd glas waar we een hand op moesten leggen als we Roeland een vraag hadden gesteld.


Sommigen van ons wisten van het bestaan van dit spiritistische speeltuig, maar niemand had er ervaring mee. Ik herinner me nu dat Sophie protesteerde. Scholierengedoe. Respectloos. Maar Hans wist haar weer in de kring te krijgen.


Nadat Hans een paar keer tevergeefs Roeland had verzocht zich te melden, het glas produceerde slechts losse letters zonder verband, vroeg hij of er iemand anders was die Roeland wilde oproepen. Even bleef het stil. Vreemde wezens die elkaar aankeken zonder iets te zien. Niet zo gek dat Roeland dit ontoerekeningsvatbare stel keldergedrochten niet serieus nam. Toen werd de stilte doorbroken. Het was Sophie. Ze zei: Roeland, ben je daar?


Het glas begon te schuiven. Wild. Chaotisch. Het hield stil op het woordje yes. Voorzichtig trok iedereen zijn hand terug. Alleen Sophie’s hand bleef op het glas rusten. Hoe stoned we ook waren, we voelden intuïtief aan dat er iets bijzonders was gebeurd.


Nu kwamen de vragen los. Hans had de grootste moeite de sessie in goede banen te leiden. Laten we het plenair houden, riep hij voortdurend, wat op zijn zachtst gezegd nogal komisch klonk. Er kwamen geen antwoorden van Roeland meer door. De aandacht verslapte, de stemming zakte en toen wilden we weg uit dat duistere hol.


Voordat we de kelder verlieten, wilde Monique nog een selfie maken. Uiteraard met een selfiestick. Wij vonden alles best. Alleen niet op Facebook, vond Hans. Ook goed.


‘Nou, laat maar eens zien wat ik niet mag zien,’ zeg ik als ik Sophie een eerlijke knuffel heb gegeven. Ze ziet bleek en ze trilt over haar hele lijf. Ik had niet veel langer weg moeten blijven. Ze opent met bevende handen Facebook en scrolt naar het bewuste plaatje. En dan zie ik het ook. Links achter Wouter met zijn lappen huid aan zijn onderkaak staat iemand zonder vermomming. Half in het duister. Met een ernstige uitdrukking op zijn gezicht.


‘Mijn god, Sophie, je hebt gelijk. Daar staat nog iemand. Daar staat Roeland.’


Sophie knikt en ik pak mijn eigen smartphone. Heb ik me dan zo vergist? Maar ik heb me niet vergist. Op mijn scherm geen Roeland.


‘Roeland heeft je gehackt, Sophie. De vraag is alleen vanuit welke dimensie.’


Espunt, 10 november 2015