Gerard van de Schootbrugge & Espunt
Onregelmatig feuilleton, 18 april 2015
Het Bonte Paard 1, Eeuwig springen mijn eitjes
Het Bonte Paard 2, Het Olifantjespad
Het Bonte Paard 3, Het genootschap ontluikt
Het Bonte Paard 4, Sekslokstoffen
Het Bonte Paard 5, Even voorstellen
Het Bonte Paard 6, Tjalling P. Kattorze
Het Bonte Paard 1, Eeuwig springen mijn eitjes
(Iedere overeenkomst met bestaande personen berust op louter toeval)
De tijd dat ik nog behoefte had aan fysieke uitdagingen en lijfelijke prikkels, dat ik het lot trotseerde en overal de grenzen van het bestaan opzocht, kortom de tijd dat ik buiten de piste piste en achter het net viste, ligt al weer geruime tijd achter me. Ik koester de krassen, ja koketteer soms zelfs met de littekens die ik opliep, maar de drang om er nieuwe aan toe te voegen is verdwenen. Maar ik beschouw mezelf zeker niet als uitgeblust. Integendeel. Veeleer heb ik de driftmatige en ordinaire geldingsdrang uit mijn jeugd opgetild, zeg maar gesublimeerd, naar een hoger niveau. Ik haal mijn kleine waagstukjes nu uit in een spirituele wereld, meer in het bijzonder de wereld van het woord. Uiteraard kan dat niet zonder een stoffelijk substraat, maar de prioriteiten liggen anders. Ooit was de geest nodig om het fysieke spel te kunnen spelen. Nu is het juist andersom.
Mijn metamorfose is overigens niet geheel zonder kleerscheuren verlopen. Mijn nieuwe focus op het hogere, het cerebrale, het artistieke, leidde tot groeiende spanningen en uiteindelijk een onherstelbare breuk in mijn huwelijk. Ik had mijn vrouw leren kennen bij het voetballen. Ooit viel zij voor mijn messcherpe tackles waarmee ik niet alleen mijn tegenstanders maar ook haar plat kreeg.
Mijn latere sonnetten hadden helaas niet dezelfde uitwerking. En zo kon het gebeuren dat ik op een zeker moment op zoek moest naar een ruime, maar niet al te dure kamer waar al mijn boeken in konden. De rest van ons bezit liet ik haar. Mijn leven speelt zich nu in hoofdzaak af tussen die kamer en Het Bonte Paard, mijn stamkroeg, twee straten verderop.
Als stamgast kom ik regelmatig in Het Bonte Paard. Zeg maar gerust iedere dag. Zo tegen vieren vliegen de muren van mijn niet al te dure kamer mij aan en start een onthechtingsfase. Ik ga dan na wat ik die dag heb gepresteerd. Hoeveel regels ik heb geschreven. Hoe vol mijn prullenbak zit met valse starts en pit-stops. Hoeveel ideeën ik in mijn ideeënboekje heb genoteerd, de doorgehaalde meegerekend. Hoe uitgeput ik ben. En hoeveel frisse lucht ik te kort ben gekomen.
Vooral het laatste blijkt steeds weer een sterk argument. Het is dan al snel duidelijk dat ik er echt even uit moet. Gewapend met mijn ideeënboekje wandel ik vervolgens richting Het Bonte Paard en bij iedere stap raken mijn geest en mijn gemoed opgeruimder. Na drie uur als een zombie achter een toetsenbord te hebben gezeten, wezenloos en grotendeels verlamd, voelt de rustige, beheerste gang naar Het Bonte Paard, waar de nectar wacht, als een verlossing. Zonder Het Paard geen nieuwe brandstof om later op de dag, of de volgende dag, aan mijn oeuvre verder te werken.
Tegen de tijd dat ik de drempel van Het Bonte Paard overga, zit Joop daar al. Aan onze stamtafel. In de loop van de tijd heb ik Joop beter leren kennen en heb ik begrepen dat wij een nauw verwant bioritme hebben. Als ik mijn laptop ontgrendel kruipt een kilometer meer naar het Oosten Joop ook achter zijn schrijftuig. In zijn geval is dat een originele Remington.
Dat hij eerder in Het Paard arriveert, komt volgens Joop omdat je met een Remington intensiever werkt. Vergeleken met een laptop is het typen op een Remington als het rijden in een auto zonder stuurbekrachtiging. Uitputtend, maar je hebt wel een direct contact met het asfalt waar Joop uiteraard het typvel mee bedoelt, maar dat had de lezer al begrepen. Je vliegt minder snel uit de bocht en je sukkelt minder snel in slaap al was het maar omdat de Remington een ingebouwde wekker bezit: bij de handeling ‘terugloop-wagen-nieuwe-regel’ klinkt er een belletje.
Ik heb wel eens iets van Joop onder ogen gehad. Maatschappij-krities prosa zoals hij het zelf noemt, met als vast thema de masjinaatsies van het Militair-Industrieel Komplex waar volgens Joop alle bedrijven met meer dan vijftig medewerkers toe gerekend moeten worden. De woede druipt van het papier maar verder is het betoog van Joop in hoge mate incoherent. Je zou kunnen zeggen dat hij het belletje van de Remmington vaak heeft horen luiden maar dat hij geen idee heeft waar het klepeltje hangt. Dit in combinatie met zijn principieel volgehouden jaren-zeventig-spelling staat een mooie carrière in het schrijversvak lelijk in de weg. Hij draagt wel een zwierige, zwarte hoed die voorbeeldig harmonieert met zijn inktzwarte wereldbeeld.
Naarmate de middag vordert, maken meer leden van ons organisch gegroeide literaire genootschap hun opwachting. Voltalligheid bereiken we meestal kort na zeven uur. We tellen dan elf bevlogen schrijvers en schrijfsters. Acht mannen en drie vrouwen. Ik ben een van de ouderen en de groep ziet mij een beetje als de leider, of misschien beter mentor. Ik vermoed dat ik die rol te danken heb aan mijn milde, opbouwende aard, aan mijn academische achtergrond (mijnbouwkundig ingenieur, diepgravend dus, haha) en aan mijn bereidheid bij tijd en wijle de opgebouwde drankschuld te vereffenen. Ik heb een redelijk Shell-pensioen en ben intussen van alimentatieplichten ontslagen.
De eerste met wie Joop het gevecht aangaat is steevast Louis. Louis heeft een zoals hij zelf zegt een loliscinatie. Zo probeert Louis van zijn Lolita-fascinatie, die hij uiteraard geheel literair duidt, een onschuldige obsessie te maken. Louis heeft iets exhibitionistisch, maar misschien is het ook wel puur een kwestie van Joop pesten. Louis weet dat Joop zijn zwarte hoed opeet als hij iets voorleest over beloftevolle welvingen en opwaaiende jurkjes. Literatuur, volgens Louis, die daarbij graag verwijst naar zijn naamgenoot Louis Paul Boon.
Maar als hij veel later op de avond, als het bier intussen rijkelijk heeft gevloeid, met allerlei plaatjes aankomt, wordt het geloof in zijn integriteit wel erg op de proef gesteld.
De enige die het dan gek genoeg voor hem opneemt, is Joke die overigens tegen die tijd de wereld ook niet geheel helder meer tegemoet treedt. Bij het zien van de plaatjes begint ze vaak in geuren en kleuren (ze loopt dan rood aan) te vertellen dat ze er in haar prille jeugd net zo bij liep en toen al heel goed door had dat niet alleen de jongens uit de klas, maar ook de meester, en haar ooms niet te vergeten, haar graag zo zagen. Elfjes en heksjes, wat is het verschil, roept Louis dan. Joop zou er het liefst het leger op af sturen. Is het nog ergens goed voor. Wat een spanningsboog, roept Joke, ontluikende meisjes waar krachtig marcherende jongelingen op af worden gestuurd. Joop heeft dan zijn hoed al voor meer dan de helft naar binnen gewerkt.
Ja, zo eindigt de avond vaak in een verhitte discussie en een verder oplopende drankschuld. Maar eerder hebben we dan toch ook weer zo genoten van de spiritualiteit die in deze groep zit, dat niemand een avond wil missen. Frans, die ons op de hoogte houdt van zijn gestaag vorderend ‘cyclus bestiale’ getiteld: ‘Zoo klinkt de Zoo’. Frans heeft de experimentele vijftigers ontdekt en geeft nu een poëtische stem aan al die dieren die geen stem hebben, zoals de ijsbeer, de giraf, de buidelbeer, de ratelslang (volgens Joop een twijfelgeval), de kaaiman en de paling.
De ijsbeer en de giraf heeft hij nu zo’n beetje uitgewerkt en je staat te kijken van het expressieve vermogen van deze normaal niet erg spraakzame dieren. In voetnoten geeft Frans daar dan een interpretatie aan. En ook die mag je gerust opzienbarend noemen.
Dan is er Johan. Die heeft geleerd dat het in goede literatuur gaat om ‘show, don’t tell’. Johan gaat daar ver in. Hij is al weer twee jaar bezig om het geluid van een brekende nek op papier te krijgen. Hij bezoekt openbare terechtstellingen in strenge landen om het geluid op te nemen. Dat heeft hem al een keer bijna zelf zijn nek gekost. Johan, vol overtuiging: ‘Ik kan toch niet gewoon opschrijven dat de beul het luikje van het schavot opende en dat ik toen hoorde hoe de nek van de gehangene brak. Dat is misschien erg, maar geen literatuur.’
Henricus is een beetje moeilijk geval. Hij kan alleen schrijven als hij voldoende alcohol op heeft. Maar de grens is scherp en het pad is smal. Eén glas te veel en Henricus klapt dicht. Dan wankelt hij naar huis en kan hij alleen onderweg nog een paar vuilnisbakken omschoppen. En zo kan ik nog wel even doorgaan.
Laat ik besluiten met Adelheid. Lieve, emotionele Adelheid. Talent genoeg maar de knoop waar ze al heel lang in zit, heeft nog niemand kunnen ontwarren. Adelheid is naar eigen zeggen, ze is daar heel open in, meer ongesteld dan je volgens de handboeken zou mogen verwachten. Volgens Joop verkeert zij in een kondietsiejo siene kwa non. Adelheid heeft dat een keer aan haar huisarts voorgelegd die vervolgens zelf overal last van begon te krijgen.
Hoe het ook zij, lieve, moedige Adelheid verwerkt haar noodlot in wat Henricus in een helder moment tamponeuze bellettrie heeft genoemd. Sindsdien brengt Adelheid hem wel eens naar huis. Nog niet zo lang geleden heeft Adelheid een prijs gewonnen in een gedichtenwedstrijd uitgeschreven door de gemeente Barneveld. Kort, maar o zo krachtig:
Eeuwig zingen de bossen
Eeuwig zoemen de bijtjes
Eeuwig springen mijn eitjes.
Toen Adelheid de uitslag bekend had gemaakt, stond Joop op, en zei: ‘Dat bedoel ik nou.’
Espunt, 18 april 2015