1945 - 1985 - 2025, deel 2

Voeding voor Lichaam en Geest


In deze serie veroorloof ik mij de vrijheid om zo maar een knipselmap uit de garage te halen en de door langjarige bevochtiging loodzwaar aanvoelende ordner gewoon maar eens door te bladeren onder het motto: een vliegende kraai vangt altijd wat. Dat werkt goed. Ik kon voor deze ronde zelfs verder met het eerste knipsel. Dat bleek afkomstig van de Haagsche Courant van 17 mei 1997. Het bracht mij op een thema dat in de afgelopen tachtig jaar steeds meer aandacht heeft gekregen: onze voeding en dan met name in relatie tot onze gezondheid.


Hongerwinter

Geboren worden in Hilversum nog voor de bevrijding in 1945 betekende dat ik de hongerwinter aan den lijve, ja zelfs in de lijve had ondervonden. “In utero” zoals de medici het zo beschaafd plegen uit te drukken. Veilig opgeborgen in het moederlijf. Als ik niet met een vorm van achterstand ter wereld ben gekomen, er zijn geen duidelijke aanwijzingen in die richting, dan is dat waarschijnlijk in belangrijke mate te danken geweest aan de uiterst gezonde constitutie van mijn moeder in combinatie met de opofferingsgezindheid van mijn grootmoeder (van vaders kant). Mijn moeder werd op vitale wijze 95 jaar en mijn oma stond op het standpunt dat een vrouw in verwachting bij het verdelen van het toen schaarse voedsel altijd voorrang moest hebben. Mijn vader en moeder woonden in de hongerwinter in bij de ouders van mijn vader in Hilversum. Oma schepte standaard als laatste op en kwam het meest vermagerd uit de oorlog.


Nooit meer honger

Diezelfde hongerwinter was ook bepalend voor het naoorlogse beleid op het punt van de nationale voedselvoorziening. Het levenswerk van de Sicco Mansholt, telg uit een socialistisch gezin van Groningse herenboeren. Hij slaagde er langs allerlei wegen in de productiviteit van de vaderlandse agrarische sector sterk op te voeren, onder het motto: nooit meer honger. Voldoende voedsel voor een redelijke prijs. Ruilverkaveling en mechanisatie. Paarden maakten plaats voor tractoren die met de Marshall-hulp werden aangevoerd. De paarden werden luxeartikelen en de gestaag groeiende tractoren bleken veel later ook inzetbaar toen het imago van de boeren van levensredders omsloeg in levensbedreigers. Havermelkers tegenover haveroogsters. Op het moment van Mansholts aanstelling als minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening in 1945 was er nog voor een week voedsel voor de Nederlandse bevolking. Een nieuwe hongersnood dreigde.

Mansholt deed meer, veel meer. Zo voerde hij een stelsel van gegarandeerde minimumprijzen voor de agrarische producten in. Het gaf de boeren een vorm van zekerheid en bevorderde investeringen in de bedrijfsvoering.


Grenzen aan de groei

In 1958 werd Mansholt lid van de Europese Commissie (en bleef dat 15 jaar) en kreeg hij de gelegenheid om zijn ideeën ook op Europese schaal (EEG) te implementeren. En met succes, hoewel? Uiteindelijk werd duidelijk dat er ook grenzen zijn aan het voortdurend verder opvoeren van de agrarische productiviteit. De belasting van natuur en milieu werd een groeiend probleem. Mansholt heeft dat uiteindelijk ook toegegeven en nam later afstand van zijn levenswerk, mogelijk geïnspireerd door De Club van Rome (met hun waarschuwing voor de mensheid “Grenzen aan de Groei” uit 1972) en aangemoedigd door Petra Kelly, een van de oprichtsters van Die Grünen in Duitsland, waarmee Mansholt een relatie kreeg. Sicco Mansholt heeft nog geprobeerd het Europese landbouwbeleid bij te sturen. Te laat. De problemen zijn nog altijd groot.

Mansholt heeft er niet alleen voor gezorgd dat de bevolking voldoende calorieën binnen kreeg om van Nederland een welvaartsstaat te maken, een flink deel van die welvaart werd ook nog eens gecreëerd door de succesvolle export van onze overvloedig beschikbare agrarische producten. Helaas is overvloedige voeding niet hetzelfde als gezonde voeding. Dat inzicht groeide maar heel langzaam. Verder leverden de garantieprijzen voor allerlei producten grote overschotten op, die als “bergen” de geschiedenis ingingen. Subsidiëring die haar doel voorbij schoot en als neveneffect ook nog de kleine boeren buiten de EEG in de problemen bracht. Maar toen de Chinezen in 2008 de veiligheid van hun eigen melkpoeder voor babyvoeding niet meer vertrouwden en er een run op Hollandse melkpoeder ontstond, streelde dat toch wel weer onze nationale trots. Zo slecht doen we het dan ook weer niet. Vervelend bijeffect: bij ons waren de schappen leeg.


Wees blij dat je nog wat te eten krijgt!

In de beschutting van ons gezin was de voedselvoorziening na de oorlog eenvoudig maar toereikend. Wij, dat wil zeggen mijn broertje Ben en mijn zusje Lilian en uw schrijver, groeiden voorspoedig op met wittebrood met jam van “De Betuwe” of pindakaas van Calvé dan wel hagelslag of gekleurde muisjes. Pas rond 1970 begon de zegetocht van het bruin brood, meer in het bijzonder het volkorenbrood. Verder kregen wij verschillende varianten pap voorgezet en aten we tussen de middag warm. Warm eten betekende in die opbouwperiode gekookte piepers en groente (veel koolsoorten, veel appelmoes). Soms een stukje draadjesvlees of gebakken bloedworst, en op vrijdag soms een stukje vis zoals het goede katholieken betaamde. In de winter kregen we geregeld stamppot voorgeschoteld waarin met de juslepel een kuiltje werd gemaakt voor de jus. Een vorm van indijking die geheel aansloot bij onze nationale trots als waterbouwers. De jus was overigens vaak ook wat aan de waterige kant omdat de jusvoorraad op peil werd gehouden door er gedurende enkele dagen water aan toe te voegen. Aan dit pakket werd ’s winters dan nog geforceerd een lepel levertraan toegevoegd om Engelse Ziekte te voorkomen. Het was de enige ingrediënt die uitsluitend de gezondheid moest dienen en zeker niet de smaak. Buitenshuis eten kwam niet voor. Zelfs buitenshuis aanschaffen was vaak niet nodig.


Het was halen en brengen

De voedingsmiddelen werden door een mobiele brigade leveranciers netjes voor de deur aangeboden dan wel afgeleverd. Sommige leveranciers kwamen op een stevige fiets met aan het stuur een forse rieten mand, anderen gebruikten een bakfiets, paard-en-wagen en soms zelfs kleine autootjes (driewielers). Er waren melkboeren, aardappelboeren, visboeren, bakkersknechten, kruideniersknechten, schoenmakers en dan kon de huisvrouw eens in de week ook nog naar de markt. Exotische maaltijden uit verre landen kenden we niet. En als het feest was kregen wij Ranja met een rietje (aanlenglimonade). Obesitas was onbekend evenals anorexia. Het volk was slank en tanig. Het liep en fietste. Schoenen en fietsen gingen een leven lang mee. Net zoals de winterjas, de regenjas, de onverwoestbare meubelen, het tafelkleed en het servies. Alles voor het huwelijk bij elkaar gespaard. Bij mijn grootouders stond jarenlang de zolder vol met spullen van weer een volgend stel met trouwplannen.

 

Dokter Houtsmuller

Het bovengenoemde artikel dat mijn aandacht trok, had als titel “In gesprek met dokter Houtsmuller”. Ik vroeg mij af wat mij er in 1997 toe had gebracht dit artikel te bewaren. Het zei me helemaal niets (meer). De krant van eergisteren. Zelfs al heel lang niet eens meer bruikbaar als verpakking voor een maaltje vis. Maar ja, ik was natuurlijk wel een beetje op het knipselpad geraakt door mijn betrokkenheid bij de voorlichtingsafdeling van TNO, officieel de centrale stafafdeling In- en Externe Communicatie. Daar werd vol overtuiging geknipt. Wij leefden op een dagelijks dieet van voldoende malse knipsels met TNO-smaak. Geen knipsels, geen toekomst (voor de afdeling). Dit knipsel was ons overigens aangereikt door een externe knipseldienst die tegen betaling opgewekt met ons mee knipte.


Hoe het ook zij, ik stond na bijna dertig jaar opnieuw oog in oog met de Rotterdamse internist A.J. Houtsmuller, op het moment van publicatie 72 jaar. Hij had in 1980 te horen gekregen dat hij leed aan een gevaarlijke vorm van huidkanker (melanoom). Uitgezaaid en niet meer te behandelen. Advies: probeer de laatste paar maanden vooral prettig door te brengen. Maar Houtsmuller legde zich niet bij dit noodlot neer en ging op zoek naar mogelijke oplossingen die hij uiteindelijk meende gevonden te hebben in een streng dieet. Toen hij na enige tijd bekend maakte dat zijn uitweg succesvol was gebleken, weg melanoom en schoon, stroomden de patiënten toe. Naar zijn private praktijk.


Het leek me verstandig om nog eens even te googelen op Houtsmuller. Hoe was het allemaal verder gegaan met hem na zijn optreden in de Haagsche Courant? Ik heb vaak wat moeite met de nieuwsvoorziening. Er komen voortdurend verontrustende berichten door van akelige dingen en gebeurtenissen. Vervolgens hoor je meestal nooit meer hoe het is verdergegaan of afgelopen. Wat dat betreft is internet een zegen want veel zaken blijken wel degelijk staartjes te hebben gehad, of hebben dat nog. Zo ook in het geval van Hans Houtsmuller.


Wikipedia levert onder meer de volgende informatie op: Adelbert Johannes (Hans) Houtsmuller (Malang, 19 augustus 1924 – Rotterdam, 6 maart 2015) was een Nederlands internist en orthomoleculair arts.


Hij studeerde geneeskunde in Lausanne en Amsterdam. Hij werd in Utrecht opgeleid tot internist, en promoveerde in 1959 op het proefschrift "Kalium- en natriumstofwisseling van erythrocyten". Het grootste deel van zijn carrière was hij, als diabetoloog en wetenschappelijk hoofdmedewerker, verbonden aan het Rotterdamse Oogziekenhuis, onderdeel van de Erasmusuniversiteit. Hij was van 1974 tot 1986 lid van de Voedingsraad. Hij is auteur van ruim honderd artikelen en acht boeken, vooral op zijn aandachtsgebied: diabetes en voeding. In de jaren negentig was hij auteur van het boek Niet-toxische tumortherapie: een aanvulling en medeauteur van Het Dr. Houtsmullerdieet, voeding als sterk wapen tegen kanker, waarin hij een dieet beschrijft dat gunstig zou werken bij de behandeling van kanker. Deze laatste boeken hebben veel publiciteit en controverse veroorzaakt. (einde citaat)


Cornelis Moerman

1979, Cornelis Moerman (Vlaardinger-Ambacht, 6 januari 1893– Vlaardingen 27 augustus1988) was een Nederlandse huisarts in Vlaardingen die uit zijn liefhebberij, de duivensport, een omstreden alternatieve therapie tegen kanker ontwikkelde.

Fotograaf Rob Bogaerts






Achteraf moet mijn interesse wel haast gewekt zijn door de naam Moerman die verschillende keren opduikt in bovengenoemd artikel. Houtsmuller betoont zich in het artikel een geestverwant van de Vlaardingse huisarts Cornelis Moerman die sinds 1939 met een alternatieve methode kwam om kanker te bestrijden. Centraal daarin het zogenoemde Moermandieet. Bij de samenstelling van het dieet had Moerman zich laten leiden door zijn hobby, het duivenmelken. Volgens de toenmalige duivenkenners hadden deze dieren geen last van kanker. Volgens Moerman zou dat verklaard kunnen worden door hun dieet. Met dit inzicht ontwierp Moerman zijn Moermandieet en bouwde een naam op als alternatieve genezer. Later kreeg hij navolging van jonge, academisch opgeleide artsen. Ook Houtsmuller baseerde zijn behandelmethode op een dieet dat overeenkomst vertoonde met het Moermandieet maar waarin hij nieuwe inzichten had verwerkt. De wetenschap had de veertig jaar na Moermans initiatief natuurlijk niet stil gezeten. Midden jaren vijftig dook in ons gezin een vreemde naam op: dokter Moerman uit Vlaardingen.


Sint Jan 1955


24 juni 1964, Sint-Jansprocessie op weg naar het Sint-Janskerkhof.



24 juni 1955. Het is prachtig weer. We zijn op weg naar Laren, of liever naar het Sint-Janskerkhof gelegen tussen Hilversum en Laren. Het is de dag van de jaarlijkse Sint-Jansprocessie, een grote gebeurtenis voor het roomse volksdeel van ’t Gooi. We zijn vroeg op pad gegaan. Het is een flink eind lopen vanuit Hilversum en we willen graag een goed plekje. Er is al veel volk op de been. We zijn met zijn vieren, mijn moeder, mijn broertje Ben (7 jaar), mijn zusje Lilian (8 jaar). Ik ben de oudste, 10 jaar. Mijn vader is er niet bij. Hij is al veel eerder op de fiets naar Laren vertrokken. Hij loopt mee in de processie als lid van de Hilversumse afdeling van de RK Politievakbond Sint Michael. Alle katholieke scholen in ’t Gooi hebben vandaag vrij.


De mensen staan rijen dik langs de weg. Gelukkig staan we vooraan en kunnen we alles goed zien. De processie vertrekt vanuit de Sint-Jansbasiliek in Laren met als bestemming het Sint-Janskerkhof, halverwege Hilversum. Zoals ieder jaar zijn alle katholieke instellingen, verenigingen en groeperingen vertegenwoordigd. Het resultaat is een indrukwekkende stoet vol rozenkransen en gewijde muziek. Ook onze familie is ieder jaar van de partij, in de processie en als toeschouwer. Oma loopt altijd mee. Als mijn vader langskomt moet ik me inhouden om hem niet af te leiden. Een hele groep politieagenten, in uniform en keurig in de maat. Het meest spannende is het passeren van de baldakijn waaronder de pastoor van Laren, of is het de bisschop, loopt met een prachtige gouden monstrans met daarin de hostie. Als die passeert gaan we allemaal op de knieën en slaan een kruisje. En dan moet je ook nog goed uitkijken dat je geen wierookvat tegen je kop krijgt. De misdienaars die naast de baldakijn lopen, zwaaien er gevaarlijk mee.


De stoet gaat het eeuwenoude kerkhof op. Daar wordt de heilige mis gewijd aan Johannes de Doper opgedragen. Na de mis keert men terug naar Laren. Veel mensen wachten op de terugkeer en benutten de tussentijd om een boterhammetje te eten. Het is intussen knap warm geworden. Mijn moeder besluit om niet te wachten op de terugtocht van de processie en naar huis te gaan. Lilian voelt zich niet lekker. Het blijken de eerste, ogenschijnlijk weinig onrustbarende symptomen van een dodelijke ziekte die snel zal toeslaan.

Eenmaal terug in de Stalpaertstraat bakt mijn moeder pannenkoeken, dat is zo’n gewoonte geworden. Lilian heeft geen trek. Wat later moet ze overgeven. Zomergriepje?


Lilian wordt ziek

1953 (niet helemaal zeker). Toen het leven nog goed was. Gerard met zijn zusje Lilian op het tuinmuurtje voor Stalpaertstraat 47, Hilversum.




De misselijkheid gaat niet over. Na enkele dagen toch maar eens langs bij de huisarts, dokter Ernst op de Johan Geradtsweg. De problemen worden ernstiger. Lilian wordt doorgestuurd naar het ziekenhuis, in de volksmond de RKZ. Daar wordt vastgesteld dat er iets niet in orde is met haar evenwichtsorgaan. De problemen nemen toe. Ze wordt doorverwezen naar de afdeling neurologie van het Academisch Ziekenhuis in Utrecht. Daar wordt vastgesteld dat de klachten worden veroorzaakt door een tumor in haar hersenen. Mijn ouders hebben geen idee wat dit betekent maar ze beseffen dat de situatie zeer ernstig is. Op een zeker moment deelt mijn vader ons mee dat Lilian geopereerd zal worden. Ze gaan de tumor weghalen. De beroemde neurochirurg, professor Verbiest, zal haar opereren. Laten we maar bidden dat ze Lilian kunnen helpen, zegt mijn vader. Intussen fietst mijn moeder iedere dag op en neer naar Utrecht. Op zondag gaan we met het hele gezin met de trein. Het AZU ligt vlakbij het station. Ons leventje staat volledig op zijn kop. We merken dondersgoed dat papa en mama heel verdrietig en angstig zijn. We leven nu allemaal met een knoop in onze maag. Kinderen uit de straat, van school, familie, iedereen stuurt ansichtkaarten naar Lilian. Op de afdeling ligt ook meneer Joukes, ook uit Hilversum. Er is in het zwembad iemand op zijn nek gesprongen. Hij overleeft het ongeval maar de schade is en blijft groot. Meneer en mevrouw Joukes worden later goeie kennissen van mijn ouders.


Lilian wordt geopereerd. De spanning is bijna niet meer te verdragen. Maar het gaat goed. Ze komt erdoor. Wat we niet weten is dat de operatie maar een tijdelijke verbetering zal geven. De tumor kan niet volledig verwijderd worden. Maar toch. Ons lieve en moedige zusje komt weer thuis en is er duidelijk beter aan toe. Het is intussen winter. En het wordt 1956. De tumor begint weer op te spelen. Het optimisme was van korte duur. En dan duikt voor het eerst de naam van dokter Moerman op. De wonderdokter uit Vlaardingen. Zou hij nog iets ten goede kunnen keren? Mijn vader reist regelmatig ter controle met Lilian naar Vlaardingen en zij gaat aan het Moermandieet.


Het Moermandieet wordt een uitdaging voor ons. Mijn moeder is er druk mee, Lilian heeft het nodig en wij eten mee. Er valt weinig genoegen aan te beleven en het is nogal vreemd. Waarom mag je van een ei alleen de dooier eten? Rijst mag, maar dan wel zilvervliesrijst. Waarom weten we niet. Veel later blijkt het nog niet zo’n slecht idee te zijn. Zoiets als volkoren maar dan voor rijst. We begrijpen dat we niet de enigen zijn die het dieet volgen. Dokter Moerman heeft het druk. Tegen de verdrukking in, want hij volgt een onbekend pad en bewijs dat zijn aanpak werkt is er niet. Het is een strohalm en die begeeft het. Lilian gaat steeds meer achteruit. Er treden verlammingen op. Een beeld dat ik nog steeds voor me zie is het arme kind waarvan de oogleden zijn dichtgenaaid omdat ze niet meer functioneren als schoonmakers van het oog. Op een zeker moment beginnen de hechtingen te ontsteken. Het is allemaal zo intens verdrietig. Het is bijna niet te verdragen. Ze overlijdt op 26 maart 1956, negen jaar oud. Waarom? Veertien jaar later overlijdt mijn vader, 52 jaar. Op 26 maart. Hoe?


Hans Houtsmuller moet kleur bekennen

Niet lang na de verklaring van Hans Houtsmuller dat hij zijn kanker heeft overwonnen, ongetwijfeld mede door zijn speciale dieet, krijgt zijn reputatie een ernstige knauw. Zijn beschrijving van zijn genezing klopt niet. Zijn behandelende arts verklaart dat de melanoom chirurgisch en compleet was verwijderd en dat er geen uitzaaiingen waren. Hans moet dat na enig aandringen toegeven. Onder meer in een tv-interview bij Sonja Barend in het televisieprogramma B&W op 22 maart 1999. Hij krijgt het aan de stok met Vereniging tegen de Kwakzalverij en ook de Vereniging Skepter toont in 1999 weinig waardering voor de ideeën van Hans Houtsmuller.


Houtsmuller werd in 2003 door de Maatschappij ter Bevordering van de Orthomoleculaire Geneeskunde onderscheiden met de "Orthomoleculaire trofee" en in 2005 door de Vereniging Nederlands Genootschap Orthomoleculaire Oncologie (NGOO) voor zijn bijzondere bijdrage aan de vereniging. De toevoeging orthomoleculair is afkomstig van de Amerikaanse wetenschapper Linus Pauling (tweevoudig Nobelprijswinnaar, Scheikunde in 1954 en Vrede in 1962 en bijna een derde voor de bouw en samenstelling van DNA) die op latere leeftijd onder meer pleitte voor dagelijkse inname van grote hoeveelheden vitamine C. Ook in dit geval was en is de effectiviteit van het dieet niet aangetoond.


Alles wordt anders

Intussen is ons voedselpakket danig veranderd. We werden rijker We gingen niet alleen anders maar ook meer eten. Toen ik in 1963 ging studeren was er in de Mensa ’s woensdags al onbeperkt nasi goreng eten. De wereldkeuken was in aantocht. Eerder al hadden patat en frisdrank hun bevrijdende intrede gedaan. Snacks! Het kneuterige kraampje waar eerst de aardappelen in reepjes werden geperst en vervolgens in twee rondes werden gefrituurd, groeide uit tot wereldspelers zoals McDonald’s. Kruiden komen van heinde en ver. Alles werd smakelijker en exotischer. We gingen ver en vaak op reis en maakten kennis met exotische versnaperingen. Voor brussels lof en savoyekool krijg je nu de handen c.q. tanden niet meer op elkaar. Psychologen gingen zich met de marketing bemoeien. De overdaad in de supermarkten werd oogverblindend en hartverscheurend. Kookboeken overwoekerden de bestsellertafels in onze boekhandels. Vanaf het onafzienbare rek met vrouwenbladen worden tegen een redelijke prijs adviezen verstrekt hoe om te gaan met eetstoornissen en overgewicht. De sociale media zetten het allemaal nog eens extra aan. Mensen met overgewicht, huisdieren met overgewicht en een hele sleep van mankementen. We zijn nu zo ver dat onze bovenmatig gevulde medemens van ons eist dat we ons bewonderend uiten over zoveel opwindende kilo’s. We zijn nu zelfs zover dat mensen die verheugd melden dat ze flink zijn afgevallen door body-positivisten worden uitgemaakt voor verraders. Afvalligen dus.


Waar komen de diëten vandaan?

De wereld van de gezonde voeding blijft een mijnenveld. We hebben tegenwoordig YouTube (en andere media) waar voedingsgoeroes en influencers ons bombarderen met adviezen. Vaak tonen ze een zekere verwantschap met wat ooit Moerman en Houtsmuller adviseerden. In een artikel over deze problematiek in het tijdschrift Skepter van maart 1998 treffen we de onderstaande passage aan.


In de eerste helft van de 20ste eeuw was tuberculose nog een ernstige, levensbedreigende ziekte. Er was geen effectieve therapie voorhanden. Verscheidene artsen, waaronder de Duitser Max B. Gerson (1881-1959) probeerden tuberculosepatiënten te behandelen met een door henzelf bedacht dieet. Gersons dieet, aanvankelijk gezien als middel tegen hoofdpijn, bestond voornamelijk uit verse vruchten en groenten. Verboden waren specerijen, vet, zout, gerookte en ingemaakte producten. Na de ontdekking van tuberculostatica, specifieke medicijnen tegen tuberculose, verdween de dieettherapie voor deze ziekte als sneeuw voor de zon.


Bij de strijd tegen kanker, een groep van eveneens ernstige levensbedreigende ziekten, zien we dezelfde ideeën weer terugkomen. Dezelfde Gerson schreef in 1958 A Cancer Therapy, waarin hij zijn antikankerdieet uiteenzette. Naast bovenstaande aanbevelingen werden koffie, thee, alcohol, koek, roomijs, witte bloem, suiker en paddestoelen verboden, en werden rauwe gemalen kalfslever, pancreatine, zoutzuur, veel extra kalium en druppelklysma’s met koffie en wonderolie aanbevolen. Het idee erachter was dat de lever ‘ontgiftigd’ moest worden, dan kwam het met het de kanker vanzelf wel in orde.


Gezaghebbende instanties die het kaf van het koren kunnen scheiden zijn er niet meer, worden niet meer erkend of zijn onzichtbaar. We zeggen het Doktor Faust (Goethe) na:


Da steh ich nun, ich armer Tor! Und bin so klug als wie zuvor.




Gerard van de Schootbrugge

3 februari 2025