Gerard van de Schootbrugge & Espunt
Het belang van innovatie wordt alom erkend. Maar innovatie is lastig en vol risico. Ontwikkelingen kunnen mislukken. Handige concurrenten kunnen ideeën overnemen of producten snel namaken. Kortom, allerlei redenen voor ondernemers om terughoudend te handelen. Om innovatie te bevorderen nemen overheden daarom een deel van het risico over. In de EU moeten de regels voor staatssteun bij R&D ervoor zorgen dat hierdoor geen al te grote marktverstoringen ontstaan. Maar hoe effectief zijn al die overheidsinspanningen?
Het is duidelijk dat Europa het op innovatiegebied minder goed doet dan gewenst. De lidstaten van de Europese Unie proberen met allerlei programma's de innovatie in eigen land te bevorderen. En ook de Unie zelf houdt zich intensief met het bevorderen van innovatie bezig. Je zou verwachten dat we zo langzamerhand wel een idee hebben hoe je dat moet aanpakken. Maar dat valt tegen. De Zweed Häkan Gergils heeft recent een analyse gepubliceerd van de verschillende innovatiesystemen in de Noordelijke regionen van Europa: Denemarken, Noorwegen, Zweden, Finland en IJsland. Koplopers als het gaat om het investeren in innovatie. Wat blijkt? Elk van die landen kent zijn eigen aanpak en sommige doen het in een aantal opzichten duidelijk beter dan andere. Zo kwam Zweden, dat in Europa tot de kopgroep behoort als het gaat om het investeringsniveau in R&D, er duidelijk minder goed af dan bijvoorbeeld Finland.
Bij zoveel variatie wordt het interessant om eens te kijken naar de impact van beleid op dit gebied. Impact is in onze dagen een populair begrip in beleidskringen. Het gaat bij het evalueren van beleid niet langer meer om output, of resultaten, het gaat om impact. Dat wil zeggen dat men graag wil weten wat de lange-termijneffecten zijn van bepaalde initiatieven, regelingen of investeringen. Dus niet het aantal publicaties, octrooien of prototypes maar aanwijsbare groei van omzet, winst of werkgelegenheid. Of de daadwerkelijke bijdrage aan de oplossing van een (maatschappelijk) probleem.
Belangrijke criteria, maar hoe bepaal je die impact? Ook organisaties als TNO worden in toenemende mate met die vraag geconfronteerd. Een van de problemen hangt samen met het feit dat in nieuwe producten en processen kennis uit allerlei bronnen wordt gecombineerd en vertaald in specifieke toepassingen. Vooral kwantitatieve uitspraken over impact blijken vaak lastig. En als het bepalen van de impact van specifieke kennis al lastig is, dan geldt dat eens te meer voor programma's die bedoeld zijn om de innovatie in brede zin te bevorderen. Het Directoraat-Generaal Ondernemingen en Industrie van de Europese Commissie heeft dit thema onder de loep genomen. Daarbij heeft men de volgende landen en regio's als voorbeeld genomen: Finland, Zweden, Duitsland, Spanje, Hongarije, Schotland en Wallonië. In hoeverre dragen hun innovatieprogramma's bij aan versterking van de industriële innovatie en hoe zouden ze kunnen worden verbeterd? Hoe moet je dergelijke activiteiten evalueren en hoe kun je de resultaten toepassen in innovatiebeleid?
De algemene en niet geheel verrassende conclusie was dat het een stuk eenvoudiger is om een R&D-programma te evalueren dan een innovatieprogramma. In het eerste geval is er directe output aan te wijzen en kun je terugvallen op peer reviews. Het grote probleem met het evalueren van innovatieprogramma's is dat de impact pas op langere termijn zichtbaar wordt. Het blijkt moeilijk om daarvoor relevante data te genereren. Er zijn nauwelijks voorbeelden van evaluaties die enig inzicht geven in de impact. In een aantal gevallen heeft men wel de impact op individuele bedrijven kunnen vaststellen. Maar de impact van een programma op de economie in bredere zin is veel lastiger te bepalen.
Het verst gevorderd lijken de Finnen. Zij gebruiken al meer dan twintig jaar evaluatieresultaten om hun innovatiebeleid te verbeteren. Dat beleid zelf wordt nu radicaal geïnnoveerd. Finland gaat zich niet langer richten op de ondersteuning van individuele bedrijven bij innovatieprojecten, maar op het versterken van het innovatievermogen van de bedrijven. Het gaat niet langer om de opbrengst aan nieuwe technologie of kennisrechten. Men wil de impact gaan meten op het welvaartsniveau, op het welzijn van de burger en op de duurzaamheid van de samenleving. Ook de Amerikanen denken in deze meer holistische richting.
Drs. Gerard van de Schootbrugge, 2006
Medewerker van TNO Strategie en Planning