Gerard van de Schootbrugge & Espunt
Dubrovnik 1965
Wat een oud plaatje al niet kan oproepen
Het is intussen bijna zestig jaar geleden. Een flinke opgave voor het geheugen. Sterker nog, ik was het verhaal vrijwel kwijt. Geen actieve herinneringen meer. Maar dan komt er ineens, volstrekt onverwacht en eigenlijk ook wel enigszins opdringerig, een mailtje binnen van mijn goede vriend Arie met een op zich weinigzeggend plaatje uit de zomer van 1965. Heeft iemand op zijn leeftijd niks beters te doen? Arie kennende is hier over nagedacht. Omdat we niks te verbergen hebben en oud genoeg zijn om niet langer te vrezen voor commentaar uit de omgeving, heb ik het plaatje hier afgebeeld. Sterker nog, ik heb me door Arie laten verleiden om er toch een verhaal aan vast te knopen.
Beste lezer, zit ge gemakkelijk? Dan komt hier het verhaal achter het plaatje achter het avontuur. Want dat was het.
Wat zien we op dit ogenschijnlijk wat triviale plaatje? Het is goed om daar even stil bij te staan. Het is schoten op een mooie zaterdag, ergens in juli 1965. Zaterdag is zeker, juli is een gok. We zien een stukje van een ruim huis aan de Gijsbrecht van Amstelstraat 342 in Hilversum. In de voortuin twee knapen waarvan duidelijk is dat ze ondanks hun geforceerde lach zwaar gebukt gaan onder het het leven. Hun leven. Elkaars leven. Ze leunen op een paraplu. Hun studentenplu en zonder die steun had het er slecht voor ze uitgezien. Het is een lustrumplu en dat zegt al genoeg. Uitgeklapt toont hij segmentsgewijs een rood-zwart patroon. De kleuren van het Italiaanse lustrum van Veritas, hun studentenvereniging die een jaar eerder haar 75ste geboortedag had gevierd.
De plu’s hebben er dus al een jaar op zitten en dat is voor een lustrumplu bepaald lang. De vrolijke avonturiers verwachten er in exotische streken net zoveel indruk mee te kunnen maken als in hun woonplaats Utrecht.
De vraag is terecht of dit plaatje overloopt van “elan vitale”. Maar het moet gezegd, het is toch knap om in deze veel te vroeg ingezette vervalfase nog enig “joi de vivre” uit te stralen. Hoe dan ook, de vrolijke driepoters staan in de voortuin en op het punt aan een groot avontuur te beginnen. Voor de context: de voortuin hoort bij het ouderlijk huis van Arie, in zijn voortuin begrijpelijk haantje de voorste.
Een leven dat reutelt als een schuifdeur
Arie (21 jaar) woont al weer enige tijd op kamers, evenals zijn goede vriend Dries (20 jaar), uw chroniqueur. Sterker nog, ze bewonen samen een verdieping van een woning aan de Leeuwerikstraat 9 te Utrecht waar ze elkaar alle steun geven die een serieuze student nodig heeft. Twee kamers en-suite, gescheiden door een zware schuifdeur. Een schuifdeur die meestal open staat, maar op gezette tijden dicht gaat als bezoekers en vooral bezoeksters daar prijs op stellen. Het sluiten van de schuifdeur gaat gepaard met een denderend geluid dat de rest van het huis wakker schudt of in ieder geval te denken geeft: het is weer zover.
Beide jongemannen hebben er twee jaar lidmaatschap van de Universiteit van Utrecht opzitten en zijn hard toe aan een verzetje. Arie bereidt zich voor op een bestaan als jurist, zijn huisgenoot studeert wis- en natuurkunde en heeft geen idee waarop hij zich voorbereid. Hij leeft sterk in het moment. Beiden zijn lid van de niet te onderschatten studentenvereniging C.S. Veritas en hebben elkaar getroffen in de geduchte jaarclub Flikkerlicht (opgericht in 1963 met een sterke inbreng van oud-Bonifatianen). Ze ontdekten in Utrecht dat ze beiden uit Hilversum kwamen, sterker nog, daar ook op dezelfde school hadden gezeten, het RK Lyceum voor het Gooi gelegen aan de Emmastraat en op een steenworp afstand van de KRO-studio. Aries vader was niet alleen leraar economie op dat Lyceum maar ook nog directeur van de Avondschool (in het zelfde gebouw).
In dit verhaal komt nog een derde jaarclubgenoot voor, in een niet onbelangrijke bijrol: Wammie. Overigens ook een jurist in opleiding. Slechts drie rechtenstudenten in een jaarclub, ook Wiebe moeten we meetellen, was uitzonderlijk. De juristentoekomst moest in die jaren, en ook daarna, haast wel een paradijselijk vooruitzicht betekenen. De toeloop was massaal.
En zo hebben we van dichtbij mee mogen maken hoe de samenleving steeds meer gebukt raakte onder voortijlende academisering. De ene helft van de gestudeerden ontwikkelde de vooruitgang, de andere helft moest de burger bijstaan om daarvan gebruik te kunnen maken of om zich tegen de neveneffecten te kunnen beschermen. Een mes met twee kanten. Het dook in alle domeinen van het menselijk bestaan op. Als je je eigen markt creëert is de vraag grenzeloos.
Terug naar de foto. We hebben een eerste tipje opgelicht. Arie en Dries poseren in een opvallende houding voor de fotograaf, een van Aries talrijke zusjes. We spraken eerder van levenslust, maar hier lijken twee bejaarde mannetjes hun laatste kunstje te doen: overeind blijven. De lezer dient echter te bedenken dat zij er een zwaar jaar op hadden zitten. Arie met zijn Romeinsrecht, Dries met zijn grondslagen van de wiskunde. Zonder plu waren ze al lang onderuit gegaan.
En niet alleen de houding valt op, ook de aankleding is bijzonder. Deze jonge kerels gaan duidelijk niet naar een feestje. Eerder op pelgrimage. Boete doen. Ze gaan op weg. Ze dragen geen galatenue, ze zijn uniform gekleed in hun survival-outfit. Grotendeels geleverd door de dumpzaak van Lou Lap. Ze gaan op missie. Niet gestuurd, maar op eigen initiatief. Ze gaan op bezoek bij hun maatje Wammie, die als reisleider wat bijschnabbelt in de Dolomieten.
Hoe gaat het met Wammie?
Wammie heeft zich laten inhuren door een reisorganisatie die onder meer groepsreizen naar het bergdorpje Fai della Paganella in de Dolomieten verzorgt. Hij is daar de vertegenwoordiger van de organisatie en moet de aangevoerde groepen, voornamelijk van het vrouwelijke type, tevreden houden. Hij heeft ons brieven gestuurd waarin met enige fantasie te lezen valt dat het daar in de bergen geregeld wild toegaat. De opwinding grote hoogtes bereikt. Een soort Hela, Hola, Tirolala. Wij hebben besloten deze bluf persoonlijk te gaan controleren. En omdat het een verrassingsbezoek betreft, gaan we niet blind op ons doel af maar zullen we Wammie vanuit de rug benaderen.
We gaan via Dubrovnik. Een gewaagde maar daarom niet minder briljant voornemen.
Samenleven
Vrienden en bekenden lieten wel eens doorschemeren dat zij zich verbaasden over onze partnerschap. Zo verschillend! En dat is waar, wij praktiseerden (en praktiseren) een bijzondere vorm van symbiose. Wij vullen elkaars tekortkomingen aan. Dat kan alleen als je de beperkingen van jezelf en van de ander inziet en accepteert. Voorbeeld: Arie was (en is) een planner pur sang, ik niet. Dus een ideale combinatie. Samen liften was de ultieme test voor onze wederzijdse verdraagzaamheid. Voor die test zijn wij geslaagd. Een belangrijke test maar zeker niet de laatste.
Homo autostopithecus
Poseren voor een historische foto in een keurig aangeharkte Hilversumse tuin is leuk, maar je kunt het nauwelijks het begin van een liftavontuur noemen. Zo’n tuin is onbereikbaar voor doorgaand verkeer. Je zult echt de tuin uit moeten. Een gedurfde stap, maar noodzakelijk. Een uitvalsweg heb je nodig, aan een uitrit heb je niks. Wie een beetje liftend op gang wil komen moet een uitvalsweg opzoeken. Zo snel mogelijk de tuin uit. Zo snel mogelijk de bebouwde kom uit.
De lezer zal begrijpen dat we het over het liftleven in de jaren zestig hebben. Misschien wel de hoogtijdagen van het lifterswezen, de alom aanwezige homo autostopithicus. Liften was populair bij de jongvolwassenen. Wereldwijd. Het was druk langs de weg. Hitch-hike, zongen de Stones en wij zongen het mee. Op zoek naar “Satisfaction”. Het is voor de moderne jeugd nauwelijks nog te geloven, maar met een beetje geluk en veel geduld en met medewerking van empathische bestuurders, vaak zelf met een liftersjeugd, kon je in die tijd verrassend ver komen.
Het liften is veranderd
Er wordt nog altijd gelift, maar de intensiteit is niet te vergelijken met wat zich in onze tijd (jaren zestig) langs de kant van de weg aan medemenselijkheid afspeelde. Ter illustratie een kleine nadruppelanekdote. Op een avond aan het eind van de vorige eeuw keerde ik vanuit Delft terug naar mijn woonplaats Nootdorp. We hadden vergaderd over de opzet van de komende Mooi Weer Spelen, het bekende jaarlijkse straattheaterfestival in Delft. Het was opnieuw een genoeglijk chaotische bijeenkomst geworden, een soort straattheater maar dan overdekt.
Met een hoofd vol onzinnige en terecht afgeschoten ideeën naderde ik de brug over de Schie ter hoogte van de Gistfabriek. Daar waar de weg brug werd stond een jongeman, onmiskenbaar een student, met zijn duim omhoog. Een lifter! Bijna een geest uit een ver verleden. Vreemd, ook vanwege de plek, maar niet bedreigend.
In een opwelling besloot ik te stoppen. Even was er weer een link met de tijd dat ik zelf platzak vooruit wilde komen. De jongeman stapte in, er klonk een bedankje, en met een fijn gevoel over mijn goede inborst bracht ik mijn auto weer in beweging. Een paar tellen later realiseerde ik me dat ik, in alle opwinding, mijn onbekende gast niet had gevraagd waar hij naar toe moest. We waren de brug al weer bijna af toen ik naar zijn reisdoel informeerde.
Tot mijn stomme verbazing zei hij op stellige toon: ‘Gooi me er hier maar weer uit.’ Even voelde ik chagrijn opkomen. Werd ik niet een beetje in de maling genomen? Moest ik niet gewoon nog een kilometertje doorrijden en hem er dan uitjonassen? Ik vroeg: ‘Hoezo?’ Met een diepe zucht waar ook wat alcoholdamp bij vrij kwam, zei hij, vol overtuiging: ‘Elke keer weer die rot brug over lopen, ik heb er zo’n pesthekel aan gekregen.’ Was ik nu door een zatte fietsenmaker gepiepeld? Ik schoot in de lach. Nee, dit was gewoon een heerlijke studentengrap. En als die past in een verhaaltje schuif ik hem er graag nog even tussen.
Op weg naar een uitvalsweg
Genoeg gelachen. Arie en ik staan voor een belangrijke uitdaging. Waar vinden we in de buurt van zijn voortuin een goeie liftplek? Een uitvalsweg. Liefst niet te ver weg want onze ruglast begint na de fotosessie al aardig door te drukken. We overwegen af te trappen op de nabij gelegen Loosdrechtseweg, een paar honderd meter verderop. We voelen dat we Hilversum uit moeten, desnoods naar Loosdrecht. Wie de kleine stukjes miskent wordt nooit een grote vent (vrij naar vadertje Cats). Niet denken aan Dubrovnik. Gewoon stapje voor stapje. Maar misschien is de Vreelandseweg toch slimmer. De fotograaf loopt nog even mee voor een actieshot.
Hoe we vanaf de Vreelandseweg enkele uren later in de auto terecht zijn gekomen die nu onder bizarre weersomstandigheden onderweg is naar Keulen weet ik niet meer. Wat ik wel weet is dat we al geruime tijd wat verkrampt op een achterbank zitten met onze rugbult op schoot. Voor ons een vriendelijk Duits echtpaar. Niet meer zo jong. Hij rijdt, zij borduurt. Slagregens belemmeren het zicht op de weg. Ondanks het noodweer is er veel verkeer.
Au, wat nou?
En dan gaat het mis. De oorzaak hebben we gemist. Midden op de Autobahn raakt ons voertuig de greep op het asfalt kwijt, maakt een pirouette, kegelt links tegen de middenbermbeveiliging aan en schiet rechts de weg af. Er klinkt een gil. Wij zetten ons schrap,
Het is een wonder dat tijdens deze ruwe manoeuvre geen andere auto’s bij het ongeval betrokken zijn geraakt. Eenmaal in de berm blijkt dat de bijrijdster het zwaarst is getroffen. Terwijl haar man in het noodweer op zoek gaat naar een telefoonpaal om hulp te vragen, ontfermen wij ons over zijn arme vrouw die vreselijk bloedt. Er hangt een lap vlees aan haar kin, afgesneden door de gebarsten voorruit. Met het onvoltooide borduurwerkje proberen wij tevergeefs de bloeding te stelpen.
De oude man keert terug, totaal verregend. Het duurt lang voor er politie arriveert. Medische zorg is onderweg. De politie maant ons plaats te nemen in een witte politieauto die ons, o Wunder, een stuk verderop afzet bij een Tankstelle, zodat wij onze reis kunnen voortzetten. Ontzettend vriendelijk en uiteraard heel verstandig. Wij zijn immers slechts ballast waar op dit moment niemand op zit te wachten.
Onze reis voortzetten? We kijken elkaar aan. Willen we dat eigenlijk nog wel? De lol is er wel een beetje van af. Zo snel mogelijk terug naar huis dan maar? Misschien is de fotograaf er nog om onze heelhuidse terugkeer vast te leggen.
Na een korte periode van mentale instabiliteit komen we weer bij zinnen. In het volste vertrouwen dat onze ongelukkige weldoeners het ongeluk zullen overleven besluiten we door te gaan. Om terug te keren staan we sowieso aan de verkeerde kant van de weg. Een belangrijke complicatie. En hoe zal het thuisfront reageren na al die emotionele afscheidsrituelen? Mijn ouwe omaatje had me zelfs stiekem nog tien gulden toegestopt. En het apocalyptische noodweer is overgedreven. Een vriendelijk zonnetje geeft het laatste zetje in de goede richting: weiter fahren Richtung Süd. De zaterdag is intussen al een eindje onderweg.
Een dom pookje dat goed uitkomt
Vaak zit het tegen, soms zit het mee. Een belangrijke leefregel in de lifterswereld. Bij het invallen van de avond bereiken we het zuiden van Duitsland. We staan ergens langs de route München -Salzburg. We bedenken hoe en waar we de nacht zullen doorbrengen. Dan stopt er een Volkswagen. De Engelstalige bestuurder wil ons graag meenemen maar wel op voorwaarde dat minstens een van ons een rijbewijs heeft. Arie heeft een rijbewijs.
De bestuurder komt uit Canada en is op weg naar zijn oude moedertje die in zijn geboortestad Ljubljana is achtergebleven. Het gaat niet goed met zijn moedertje. Hij heeft haar al heel lang niet gezien. Voor de jeugdige lezer, Ljubljana is tegenwoordig de hoofdstad van Slovenië, nu een staat, in 1965 nog een provincie binnen Joegoslavië, net als Kroatië, Servië en Bosnië, e.a. Joegoslavië wordt in 1965 nog met strakke hand bij elkaar gehouden door maarschalk Tito, die het communisme aanhangt maar de Russen graag op afstand houdt. Hij heeft gezien wat er met Oost-Duitsland, Polen, Hongarije, Tsjechoslowakije, Roemenië en Bulgarije is gebeurd. Tito doet het zonder de zegen van het Kremlin. Hij heeft recent ontdekt dat toerisme buitenlandse valuta oplevert.
Overigens zorgde de maarschalk ook goed voor zichzelf. Op een gegeven moment bezat hij 32 riante woonplekken (residenties), en verder het jachtschip Galeb (‘zeemeeuw’), een Boeing 727 als presidentieel vliegtuig en de Blauwe Trein. Na zijn overlijden in 1980 werd zijn riante levensstijl pas openbaar. Hij overleed in Ljubljana, de stad waar hij ook was geboren.
Onze nieuwe vriend legt uit dat hij naar München is gevlogen en daar een auto heeft gehuurd. Een Volkswagen. Hij wordt helemaal gek van dat ding. In Canada hoef je niet te schakelen, dat doet de auto zelf, automatisch. Maar die Volkswagen heeft een pookje en daar wordt hij dood nerveus van. Het vooruitzicht van een tocht door het hooggebergte in dit vooroorlogse vervoermiddel is voor hem bijna ondraaglijk. Wij knikken begrijpend en ik maak duidelijk dat wij altijd klaar zullen staan voor onze bevrijders. Een goedbedoelde opmerking die de Joegoslavische Canadees wat in de war lijkt te brengen. Ik voel een venijnige schop tegen mijn schenen als ik aanstalten maak een en ander toe te lichten. Arie heeft gelijk. Eerst instappen, de rest komt later wel.
En dus klimt Arie achter het stuur, neem ik naast hem plaats als co-pilot, en legt onze vriend zich te ruste op het kleine achterbankje van de VW. Hij roept nog iets van Villach en Klagenfurt en dat hij zo snel mogelijk zijn moedertje wil knuffelen. Doorrijden dus. Kort daarna horen we alleen nog vredig gesnurk.
De Loiblpass
De beruchte Loiblpass op de grens van Oostenrijk en Slovenië. Deze prent dateert van 1679. Naar een ets van Johann von Valvasor.
Daar gaan we, het is intussen donker, op weg naar Ljubljana. Een verheugend grote sprong, over de Alpen, op onze route naar Dubrovnik. Maar toch ook wat verontrustend. Staat Arie niet voor een te grote opgave? Kan hij dit wel aan? Bij nacht en ontij door de Alpen? Het minste wat ik kan doen is hem wakker houden en meekijken. Vanmiddag ging het nog net goed, maar op hoeveel geluk heeft een mens recht.
Het wordt een uitputtingsslag. Voor deze avonturiers geen goedverlichte vierbaanssnelweg met zo hier en daar een tunnel en een brug. Het is allemaal tweebaans, het is donker en onoverzichtelijk en het wegdek wordt allengs slechter. We gaan richting Klagenfurt. Als we nog leven, zullen we op enig moment via de Loiblpass of Ljubelj Pass de grens tussen Oostenrijk en Joegoslavië passeren en vervolgens afdalen naar Ljubljana. De taalkundige verwantschap van pas en stad is duidelijk.
Als we toen geweten hadden wat we nu op internet kunnen lezen, waren we misschien toch wat minder overmoedig aan dit deel van de tocht begonnen. De Loiblpass markeert op een hoogte van 1367 meter de grens van Oostenrijk en Slovenië. De weg ernaartoe is een van de steilste in de Oost-Alpen. De route is prachtig, dat wel. Overdag. Sinds 1991 is het belang van de pas duidelijk gereduceerd. Een bijna acht kilometer lange tunnel verbindt nu de A11 vanuit Villach met de Sloveense A2 naar Ljubljana. De pas was al in de Romeinse tijd van belang. Toen gingen de legioenen er nog lopend overheen. Later hebben Cisterciënser monniken er in de buurt een klooster gesticht met als opdracht de belangrijke pas begaanbaar te houden.
Steil, zeer bochtig, onverlicht en geen asfalt maar steenslag. Het wordt tamelijk zenuwslopend en mijn bewondering voor Arie groeit naarmate we verder stijgen. Onze Canadese vriend krijgt er niets van mee. Hij ligt zich achter onze rug snurkend voor te bereiden op het betreden van zijn geboortegrond en op het weerzien met zijn moedertje. Het Volkswagentje toont zich een betrouwbare partner. Het moedige karretje gehoorzaamt braaf en geeft geen krimp.
Jan Nolten en Wim van Est
Het wegdek naar de Loiblpass, voor zover zichtbaar, doet mij denken aan oude beelden van Tour-de-France-etappes door het hooggebergte. MacAdam. Steenslag. Uit rots gehouwen renners met bandjes om het lijf gedrapeerd. De tijd dat ze nog zelf hun mechanische problemen moesten oplossen, in het bijzonder banden wisselen. De tijd van Jan Nolten in gevecht met campionissimo Fausto Coppi, op een onverharde bergweg en omringd door kille rotswanden en peilloze dieptes. Begin jaren vijftig. De tijd ook van onze nationale held Wim van Est, “de Knoest”, die met aan elkaar geknoopte binnenbanden omhoog werd getakeld na een gemiste bocht in de afdaling van de Aubisque. De dag ervoor (16 juli 1951) had hij als eerste Nederlander de gele trui veroverd. Eenmaal weer boven, een godswonder, kon “de sputterende Locomotief van ’t Heike” naar huis. Naar Sint Willebrord. De vaderlandse media stonden er vol van. Later kwam horlogemaker Pontiac met de volgende legendarische slogan “Ik viel 70 meter diep. Mijn hart stond stil maar mijn Pontiac liep”.
Ljubljana
Rond zes uur in de ochtend rijden wij een ontwakend Ljubljana binnen. Het begint net een beetje te dagen. Onze weldoener op de achterbank komt tot leven. Hij is zeer te spreken over zijn particuliere chauffeur.
We stoppen bij een kroeg waar al een deur open staat. Een paar mannen van Publieke Werken (of iets dergelijks) hangen aan de bar. De ontvangst is voor onze Canadees hartverwarmend. Wij stellen ons bescheiden op. Wij moeten nog verder en we verstaan geen woord. Hier past maar één geste. Een welkomstdronk. Slivovka. Wij zouden nu zeggen slivovitsj. Toen hadden we geen idee wat ons voorgeschoteld werd. Drinken! Sterk! Niet echt prettig. Een teug. Nog een rondje. Van liften word je een vent. Of je valt om. Wat ze daar in Midden-Europa allemaal met pruimen uitspoken? Geen idee. Maar je gaat er spontaan van zingen en als het even kan dansen. Gastvrijheid, kom er nog eens om. Een eenvoudig maar weldadig ontbijt weet het gefermenteerde pruimensap te neutraliseren. Een flinke tuk en dan maar weer verder.
Sint Nicolaas
Er zit opmerkelijk veel vaart in onze queeste. Voor we de draad weer oppakken, brengen we eerst nog een bezoek aan de Sint-Nicolaaskathedraal. We bevinden ons in Adriatisch gebied en dan is de Goedheiligman nooit ver weg. Overal langs de Adriatische kust kom je Nicolaaskerkjes tegen. Ljubljana is oud en deftig en mag pronken met haar Sint-Nicolaaskathedraal. Het heeft allemaal te maken met de confrontatie tussen Venetianen en Turken.
Dat wist ik in 1965 natuurlijk nog niet. Ik had net mijn eerste schreden gezet op het smalle pad van de hulp-goedheiligman. Samen met mijn trouwe knecht Wammie, ja inderdaad die uit Fai della Paganella. Als pieterbaas reed hij mij in Sinterklaastijd rond in Utrecht. Een activiteit van de Utrechtse Studenten-Arbeidsbemiddeling. Bezoeken ook aan wat toen nog de Lagere School heette. Ontroerend, zo’n klas in uiterste opwinding.
Zingen voor de Sint. Sint zeer verguld. Mooi hoe door de bekende wijs een tegenstem klinkt. Van wie was die stem, wil Sint na de zang weten. In één vloeiende beweging draait de hele klas zich om en wijst naar het jochie links achterin. Gijs. Aan het begin van het jaar is met Gijs afgesproken dat hij zich tijdens de zangles stilhoudt. Hij verpest anders alle liedjes. Gijs mag dan de planten water geven.
Gijs is duidelijk een buitenbeentje, niet alleen bij het zingen. Sint zoekt koortsachtig naar een meer inclusieve uitweg. Hij is er immers voor alle kinderen maar vooral voor de buitenbeentjes. Is de Sint ook zelf niet een buitenbeentje? Sint stelt voor dat Gijs het liedje nog een keer helemaal alleen zingt. De rest stil en luisteren. Er wordt gegniffeld en de meester kijkt alsof hij de controle geheel kwijt is. En dat is natuurlijk ook zo als de Sint op bezoek is. Piet Wammie krijgt opdracht de interpretatie van Gijs op het schoolbord vast te leggen. Daartoe heeft hij met enkele forse krijtlijnen een notenbalk getekend. Gijs begint geluid te maken en Piet, hardop meeneuriënd, legt de muzikale interpretatie van Gijs op het bord vast.
Sint toont zich blij en verrast. Hoe is het mogelijk!! Hij heeft genoten. Zo vaak maakt hij niet mee dat er spontaan een nieuwe versie van een oud liedje wordt gezongen. Hij prijst Gijs en houdt de klas voor dat er een muzikaal wonderkind in hun klas zit. De kinderen worden een beetje nerveus. Gijs gloeit en groeit. De meester krijgt de opdracht om te zorgen dat de klas de Gijsvariant snel onder knie krijgt.
In ons regio komt de Goede Sint jaarlijks een paar weken tot leven, zo rond 5 december. Langs de kusten van de Adriatische Zee was zijn meer permanente steun eeuwenlang onmisbaar. Overal werden kerken naar hem vernoemd. Hij kreeg onder meer de rol van beschermheilige van de zeelieden. Waarschijnlijk als uitvloeisel van de strijd om de macht in de Middellandse Zee en de Adriatische Zee tussen Venetië en hun Ottomaanse concurrenten, lees vijanden.
Peentjes langs de Jadranska Magistrala
We leven nog. De volgende etappe moet ons naar Zadar en Split brengen. Een nieuwe uitdaging zoals snel zal blijken. Er loopt een weg langs de kust tot voorbij Dubrovnik, de beroemde maar ook beruchte Jadranska Magistrala, ook bekend als de D8. Deze tweebaansweg volgt de kustlijn met al zijn grilligheden. Totale lengte: 643 km (sommigen rekken het traject nog wat op en komen dan op 1000 km). Hij loopt grotendeels over Kroatisch grondgebied, maar dat speelde in 1965 nog niet.
Over de veiligheid van deze weg hebben we ons nooit bekommerd. We moesten nu eenmaal naar Dubrovnik. Waarom? Van wie? Volstrekt irrelevante vragen die alleen maar bij een niet-lifter kunnen opborrelen. In de folders van de touroperators wordt er nog steeds juichend over deze bijzondere weg gesproken. Een van de mooiste kustwegen van Europa (zou zo maar kunnen). Zo hier en daar wordt gewaarschuwd: goed opletten. Heel terecht.
Er was een alternatief: over het water van Rijeka naar Dubrovnik. Maar de veerboot kost geld en dat is een lifters eer te na. En de veerboot deed er erg lang over: stopte bij elk eiland en er liggen nogal wat eilanden voor de Adriatische kust.
De D8 is in 1965 nog tamelijk nieuw. Eerder was er een onverharde weg. De modernisering begon in de jaren vijftig en duurde minstens tien jaar. De weg volgt de kust vrij nauwkeurig. Het resultaat is een eindeloze reeks van vaak zeer scherpe bochten. Omdat het de enige begaanbare weg is, is het verkeersbeeld nogal rijk geschakeerd. Alle mogelijke voertuigen in alle mogelijke staten van achterstallig onderhoud, met alle mogelijke snelheden, ook fietsers en zelfs schaapskuddes. Een hele uitdaging voor de chauffeur. Een stukje rechte weg is zeldzaam. Inhalen is door gebrek aan zicht vragen om ellende, maar dat ziet menige autochtoon, die de weg beter meent te kennen, toch echt anders. Het resultaat is naast een mooi uitzicht ook een museum van gesneuvelde voertuigen. Op bepaalde plekken heb je een adembenemend uitzicht op dieper gelegen plekken waar restanten van omlaag gerolde voertuigen voor een leuke in kleuring van het panorama zorgen.
Kortom, al snel hebben we op allerlei plekken kramp en doen we alles wat in ons vermogen ligt om bestuurders bij de les te houden. Sommigen zijn al vele uren onderweg als wij instappen en maken duidelijk dat ze nog vele uren te gaan hebben. Ze verwachten van ons dat we ze op het rechte pad houden. Maar middelen om het suïcidale inhalen te voorkomen hebben we niet. We zweten peentjes en niet alleen vanwege het zonnige karakter van het gebied. En het duurt allemaal lang. Er schiet me een lift te binnen met een aardige maar onverstaanbare Joegoslaaf in een oud karretje. We stoppen om de tien kilometer: controle van de wiellagers die de neiging hebben bloedheet te worden. Echte vluchthavens zijn zeldzaam. Dus dan maar op de rijbaan.
Diocletianus
Paleis van keizer Diocletianus (245 - 313) aan de Adriatische kust, waaruit de stad Split is ontsproten. Gravure van Johann Bernhard Fischer von Erlach uit 1721.
We bereiken Zadar en wat later strijken we neer in de oude keizerstad Split, beroemd door het paleis van de Romeinse keizer Diocletianus, van waaruit Split is geboren. Restanten van het indrukwekkende bouwwerk zijn nog aanwezig.
Op gezette tijden blijven we ergens wat langer om even op adem te komen en wat ervaring op te doen met de Joegoslavische cultuur. We ontdekken lokale gerechten. Het is allemaal erg goedkoop. Razjnici (vleesspies), Cevapcici (pittige gehaktrolletjes), Gevulde Paprika, prima eten.
De Adriatische zee is nooit ver weg. De temperatuur van het water is meer dan aangenaam. Strand is er niet. Een stukje rots met toevallig de goede vorm is het hoogst haalbare. De zon is moordend, schaduw schaars. Zo nu en dan ontmoeten we autochtone leeftijdsgenoten. Ze kijken verliefd naar onze outfit, die spijkerbroek. Ze zijn schuw, kijken ook regelmatig over hun schouder. Soms spreekt er een een beetje Engels. In onze jaren-zestig-onnozelheid beginnen we soms over het dagelijkse leven en over de grote leider. Dan gaat direct alles op slot. Onbespreekbaar. Een wegwuivend gebaar en een afgewend hoofd is de standaardreactie. We bevinden ons in een andere wereld, een communistische staat, een politiestaat. We hebben geen idee wat dat betekent. Even een geintje maken over wat dan ook is voor onze nieuwe vrienden genoeg om de benen te nemen.
De politiestaat
Heel veel later heb ik geleerd hoe het bestaan in zo’n maatschappijvorm eruit ziet. En hoe het je vormt en kneedt. Een Joegoslavisch echtpaar, intussen zeker al twintig jaar in Nederland. Hij geeft een voorbeeld van de Joegoslavische werkelijkheid. Moeder is jarig, de hele familie viert feest. Als de avond vordert en de slivovitsj indaalt, valt er wel eens gewaagd opmerking over de partij of zijn leider. Familie onder mekaar. Moet kunnen, toch? Nee.
De kans is groot dat er de volgende dag een berichtje komt om je te melden op het lokale politiebureau. Dan gaat er een la open en verschijnt er een document. De dienstdoende politiefunctionaris vraagt op barse toon of het klopt dat de man die nu voor hem staat, de avond tevoren, op dat en dat tijdstip, het volgende heeft gezegd over ….(vul maar in).
Familieleden die elkaar er bijlappen (of erger). Dat heet een politiestaat. Lang, zeg tot 2006, konden we het ons niet voorstellen. De film “Das Leben der Anderen” van Florian Henckel von Donnersmarck (nomen est omen?) heeft heel wat ogen geopend. Maar we zijn er nog niet. Terwijl onze Joegoslavische vriend, die al twintig jaar in Nederland woont, ons dit vertelt, roept zijn vrouw hem tot de orde: dat moet je niet vertellen! Reactie: maar we wonen al 20 jaar in Nederland! Toch niet doen, je weet maar nooit (geheime diensten luisteren ook over de grens mee, angst die nooit meer verdwijnt). Conclusie: het wantrouwen en het gevoel van controle is zelfs na 20 jaar in een redelijk vrij landje nog aanwezig. Dat is wat een politiestaat met een mens doet!
Dubrovnik en door maar weer
Mediterraan panorama van de volledige oude stad van Dubrovnik (Werelderfgoedlijst) met inbegrip van stadsmuren en vestingwerken (foto: uitzicht vanuit het oosten). Foto Wolfgang Pehlemann, erweiterte Lizenz CC-by-sa V.3.0
De oversteek naar Bari
Op de boot weten we twee Engelse meisjes te verleiden om samen met ons op de foto te gaan. Als we straks zonder een noemenswaardig erotische belevenis aan het thuisfront verslag moeten doen, kan het hele avontuur wel eens als een plumpudding in elkaar zakken. De meisjes begrijpen dat we een probleem hebben en zijn bereid ons toch wat magere vakantieverhaal enige substantie mee te geven. Uiteraard hebben we de plaatjes later al snoevend rond laten gaan als “een klein voorbeeldje” van wat we ver van huis allemaal hadden veroverd. En uiteraard hebben we nooit verteld dat de schatten met hun eigen vriendjes op pad waren. Omdat ze in ons geen enkele bedreiging voor hun relatie zagen, stonden die hun vriendinnetjes graag even af voor een fotomomentje. Een van beide maakte het plaatje (met Arie’s kiekendiefje).
Er waren onderweg gewoon weinig rondreizende, eenzame meisjes op zoek naar romantiek. Onze voorraad romantiek werd nauwelijks aangesproken. We kwamen met evenveel romantiek terug als we waren vertrokken. De prachtige, exotische Joegoslavische schonen, wild en eigenzinnig, werkten op het land of in de winkel, die hadden wel wat anders aan hun hoofd dan een verzetje met een Utrechts studentje. Die moesten in hun vrije tijd naar de communistische jeugdbeweging. Per slot van rekening waren wij toch een soort institutionele vijand. En de familie hield ze scherp in de gaten. De huwelijkspartner was al in een vroeg stadium van hun leven na de nodige onderhandelingen geannexeerd.
Het klinkt misschien wat gek, maar de overtocht naar Bari had ons toch weer wat zelfvertrouwen gegeven. We zouden niet helemaal met een mond vol tanden staan als Wammie zou vragen hoe het met de mediterrane liefde was gegaan, na uiteraard eerst zelf zijn eigen belevenissen daar boven op de berg bij elkaar gebluft te hebben.
Een uitgelaten entree in Napels
Dubrovnik zoals wij het in 1965 aantroffen. Hier de Sint Blasiuskerk genoemd naar de beschermheilige van de stad.
Hoe lang we er uiteindelijk over hebben gedaan is niet meer te achterhalen. Een ding weet ik zeker. Op een zeker moment rijden wij Dubrovnik binnen, de oude vestingstad, de Parel van de Adriatica. We krijgen een plekje op de lokale camping en we genieten met volle teugen van al het heerlijks dat hier ook met een smalle beurs te genieten valt.
Joegoslavië is goedkoop maar onze reserves zijn beperkt en Arie, later succesvol in de bancaire sector, houdt ze scherp in de gaten. Dubrovnik is mooi en knus, maar we moeten verder. We steken met de veerboot over naar Bari. Een tochtje van een uur of zes. De naam van de boot: Proleterka. Ik bedoel maar. Zo eenvoudig was het nu ook weer niet.
Eenmaal in Bari wacht ons een nieuwe uitdaging: de oversteek van de Apenijnen richting Napels. En opnieuw zijn we niet ongelukkig. Het was in Dubrovnik onnederlands warm, in Zuid-Italië is het niet veel anders. We laten Bari voor wat het is. Bari met de Basiliek van Sint-Nicolaas?
Ja. We hebben geen idee dat die uitgerekend in Bari staat. De benedictijner abt Elia liet de kerk bouwen kort nadat plaatselijke zeelui in mei 1087 de relieken van Sint-Nicolaas hadden overgebracht uit Myra (in het huidige Turkije). Paus Urbanus II wijdde in 1089 de crypte in. De kerk zelf werd ingewijd in 1197. De relieken werden in een soort overval ontvreemd uit Myra waar Nikolaos in de vierde eeuw bisschop was. Venetianen vreesden dat de stoffelijke resten van de Goedheiligman in Myra niet langer veilig waren toen de relatie tussen Christendom en Islam allengs slechter werd. Een paar jaar geleden heb ik de kerk alsnog bezocht. De moeite waard.
Na een warme wandeling naar een uitvalsweg vinden we een schaduwrijk plekje en gaan de duimen weer omhoog. Al spoedig stopt er een oud vrachtwagentje. Met een gul gebaar worden we uitgenodigd binnen te treden in de eenvoudige bestuurderscabine. Na wat bokkige mislukkingen slaat de diesel toch aan.
Daar gaan we weer, met zijn drieën op de voorbank, naast de bestuurder die Alessandro heet. Hij moet inderdaad naar Napels, een andere bestemming van belang is er onderweg niet. Alessandro is klein van postuur en heeft onderweg veel plezier als hij ons met een stevige ruk aan het stuur weer eens van de ondergang heeft gered en naar de eigen borst wijzend vol gemaakte trots uitroept Alessandro il Grande.
Een moeizame rit door ruw terrein. Maar iedere kilometer is meegenomen. Alessandro heft regelmatig een lied met een wat treurige ondertoon aan. Het leven is hier niet eenvoudig en het meisje van je dromen kiest uiteindelijk toch een ander die net een paar schapen meer heeft. Wij zingen uiteraard mee als we de melodie herkennen. O sole mio. Elvis hield van Italië. En wat te denken van "Surrender" ook van Elvis uit 1961. Een geheide nummer 1. We herkennen de melodie van onze voorzanger als hij vol overgave "Torna a Surriento" inzet, de wereldberoemde Napolitaanse ballade. Het is duidelijk dat we Napels naderen.
Het wordt nog even spannend als Allessandro beide handen nodig heeft om zijn overgave en emotie te tonen en het vrachtautootje in een akelige bocht onaangedaan rechtdoor blijft gaan. De snelheid is laag, dat redt ons.
Kort daarna is het wel raak, maar anders. Een enorme knal. Het is Italië dus dat geluid kan overal vandaan komen. Maar Allessandro weet meer. Hij trapt op de rem, springt de auto uit en rent een stuk terug. We horen een krachtige vloek. Kort daarna wordt veel duidelijk. Allessandro schuift een enorm stuk uitlaat de cabine in. Hij toont ook zijn handen. Die ruiken naar barbecue. Il Stupido heeft de gloeiendhete uitlaat met zijn blote handen opgepakt.
We zetten de tocht voort. De hete pijp staat schuin dwars door de cabine en vliegt in een bocht feestelijk rond. Allessandro verwacht van ons dat wij voorkomen dat het gevaarte in zijn nek terecht komt. Rustig is het daarna niet meer geworden. En zingen is er ook niet meer bij. Zonder uitlaat produceert het vrachtwagentje een onvoorstelbare herrie. Knallend, ploffend en knetterend rijden we Napels binnen. Het onthaal is feestelijk. Straten en buurten lopen uit. Allessandro zwaait naar de menigte en toont zijn handen. Oude vrouwtjes vallen op de knietjes omdat zij menen stigmata te herkennen.
Gevlucht uit Napels
Napels 1965. De auteur omringd door napolitaantjes met losse haantjes.
Wij arriveren in Napels en dat is niet onopgemerkt gebleven. Sterker nog, vanaf het moment dat wij hartelijk afscheid nemen van Allessandro, die is ook nog niet klaar, en op eigen benen verder moeten, worden we omringd door zwermen parasieten. Groepen jochies die blijkbaar op het veelbelovende geluid zijn afgekomen en nu menen dat er bij twee rijzige, Hollandse nieuwen wel wat te halen valt. Ze zijn hinderlijk brutaal en nietsontziend. Achter onze rug proberen ze onze rugzakken te openen omdat ze daarin waardevolle waar verwachten.
Om even rust en koelte te krijgen vluchten we het beroemde oudheidkundige museum van Napels, het Museo Archeologico Nazionale di Napoli (MANN) binnen, de plek waar de nog toonbare restanten van Pompeï en Herculaneum terecht zijn gekomen. Een werkelijk indrukwekkende verzameling beelden, fresco’s en mozaïeken. Maar ook hoogst vermoeiend en onafzienbaar. Zo’n museum waarin je ongemerkt steeds sneller gaat lopen. Eenmaal weer buiten worden we met gejuich begroet door onze schare jonge fans. Nee hè. Weg. Snel weg uit Napels. Het voelt niet gastvrij. We zien ook opvallend weinig toeristen.
Rome, Florence en verder omhoog
Florence 1965. Voor de Duomo. Twee kleine Engelse meisjes slopen bijna ongemerkt ons beeld in. Gelukkig was er veel tegenlicht.
We beginnen nu toch wat haast te krijgen. We besluiten onze zegeningen te tellen. Het houdt niet over. De beurs is bijna plat. Met name de veerboot was een forse en niet geplande uitgave. Ik laat Arie weten dat ik toch wat begin te twijfelen aan zijn financiële beheer. Natuurlijk kunnen we Rome en Florence niet links laten liggen, maar een bezoek aan deze trekpleisters mag er niet toe leiden dat we Fai della Paganella moeten overslaan. Dan is echt alle ontbering voor niets geweest.
We snuffelen even aan Rome en we snuffelen een stukje verderop ook nog even aan Florence en voelen onze krachten langzaam wegvloeien. We hebben onszelf op rantsoen gesteld. De lira’s druppelen nu wat langzamer weg, maar dat is nauwelijks een geruststelling. We denken terug aan het dinarland van de maarschalk. Zoveel voor zo weinig!
Fai della Paganella! Eindelijk.
Fail della Paganella op een plateau in de Dolomieten
Hoe we in Fai della Paganella zijn gekomen, wie ons naar die afgelegen plek op die hoogvlakte heeft gebracht, vraag het me niet, ik ben het kwijt. Waarschijnlijk verkeerden we op dat moment al in een schemerfase. Maar we komen er en we worden hartelijk ontvangen door Wammie die door al het personeel en door de vrolijke vrouwelijke gasten diep naar en in de ogen wordt gekeken. Hij hoeft ons niks meer te vertellen, de opgewonden, bijna verhitte wijze waarop er wordt gelonkt, geflirt, de hele lichaamstaal, de gezichtsuitdrukkingen, de bewegingen, het is een stuwmeer van erotiek. Zelfs wij ontwaken uit onze mentale verdoving. Toch nog een feestelijk besluit voor twee moedige avonturiers. Ligt hier, in die prachtige Dolomieten, dan toch de beloning die ons in Arie’s voortuin al voor ogen stond?
1965. Fai della Paganella. In het midden onze jaarclubgenoot Wammie. Rechts zijn vrienden Arie en Dries. Links twee onbestemde figuren, ongetwijfeld collega's van Wammie. En natuurlijk reddingshond Prins Bernard, even zonder vaatje. Er is onderweg een lustrumplu verdwenen. Geen slecht resultaat.
Een stuwmeer, maar wel met Wammie zelf als dam. “Ik word gestoord van al die wijven,” is zijn krachtige samenvatting van de hele situatie. Wij bieden, als jaarclubgenoten en echte vrienden, aan om hem wat te ontlasten. Een beetje de buit verdelen.
Geen denken aan. Spelen met vuur. Als dat op het hoofdkantoor in Amsterdam bekend wordt, zijn de rapen gaar. Dan kan hij onmiddellijk terug, op eigen kosten met intrekking van zijn volledige beloning. Twee maanden bergje-op-bergje-af. Voor nop! En om het nog even wat verder aan te zetten schetst hij een rampzalig vervolg. Straks terug in Utrecht. Eén van de vrolijke vrouwtjes die over een maand belt dat ze haar huurwoninkje heeft opgezegd en er aan komt. Eindelijk samen. Voor altijd! Kusje, kusje, kusje. Hebben we eerdere berichten van Wammie dan zo verkeerd geïnterpreteerd?
Nog maar één ding
Uiteindelijk mogen we niet klagen. Ergens in het hotel weet Wammie een duister hok voor het beddegoed waar het goed toeven is. En ook het ontbijt heeft hij geregeld.
We kunnen de volgende dag meerijden met het hotelbusje naar een uitvalsweg waar het goed liften is. Voor Wammie’s groep staat een uitstapje naar Modena geprogrammeerd.
Een overvol busje, op ons is niet gerekend. Maar Wammie regelt het wel. We krijgen elk een uitgelaten schoonheid op schoot. De meisjes moeten zelfs even slikken als wij uitstappen. Twee jonge helden, waar vind je die nog. Maar als Wammie roept: we gaan weer!, zijn wij onmiddellijk twee eenzame lifters in een deel van de wereld waar maar zelden een auto langskomt.
Alleen al dat stemgeluid van Wammie. Het doet wonderen. Daar kunnen we niet tegenop. Geen partij, zeker niet voor Wammie maar ook niet voor twee leuke meiden. Slik.
In Oostenrijk besteden we ons allerlaatste geld aan een originele Bauernomelette mit Kartoffeln. Goed voor twee dagen liften. Terug op vaderlandse bodem duurt het even voor we beseffen dat we financieel weer op nul staan maar dat we een dolopiekervaring rijker zijn.
Gerard van de Schootbrugge
17 mei 2024
Gered door een originele Oostenrijkse Bauernomelette. Bijna thuis.