Pad onder de pet

Sprookje

Kort verhaal, 31 mei 2016

Pad onder de pet (sprookje)




Ver weg van de boze betonwereld in een erg duister bos leefde eens een boze stiefmoeder samen met een boze stiefvader. Behalve stiefkinderen en de wederzijdse ergernis over hun opvoeding hadden ze elkaar niet veel te bieden.


De vrouw was goed voor vijf kinderen, haar partner bracht er drie in. Met zijn tienen in een eenvoudig, door de boze stiefvader van bosmateriaal opgetrokken en door mos en klimop overwoekerd stulpje, dat betekende altijd spanningen en vroeg om emotionele evenwichtskunst.


De boze stiefvader had zijn ontwerp ooit gebaseerd op de behoeften van een vader met drie kinderen. Met de komst van een boze stiefmoeder en haar vijf koekoeksjongen had hij geen rekening gehouden. Ruimte om binnen te spelen was er niet. Het valt te begrijpen dat de acht stiefkinderen wat chagrijnig door het leven gingen. Niet echt boos, want het waren nog kinderen en ze hadden, in tegenstelling tot hun ouders, nog hoop. Maar wel chagrijnig. Ontzettend chagrijnig.


De lezer zal zich ongetwijfeld afvragen waarom weldenkende mensen het zo ver laten komen. Even los van het weldenkende heb je als alleenstaande moeder met vijf kinderen van even zovele vaders niet veel keuze. Geen van de ‘passanten’ droeg alimentatie af en er bestond onder hen niet de minste behoefte aan een omgangsregeling. Vijf vaders, in rook opgegaan. Als alleenstaande moeder moet je dan wat en kun je niet te veel eisen stellen. En het grote voordeel van een huisje diep in het woud was wel dat je geen last had van bemoeizuchtige Jeugdzorgambtenaren.


Voor de stiefvader lag het een beetje anders maar weer niet zo heel veel. Hij had altijd geleefd in de rustgevende veronderstelling dat zaaddonatie een anonieme activiteit was. Tot er op een bepaald moment drie nakomelingen op zijn stoep stonden die nogal theatraal hun schoenen en sokken uittrokken en van hem het zelfde eisten. En ja, toen was het pleit snel beslecht. Net als hij hadden ze alle drie aan beide voeten een extra teen, een zeldzame maar dominante mutatie, zodat een simpele vaderschapsontkenning bij voorbaat kansloos was. De hakken in het zand zetten was in dit geval weinig zinvol.


Hij voelde zich niet direct vader maar wel betrapt. Hij duizelde bij de gedachte dat hij spoedig viral zou gaan als gevolg van ruimhartig en hoogfrequent doneren. Zijn zaad was nu eenmaal vitaal en hij was dan ook een graag geziene gast op het regionale KI-station. Hoe het ook zij, het had hem verstandig geleken het verdere verloop der dingen niet lijdzaam af te wachten en zich met deze drie nakomelingen terug te trekken in het woud, in de hoop onvindbaar te blijven voor een horde halfbroertjes en –zusjes, nageslacht op zoek naar hun zestenige verwekker.


Maar ja, zo viriel en dan alleen in een donker woud, dat houdt geen mens lang vol. De onrust in zijn lijf nam dan ook snel toe, het bloed raakte aan de kook, zo niet over de kook. Donatiedrang dreef hem voort. Dagenlang zwierf hij door het bos op zoek naar liefde. Hij omarmde bomen en liep daarbij lelijke schaafwonden op.


Uiteindelijk kwam hij aan bij een boerderij aan de rand van het bos waar een bejaard boertje, lurkend aan een pijpje, onder een nog veel oudere eik zijn laatste restje levensvreugde zat te verstoken. Het boertje had zijn hele leven in de veeteelt gezeten en zag op grote afstand dat de opgefokte voorbijganger door bronst werd gekweld. Iets dreef hem richting het boertje.


Die stond op en zei: ‘Je hoeft mij niks te vertellen. Ik weet mirakels goed wat jou mankeert. En ik denk dat ik je kan helpen.’


Onze woudloper zei, bijna burlend: ‘Graag boertje, want ik hou het niet meer. Iedere verlichting is welkom.’


Het boertje liep naar achteren en kwam even later terug met een vrouw van middelbare leeftijd die niet zozeer vriendelijk als wel agressief en uitdagend oogde. ‘Hier, mijn dochter,’ zei hij. ‘Ze zal je graag volgen en ter wille zijn. Ze heeft vijf kinderen. Het is een schat maar hier blijven is geen oplossing. Zorg goed voor haar, maar houd haar kort. Mijn zegen heb je.’ Om zijn woorden kracht bij te zetten stapte het boertje uit zijn rechter klomp en tikte met de hak drie keer op zijn houten bankje. Hij herhaalde dit ritueel met zijn linker klomp.


Een oude volkswijsheid zegt: Als de druk maar hoog genoeg is, wordt zelfs beton vloeibaar. En dat gold ook voor dit stel, dat heel goed begreep dat ze tot elkaar waren veroordeeld. Maar van alleenstaande ouder waren ze nu ineens ook stiefmoeder en –vader van een groep halfbroertjes en –zusjes geworden. En dat was veel, zo niet te veel gevraagd.


Zo lang de kinderen in het bos rondspookten was het voor het stel nog leefbaar, maar eenmaal met zijn tienen in het kleine stulpje kon iedere verkeerde opmerking, iedere verdachte grimas een kettingreactie van vijandigheden oproepen. Er heerste een sfeer van oorlog, intimidatie, en geestelijke en lichamelijke terreur. En hoewel de kinderen bij weer en ontij al bij het krieken van de dag naar buiten werden gestuurd om pas tegen het vallen van de avond weer huiswaarts te keren, lukte het niet een harmonieuze sfeer te creëren. Machteloosheid en frustratie maakten de stiefvader en –stiefmoeder steeds bozer.


Op een dag kwamen de kinderen ’s avonds opgewonden thuis. Ze hadden diep in het bos een tovenaar ontdekt. Hij woonde in een boomhut. Een lange, magere man met een zwarte mantel, een zwarte hoed en zwarte ogen. Alles was zwart aan hem behalve zijn baard. Ze hadden hem verteld hoe moeilijk het is om samen te leven als iedereen steeds boos is.


Hij had ze meegenomen naar een natte kuil vol padden. Grote en kleine. Hij had ze twee padden meegegeven, een voor moeder en een voor vader. Ze moesten ze onder de pet houden, had de tovenaar gezegd.


Met een kleine buiging werden twee petten afgenomen waar twee padden uit kwamen die op tafel werden gezet. Het was in tijden niet zo stil geweest in het stulpje. Even zaten de zwarte diertjes doodstil tegenover elkaar. Maar toen draaide een zich om en sprong de andere met een grote boog op zijn rug. De kinderen juichten. De moeder schoot in een stuiplach. De vader keek naar zijn vrouw, besefte dat ze al heel lang niet zo gewillig meer was als het oude boertje had beloofd, en ontplofte. Met een dreun kwam zijn vuist op het ongelukkige paddenpaartje terecht dat even later als zwartig taai slijm langs de wanden van het stulpje naar beneden droop. Die avond gingen de kinderen zonder eten naar bed.


De volgende dag kwamen de kinderen ’s avonds opnieuw met twee padden onder de pet thuis. En ook dit paartje moest zijn onderlinge genegenheid bekopen met een vernietigende vuistslag.


Toen op de avond van de derde dag de gebalde hand van de boze stiefvader zich weer verhief om toe te slaan, bleef de vuist in de lucht hangen. Er volgde een lichtflits en op het volgende moment stond daar de oude tovenaar. Voorzichtig pakte hij de twee padden van de tafel, zette ze op zijn schouders en zei: ‘Vader en moeder, volg morgen jullie kinderen en kom naar mij toe. Ik wil jullie helpen. Kom. Voor jullie, maar vooral ook voor jullie kinderen. En geef ze vanavond te eten.’


En weg was hij, verdwenen, opgelost.


De boze stiefvader voelde zich terechtgewezen en bleef de volgende dag grommend in zijn walmende nest liggen. Maar de boze stiefmoeder ging wel hoopvol op pad met de kinderen.


’s Avonds keerden de kinderen terug en troffen de boze stiefvader zwetend en krimpend van de pijn aan. Hij lag half onder de tafel. Ze legden hem op bed en gaven hem kamillethee waar hij snel van opknapte. Later op de avond verscheen ook de boze stiefmoeder weer ten tonele. Zij maakte een opgeruimde indruk en bracht verslag uit van haar ontmoeting met de oude tovenaar. Essentie: Om de relatie te redden was volgens de tovenaar een liefdesbaby noodzakelijk. Die zou van het tiental een elftal maken en voor eenheid zorgen. 


Na het vernemen van deze bijzondere boodschap knapte de boze stiefvader zienderogen op. Werk aan de winkel. Werk dat hem als geen ander lag.


Negen maanden later braken de vliezen en vloeide het donkere vruchtwater rijkelijk door het benauwde stulpje. Alles werd in gereedheid gebracht voor de komst van het nieuwe kindje, de gezegende zonder broertjes, maar wel als enige met een echte vader en moeder.


Het was een mooi kindje. Bijna perfect. Geen teen te veel.


Toen de boze stiefvader dat zag, stortte zijn wereld in. Hij verloor de controle.


Zijn vuist verhief zich. Langzaam. Steeds hoger. En bleef daar als bevroren hangen.


Met zijn gebalde vuist boven de grond werd hij begraven. Kort daarna verruilde de vrouw met de kinderen het nederige stulpje voor een nieuw onderkomen.


Nog dieper in het donkere woud.


Espunt, 31 mei 2016