Gerard van de Schootbrugge & Espunt
Kort verhaal, 9 februari 2014
Olympische Winterspelen van Grenoble in 1968, deel 1
Voorbeschouwing
Vandaag 8 februari 2014 was het dan eindelijk zo ver. In Sotsji deden politiek, commercie en moraliteit een stap opzij om ruimte te maken voor de duizenden jonge vrouwen en jonge mannen die dat kwamen verzilveren, liever nog vergulden, waar ze een groot deel van hun jeugd aan hadden opgeofferd. De een in de bobslee, de ander op de ski, weer een ander op de schaats. Onze jongens van de 5000 meter deden het meer dan goed. De koning en zijn lieftallige gemalin mochten juichen, de jeune premier klapte dat het een aard had.
Hij deed dat overigens wel met een uitdrukking op zijn gezicht als van een Kameroenees die ijs zag branden, wat misschien voor het subtropische Sotsji zelfs wel een politiek correcte reactie genoemd zou kunnen worden. Hogere politiek dus, ingestoken door onze keien van Buitenlandse Zaken.
Hoe het ook zij, alle soorten edelmetaal kwamen richting Holland. Ik heb dit zijdelings zien gebeuren en betrapte mezelf erop dat ik weinig opwinding voelde. Dat kan natuurlijk zo maar een gevolg zijn van mijn gevorderde leeftijd, het zou ook kunnen dat mijn natuurlijke enthousiasme voor sport en vaderland steeds meer geremd wordt door het opgefokte sfeertje dat er door het monsterverbond van media en commercie omheen wordt gecreëerd met op de achtergrond de stinkende waas van verboden middelen en ongeoorloofde manipulatie. En dan vergeet ik haast de politieke belangen.
Ik kom hier op omdat ik me ineens realiseerde hoe groot het verschil in beleving was vergeleken met de Olympische Winterspelen van 1968 in Grenoble waar ik samen met mijn goede vriend Thomas van nabij getuige van ben geweest.
Niet zo lang, maar toch.
Quantummechanica
De spelen beleefden hun opening op dinsdag 7 februari, de dag daarna begonnen de wedstrijden. Op dat moment waren op het adres Springweg 53 in Utrecht twee moedige, jonge en ambitieuze studenten zich aan het voorbereiden op het tentamen Quantummechanica, een breinbreker van de buitencategorie. Een van hen was ik, Thomas was de andere.
Het tentamen stond geagendeerd op woensdagmiddag 14 februari. Onnozel als wij waren, verkeerden wij in de veronderstelling dat als je maar flink je best deed, de quantummechanica zijn geheimen wel zou prijs geven. Zo was het immers ook gegaan met andere vakken als optica, thermodynamica en elektromagnetisme.
Pas decennia later stuitten wij op uitspraken van grote geleerden zoals Richard Feynman die doodleuk verklaarde dat iedereen die beweerde dat hij de quantummechanica begreep er niets van begrepen had. Met andere woorden: je moest de regels kunnen toepassen, de standaardopgaven beheersen, en je vooral niet afvragen hoe dat nou allemaal precies zat. Maar omdat niemand ons dat in 1968 had verklapt, zaten we qua voorbereiding vooral op het verkeerde spoor. Wij staken veel energie in blijkbaar nutteloos gepieker.
Slapeloze nachten waren het gevolg. Wij hallucineerden van de Schrödingervergelijking, van gekoppelde oscillatoren en van een deeltje in een oneindig diepe potentiaalput. Er was ook moedeloosmakende bewondering voor jonge genieën als Bohr, Heisenbergen Dirac die het blijkbaar wel begrepen hadden en met hun werk eeuwige roem hadden verworven.
Wij waren best bereid om op een zeker moment onze meerdere te erkennen in lieden als Pauli, Born en Jordan maar we wilden ook graag weten wat zij dan meer hadden dan wij. We zijn er nooit achter gekomen.
Even ertussenuit
Op de kille woensdagmiddag van 14 februari stapten wij op mijn 200 cc NSU motorfiets en tuften naar de Uithof om daar het onafwendbare noodlot te ondergaan. ’s Middags tegen vijven waren wij terug. Leeg, onzeker en voor het ergste, een herkansing, vrezend. Door twijfel verscheurd, door slaapgebrek verlamd en door golffuncties omspoeld, probeerden wij ons aan de eigen schoenveters uit de dreigende depressie omhoog te trekken. Er moest snel iets gebeuren, de vaste grond onder onze voeten hield het voor gezien.
Het zal rond zessen zijn geweest dat Thomas het idee opperde dat een bezoek aan de Olympische Winterspelen wellicht de noodzakelijke afleiding kon bieden. Het idee was zo bizar dat hij van schrik verstijfde toen ik zonder enige reflectie liet weten dat ik dit een briljante gedachte vond. Sterker nog, dan moesten we wel opschieten, want de spelen zouden over drie dagen hun slotdag beleven. En de enige manier om er te komen was liftend.
Snel graaiden wij wat kleding en leeftocht bij elkaar. Een half brood en een halfvolle pot pindakaas. Geld hadden we nauwelijks. We rekenden op de voorzienigheid en op de steun van onze Europese medemens. Het zal rond zeven uur zijn geweest dat we weer op de trouwe NSU stapten, nu richting Kanaleneiland waar we onze eerste lift richting Grenoble hoopten te krijgen.
Donker en koud was het. Na geruime tijd stopte er een volkswagenbusje vol vriendelijke maar onverstaanbare mannen van Turkse afkomst die ergens op bezoek gingen in Duitsland. Omdat wij via Duitsland Grenoble wilden bereiken zag dit er veelbelovend uit. Pas halverwege Hamburg kregen we in het zijraamloze busje door dat we noordwaarts bewogen.
We hadden daarna nog ongeveer 100 km nodig om onze weldoeners duidelijk te maken dat we eruit wilden. Na vele uren kwamen we uiteindelijk in de buurt van Keulen onder een viaductje terecht waar we een eenzame en koudenacht hebben doorgebracht. Tegen zessen ontstond er weer leven onder het viaductje. Met de volgende lift bereikten we, zeer slaperig en hongerig, het Frankfurter Kreuz waar we de rest van de donderdag volkomen gedesillusioneerd hebben rondgezworven zonder dat er ooit iemand stopte. En dat kon ook niet want iedereen reed hier 200 km/uur alsof men allemaal nog op tijd in Grenoble wilde zijn.
De lieve liftster
Het werd allengs natter en killer. Meer dood dan levend werden we bij een pompstation gered door een vriendelijk meisje, een liftster, die daar net was afgezet, even haar haar glad had gestreken, haar duim maar weer eens had opgestoken en direct een lift kreeg. Hoe oneerlijk is het geluk verdeeld. Maar goed, zij had gezien in welke toestand wij verkeerden en wist de automobilist over te halen ook ons mee te nemen.
En zo kon het gebeuren dat wij laat op de avond van donderdag 15 februari in Basel werden gedropt. Omdat we nu nog twee dagen Spelen te goed hadden, besloten we geen enkel risico te nemen en een flink deel van ons bezit te besteden aan een treinreis van Basel naar Genève. Dan waren we in ieder geval in de buurt. Dus gingen we op zoek naar het station waar we vaststelden dat de eerste trein pas de volgende dag zou vertrekken.
Die nacht hebben we in de stationshal doorgebracht met hazenslaapjes afgewisseld met een boterham met pindakaas.
Ondanks onze ellendige toestand verheugden we ons op een mooie treinreis door het winterse Zwitserland.
Het was comfortabel en we gingen de goede kant op maar van het winterse Zwitserland hebben we niets gezien. We werden in Genève weer wakker.
Eenmaal buiten stelden we vast dat het weer er niet aangenamer op was geworden. Een uitgesproken koude wind uit de bergen in combinatie met een miezerregen was in onze verzwakte toestand een ware marteling. Maar er was nu geen weg terug meer. Wij strompelden naar een uitvalsweg en tegen het eind van de middag stopte er zowaar een vriendelijke Zwitser die op weg was naar Grenoble. Een ijshockeyscheidsrechter. Onze stemming sloeg acuut om. Er was blijkbaar iets van geluk dat ons nu toelachte.
Het was vrijdagmiddag en de kans dat we de laatste dag van de Olympische Winterspelen 1968 zouden kunnen meebeleven was aanzienlijk. En dan ook nog het vooruitzicht van eindelijk weer een goed bed en een ontbijt. Uit de laatste droom werden we door onze vriendelijke scheidsrechter snel verlost. In een straal van 100 km rond Grenoble was geen bed meer te vinden. Maar goed, komt tijd, komt raad.
Grenoble
Op vrijdag 16 februari 1968 veroverde Kees Verkerk de gouden plak op de 1500 meter. Ik herinner me deze datum nog omdat we toen, in de avond, in Grenoble werden afgezet door een Zwitser die een ijshockeywedstrijd moest arbitreren. De triomf van Verkerk hebben we gemist. Toen hadden we nog een dag te gaan: zaterdag 17 februari.
(Voor het vervolg, zie deel 2)
Espunt, 9 februari 2014