Gerard van de Schootbrugge & Espunt
Kort Verhaal, 24 november 2020
Vooraf
Dit verhaal is opgenomen in de verhalenbundel Passiegrafie die in 2020 is uitgegeven door Uitgeverij Oostland. De bijdragen hebben gemeen dat ze een relatie hebben met een foto van amateurfotograaf Marc Wilson.
Elke schrijver mocht een foto uitkiezen die hem inspireerde. Mijn keuze viel op een mooie prent van de Oudegracht in Utrecht, genomen vanaf de Maartensbrug, die de Zadelstraat verbindt met het Domplein, richting het Ledig Erf. De afbeelding bracht een wolk aan herinneringen boven aan mijn studententijd in Utrecht, meer in het bijzonder aan dat wonderbaarlijke jaar 1967 waarin Becky mijn pad kruiste, of eigenlijk andersom.
In de zomer van 1967
De Oudegracht, gefotografeerd vanaf de Maartensbrug, die de Zadelstraat verbindt met het Domplein.
Het zicht is richting Ledig Erf met onderweg rechts De Zeven Stegen en De Lange Rozendaal.
Een foto van de Oude Gracht met de uitwerking van een tijdmachine. Een vreemde kracht grijpt mijn haar en sleurt me mee terug naar de zomer van 1967. Tijdens de wonderlijke terugtocht wordt mijn haar blonder, dikker en langer. De onvergetelijke klanken van Unchained Melody komen steeds duidelijker door. Time goes by so slowly. And Time can do so much, zingen de Righteous Brothers (1965). Maar nu achterstevoren afgespeeld op de draagbare bandrecorder van mijn vader. Een halve slag in de tape.
De Beatles deden het ook. Paul is dead. Verongelukt in 1966. In 1967 komen de eerste aanwijzingen door. Fake? Vast wel. In 1963, vlak na mijn groentijd, is er een ander broodje-aap-verhaal in de steigers gezet: de moord op John F. Kennedy. Gelukkig hoeft de lezer aan de rest van mijn verhaal slechts een beetje te twijfelen.
Waarom nou juist 1967? En dan ook nog de zomer! Tja, je hebt nu eenmaal van die jaren met bijzondere zomers. Ik weet het, het is een persoonlijke voorkeur. Maar ik ben ervan overtuigd dat ik niet de enige ben die warme herinneringen heeft overgehouden aan die zomer. Voor mij was het een zomer waarin ik werd meegesleurd in een maalstroom van over elkaar heen buitelende gebeurtenissen. Het mag een wonder heten dat ik ongeschonden de herfst van 1967 haalde. Het einde van een feest waar geen einde aan leek te kunnen komen.
Maar aan alles komt een einde, zei mijn grootvader al. Zelfs aan de zomer van 1967. En misschien was het zelfs wel het einde van mijn jeugd. Ik was op dat moment ongeveer 22,5 jaar oud. Een zomer lang had de tijd stilgestaan. Maar toen zette iemand Unchained Melody op, zodat ik de melodie nu kan terugspoelen.
De zomer van 1967 is enerverend, uitbundig, onbezonnen. Maar juist onder die omstandigheden, als het leven je toelacht en niets je lijkt te kunnen deren, als je zweeft en jezelf onsterfelijk waant, kun je, als het even tegenzit, lelijk onderuit gaan. Het leven is vurrukkuluk, maar daarom nog niet eenvoudig. Het is The Summer Of Love, en die love is overal, love is in the air, vooral als Becky binnen handbereik is. Good vibrations all around.
Becky, ze kwam op een spectaculaire wijze mijn leven binnen. Of eigenlijk was het andersom. Ik kwam eerder op een miraculeuze wijze háár leven binnen. Met een snoeksprong en als dat voor de lezer nog te vaag is, dan kan ik hier nog wel een tipje van het laken oplichten. Dan mag de lezer voor deze keer ‘leven’ vervangen door ‘bed’.
Er worden tegenwoordig in Utrecht veel plaatjes geschoten. Facebook. Instagram. ‘Kijk mij eens! Jawel, helemaal in Utrecht. Het is hier te gek’. Dat “te gek” wil ik als kind van de jaren zestig wel even claimen. En let wel, het krijgt pas overtuigingskracht als je qua geestverruiming een bepaalde kritische grens bent gepasseerd.
We gaan in deze mooie zomer heel wat kritische grenzen over. Provo en Dolle Mina hebben intussen hun beste tijd gehad en het bevoegd gezag begint zich nu zorgen te maken over psychedelica. We horen van lieden die onder invloed van LSD denken dat ze kunnen vliegen. Een slecht idee. Met een bad trip kun je hard neerkomen. Ik hou me er ver van, ik heb al moeite genoeg om de zaak zonder chemie op een rij te houden.
In Leiden schijnt een prof te zitten die LSD toepast om mensen van hun kampsyndroom af te helpen. De verlichte katholieke psychiater Kees Trimbos probeert ons van ons krampsyndroom af te helpen. Het hangt nauw en knellend samen met het zesde en negende gebod. Gij zult niet … Dat botst keihard met de nieuwe tijd.
Steeds vaker zie je hoe jong, maar ook steeds meer oud, onder de lat van de katholieke seksuele moraal door kruipt. En we weten allemaal: hoe hoger de lat, hoe minder je hoeft te bukken. Kees Trimbos trad een paar jaar geleden al op tijdens mijn ontgroening. Dat was in 1963. Ik ben sindsdien lid van de katholieke studentenvereniging Veritas. We doen niet meer aan hel en verdoemenis, maar de angst voor voortijdig vaderschap, en de straf die daarop staat, permanente vrijheidsbeperking, zit diep, ook bij mij. Want wij zijn natuurlijk wel opgevoed met de verpletterende boodschap dat je de moeder van jouw kind nooit aan haar lot mag laten. Haar lot, ons lot en dan gaat de deur op slot.
Er lopen wel wat buitenlandse toeristen rond in Utrecht, maar veel zijn het er niet. Een paar daarvan, gemiddeld zo’n twintig jonge wereldreizigers, bivakkeren deze zomer in Het Zomerhotel, een nieuwetijds experiment van Veritas. Meneer Van de Pavert (Paaf), tot voor kort de vaste gérant van onze kroeg en woonachtig op de bovenste verdieping van Het Eigen Huis aan de Kromme Nieuwegracht 54, ons thuishonk, heeft onlangs met zijn gezin het pand verlaten. Een beetje triest was het wel. Paaf was een van de weinigen, die de student begreep en wist wat hij nodig had. De ouwetijdsstudent wel te verstaan. Maar de veranderingen gaan razendsnel. Een professionele gérant voor dag en nacht, een huislakei, past gewoon niet meer in deze nieuwe tijd. Het klassieke studentenleven kraakt aan alle kanten. Alles moet anders en alles gaat anders. Vooral de gamma-jongens hebben er zin in.
Daar waar de Van de Pavertjes huisden, staat nu een aantal oude ziekenhuisbedden, overtollig en oudbakken materieel van het AZU. Als die brakke dingen eens konden praten! Een vaag vriendje van me zit wel eens te luisteren, wel met een flinke dosis LSD. Een beetje armoedig is het wel, maar voor vijf gulden per nacht lig je wel in een bed met een verhaal. Dat hebben de buitenlandse studenten en anderen die zich als zodanig voordoen, onderweg (liftend naar Tibet en terug) wel anders meegemaakt. Hier onder het veilige en lekvrije Veritijnse dak kunnen ze even bijkomen van de vaak uitputtende reis die ze achter de rug hebben. Zoals Canadese Becky.
Sinds 1934 speelt het Veritijnse leven zich af in Het Eigen Huis, een monumentaal pand aan de Kromme Nieuwegracht. Maar het begint te knellen. Studeren is niet langer voor de elite. Het Eigen Huis barst uit zijn voegen. Linkse krachten hebben de poorten van de universiteit voor volkse types met meer hersens dan geld zoals ik, wijd opengezet. Beurzen en renteloze voorschotten doen hun verheffende en egaliserende werk. De bovenklasse moet indikken. Tijdens mijn eigen groentijd in 1963 moest ik nog een appel met mes-en-vork afschillen. En dan te bedenken dat ik pas op latere leeftijd geleerd heb met mes en vork te eten. Bij mijn grootouders in Friesland moesten we het bord zelfs nog aflikken om te voorkomen dat er restanten peen en uien in de karnemelkse pap opdoken. Het geschil was een beetje elitaire pestkopperij. Maar van de tijdgeest kan ook de bovenklasse niet winnen. Juist niet.
Dit moet in 1967 het nieuwe onderkomen van Veritas worden: het oude stadskasteel Oudaen aan de Oudegracht. Het zal allemaal een beetje anders lopen.
Het Eigen Huis puilt nu uit, maar er is redding op komst. Joop van de Pol, de visionaire praeses van het Veritasbestuur, heeft net voor de zomer de hand weten te leggen op het nog monumentalere stadskasteel Oudaen. Alles wordt anders, de verbeelding is aan de macht en dus denken wij, lees Joop, groot. We gaan verhuizen van de Kromme Nieuwegracht naar de Oudegracht. Ook qua gracht een promotie. Het kasteel zal in september, na de Introductietijd, met een knalfeest worden ingewijd. De redding is nabij. En de wereld is van ons. Ik maak deel uit van de Introductiecommissie die de nieuwe leden met veel aandacht en liefde moet voorbereiden op een historische plek in de Veritashistorie: jaartje 1967, de eerste Oudaen-generatie van Veritas. Ja, ja, het kan niet op in die zomer van 1967. In alle opzichten magisch, euforisch bijna. Een ongewoon mooie zomer.
In 1967 kun je bijna alles nog gewoon vastpakken en dan heb ik het niet alleen over Becky. De wereld is uiterst analoog, maar ook op dit punt komen er vlagen nieuwe tijd binnen. Er zijn computers. Een paar. Ik ben nu vierdejaars student wis- en natuurkunde en ik heb de eerste computerstapjes gezet. Met de rekenliniaal gaat het meestal nog net wat sneller, maar het is duidelijk dat de computer de toekomst heeft. Dus moeten wij leren programmeren. De universiteit bezit één computer en die bevindt zich in een soort bunker op de splinternieuwe locatie van de universiteit in de Johannapolder; De Uithof. De medici zitten nog aan de Catharijnesingel, de veterinairen nog aan de Biltstraat, de alfa’s en gamma’s zijn nog altijd verspreid over de binnenstad, maar wij bèta’s, ja, wij zijn de polderpioniers, de kwartiermakers. Door weer en wind fietsen we naar het Transitorium of naar de waarnemingstoren van Sterrenkunde die er pal achterstaat en waar Chriet Titulaer een van onze begeleiders is. En daar, ergens in die polder, staat dus ook die betonnen doos waarin onze computer is verpakt. Zegt men, want niemand heeft hem ooit gezien.
De Maartensbrug gezien vanaf het Stadhuis. Links het trappetje naar de ingang van Le Metro, een koffiekelder uit de jaren '60 en '70 waar ik in de zomer van 1967 regelmatig kwam.
De foto is genomen vanaf de Maartensbrug in de richting van Het Ledig Erf. Een uitgelezen plek voor een sfeervolle prent, al is het maar omdat de brug genoemd is naar Sint Maarten, Sint Martinus, de beschermheilige van de stad Utrecht. De romeinse soldaat die de helft van zijn mantel aan een naakte, kleumende bedelaar gaf. Als je vanaf de Mariaplaats via de Zadelstraat naar de Dom loopt, echte naam de Sint-Maartentoren, bereik je de Maartensbrug over de Oudegracht, vanwaar de foto is gemaakt. In de richting van Het Ledig Erf. Dat is ook de richting van het oude Fysisch Laboratorium aan de Bijlhouwerstraat waar ik in 1963 mijn studie begon. Er zitten nu psychologen in. Even voor de Bijlhouwerstraat, vanaf de Maartensbrug niet te zien, ligt rechts, tussen de Oudegracht en de Catharijnesingel, een bijzonder volksbuurtje met de weinig hoopgevende naam De Zeven Stegen. Onzichtbaar en onbekend. Maar niet voor mij!
Als je vanaf de brug de andere kant op kijkt, zie je direct naast de brug een trap omlaag die naar een werfkelder voert. Die werfkelder heeft kort geleden een nieuwe bestemming gekregen. Boven de deur hangt nu een bordje waar Le Metro op staat. Achter de deur een duister gewelf waar zeer relaxte gasten relaxen en koffie nuttigen, aangereikt door Maria, mooi maar ongenaakbaar. Maria is de dochter van een politieagent, ik de zoon (van een andere politieagent). Deze zielsverwantschap had op Maria niet het gewenste effect. Ik moet me tevreden stellen met haar koffie. Ik kom er regelmatig en als het even kan, speel ik graag een partijtje schaak met een van de relaxte “te gekke”- gasten. “Weet je wel.”
The Beatles hebben het hem weer geflikt. In geestverruimende stijl leveren ze in 1967 met Sgt. Pepper's Lonely Hearts Club Band opnieuw een meesterwerk af.
Een beetje zomer begint op tijd en een bijzondere zomer begint nog eerder. Dit jaar al op 1 juni als Sgt. Pepper’s Loneley Hearts Club Band in de etalage van de platenzaak van Van Praag op de Steenweg wordt gespot. Op Radio London hebben we al wat kunnen voorproeven. Een nieuw meesterwerk van de Fab Four. We gaan er eens goed voor zitten om het nieuwe album te doorgronden, te consumeren. Op de grond, op kussens, beetje wierook, bij een gefortuneerd vriendje dat met deze LP even alle macht in handen heeft. Voor ons armoedzaaiers veel te duur. Zacht wiegend zijn we het eens. Dit is anders, heel anders. Het rock ’n roll tijdperk is dus nu ook voorbij. Wat is het wel? De muziek van The Summer of Love. Het is magies en hippies, bloemenmeisjes, flower power, er niet meer bij horen, drop-out, vrije liefde, freischwebend tanzen, blote voeten en lang haar, psychedelisch, geestverruimend. “Helemaal te gek!”
Volgens mijn relaxte kennissen uit de Metro heeft Lucy in the Sky with Diamonds alles te maken met LSD. En alsof dat nog niet schokkend genoeg is, hoor je vanuit een verre achtergrond, door de betoverende Beatlesmuziek heen, de bommen op Vietnam vallen. Love, peace and understanding. Graag, maar het lukt nog niet erg. Mijn ouweheer, inderdaad de politieagent in Hilversum, kan er niet tegen als ik in het weekend, terwijl mijn moeder mijn vuile was onder handen neemt, onze bevrijders aan de schandpaal nagel. “Jullie hebben de oorlog niet meegemaakt!”
Ook Procol Harum doet een stevige duit in het zakje van de Summer of Love met A Whiter Shade of Pale dat in al zijn onbegrijpelijkheid grote indruk maakt met dank aan de oude Bach.
In Le Metro hoor ik voor het eerst ook een ander wonderlijk mooi stukje muziek. Bijna klassiek. De coole gast tegenover me, die totaal verloren staat, weet me te melden dat dit de Engelse groep Procol Harum is. Net opgericht en nu al een wereldhit met A Whiter Shade of Pale. Hij weet ook dat vorige week Sgt. Pepper’s op nummer 1 kwam in de UK Album Chart en A Whiter Shade of Pale op nummer 1 in de UK Singles Chart. Ik ben zo afgeleid dat ik mijn koningin weggeef. Barrie neemt bijna in trance mijn felicitaties in ontvangst. Voor het eerst van mij gewonnen. Een bak koffie slaat ie niet af. Even geduld want Maria werkt net een figuur naar buiten die de rust verstoort. Hij zingt alleen maar mee, maar wel slecht en heel hard en dat past volgens Maria niet bij de sfeer in de Metro. Wonderlijke muziek. Overdonderend. Daar valt gewoon niet bij te schaken.
Barrie is helemaal Summer of Love. Hij ziet er niet uit en de chicks vinden dat prachtig. Vooral het kapsel knalt je tegemoet. Een stevige bos halflang zwart haar dat door een vetbehandeling, zo te ruiken reuzel, stormvast is. Barrie is naar mij toe permanent aanhalig. Het lijkt wel of hij wat van me moet.
Kort na de verschijning van Sgt. Pepper’s beklim ik voor de zoveelste keer in mijn nog korte studentenbestaan maar weer eens een gehuurde bakfiets om mijn spulletjes (het zijn er gelukkig niet zo veel) van het adres Leeuwerikstraat 9 over te brengen naar een onderkomen op de Lange Rozendaal 15. Jazeker, ik ga naar De Zeven Stegen!
Mijn hospita van de Leeuwerikstraat leefde in het souterrain. Boven haar bewoonden mijn jaarclubvriendje A. en ik twee kamers en suite. Een klassieke glas-in-loodschuifdeur bood een zekere mate van privacy als één van ons eens rustig wilde studeren of een ontmoeting had die niet voor pottenkijkers bedoeld was. Als de zware deuren met het geluid van een tenderlocomotief uit hun remises kwamen denderen was er dus echt wat aan de hand.
Het adres Leeuwerikstraat 9 heeft als niet te onderschatten voordeel dat je op loopafstand spoorpunten kunt aanschaffen bij de Lubrobakker in de Koekoekstraat op nummer 17. Op één spoorpunt kun je makkelijk drie dagen doorhalen.
Nu ze een kleintje heeft, wordt het onze hospita toch wat te benauwd in het vooronder. Jammer, maar, afgezien van de spoorpunten, niet erg. Ik wil wel weg. Ik heb onlangs een tamelijk ijzingwekkend ervaring gehad. Mijn kamergenoot A. was al vertrokken. Hij zit nu op de Amsterdamse Straatweg. Ik had een LAT-relatie met een nieuwe, volstrekt onbekende buurman. De schuifdeuren gingen al geruime tijd niet meer open. Ik zag mijn spookachtige medebewoner hoogst zelden. Dat was waarschijnlijk ook de bedoeling.
Op een zeker moment, aan het eind van de middag, voorzomer 1967, kwam ik thuis van natuurkundepracticum en trof twee mannen aan in mijn kamer. Eén lag op mijn bed door de vitrage te loeren. Zo te zien had hij het bed zelf maar een beetje opgemaakt. De ander zat wat ongeïnteresseerd te spelen met een doorgezaagde mensenschedel die ik als asbak gebruikte. Geërfd van de vorige bewoner, ook een jaarclubvriendje.
Erg spraakzaam waren de heren niet. Ik kon maar beter even een ommetje gaan maken was het dwingende advies. Ik was te verbouwereerd om te protesteren. Later werd duidelijk dat ze het op mijn geheimzinnige achterbuurman gemunt hadden. Toen ik ’s avonds weer thuiskwam, het was een flink ommetje geworden, stond de schuifdeur voor het eerst sinds tijden weer open. Mijn hospita meldde ontdaan dat ze “hem” hadden opgepakt. Wie had wie opgepakt? Wat ik wel wist, was dat het nu echt tijd werd om op te stappen. Al was het maar omdat ik me heel goed, te goed, kon voorstellen dat de grote onbekende boef zou kunnen bedenken dat ik hem had verlinkt en mijn kamer beschikbaar had gesteld aan een stel premiejagers. Wie weet hoe wraakzuchtig deze psychopaat nog was als ze hem bij gebrek aan bewijs weer moesten laten lopen. Nooit meer iets van gehoord. Nazorg nul, nada. Ik moest maken dat ik wegkwam. Ik huurde een snelle bakfiets. Weg wezen!
De Lange Rozendaal in de richting van de Oudegracht.
Lange Rozendaal nr 15. Ik verbleef achter het zolderraampje. Het pandje heeft sinds 1967 duidelijk een stevige opknapbeurt ondergaan. Maar klein blijft het.
En zo ben ik dus op het adres Lange Rozendaal 15 beland. Vóór mij heeft Frans Jansen er gewoond. Frans is een gangmaker in het exclusieve Utrechtse wereldje van de happenings. Hij heeft "The Institute for Comparative Kick-Arts" opgericht.
Ik ken Frans. Vorig jaar mocht hij op Veritas freaken met een muur van oude televisietoestellen die alleen nog flikkerden. De flikkerende tv-wall had een hoog wauwgehalte.
De Lange Rozendaal is de toegangsweg tot een echt volkswijkje waar het leven zich vooral op straat afspeelt omdat de gezinnen groot zijn, de huisjes klein en de tuintjes ontbreken. De sociale controle moet er tegenwicht bieden aan de steeds op de loer liggende psychosociale ontwrichting. Voor alle zekerheid zijn er daarom ook nog twee kerken die een oogje in het zeil houden. Aan de ene kant de Geertekerk, aan de andere de Martinuskerk. Daar is ie weer: Sint Maarten. In Utrecht is hij nooit ver weg. (In het televisieseizoen 1982-1983 fungeerde de Martinuskerk, na een degelijke ontwijding, onder de naam Sint-Jodocuskerk, als decor voor het optreden van Wim de Bie en Kees van Kooten in hun rol als burgemeester van der Vaart van Juinen en zijn ambitieuze wethouder Tjolk Hekking. Maar toen woonde ik al in Nootdorp en lagen 1967, Utrecht en de zomer al ver achter me.)
Mijn nieuwe onderkomen is een morsig kamertje op de eerste verdieping annex zolder met zicht op de Lange Rozendaal en de overburen op een afstand van een meter of vijf. Naast nummer 15 kun je de hoek om naar een achterliggende melkfabriek of iets vergelijkbaars qua teringherrie. Iedere ochtend rond zes uur denderen er vrachtwagens met rammelende melkbussen onder mijn raam langs. Een goeie reden om maar niet voor zessen huiswaarts te gaan. Geen probleem. In de zomer van 1967 is mijn bioritme toch al een beetje anders afgesteld. Waar ik dan de hele nacht uithang? Goeie kans dat het op de Kromme Nieuwegracht is, waar Veritas behalve een hotel ook een soort van nachtclub is begonnen. De verhuizing naar Oudaen is nu eenmaal niet goedkoop. Hotel en nachtclub, een gewaagde combinatie in een studentensociëteit.
In de Summer of Love komt alles wat nog een beetje wil doorfeesten als elders in de stad de kroegen dichtgaan, naar Veritas. Studentencafé Het Pandje op de Nobelstraat, waar Cor Netto de scepter zwaait, stopt om twee uur. De meeste andere kroegen in Utrecht moeten eerder dicht. De nachtbrakers uit Het Pandje mengen zich als laatsten onder de al aanwezige bezoekers in Het Eigen Huis. Vogels van velerlei pluimage. Studenten en leeftijdgenoten op zoek naar muziek en love, maar ook de Utrechtse onderwereld die het wel leuk vindt tussen de studentjes. Vaak gaat het goed, vaak niet en soms maar net. Sinds een paar weken staat Toontje Nagtegaal bij de deur om ongewenst volk buiten te houden en misdragend volk buiten te zetten. Toon komt van het Ondiep en is Nederlands kampioen boksen in het middengewicht. Toon is niet groot maar wel vierkant en hij heeft gezag. Probleem is dat hij vriendjes heeft die hij de toegang eigenlijk niet kan weigeren. Soms doet hij het toch en dan gaan er fietsen door de grote ruiten.
Ik stond gisterenavond even met Cor Netto te babbelen toen hij mij onderbrak met de opmerking dat hij even op het podium ging staan. Ik vroeg hem naar de reden. Cor knikte met zijn hoofd in de richting van een onduidelijke gast die net was binnengekomen. Volgens Cor een berucht figuur. Een killer. Als dat soort jongens in de buurt zijn, kun je volgens Cor beter even een wat veiliger positie kiezen. Als kroegbaas kent Cor zijn Utrechtse pappenheimers. Ik volgde hem braaf.
Buiten de zomertijd gaat het er op onze sociëteit ’s nachts soms ook ruw aan toe. Maar niet wreed. Eerder speels, een beetje sparren zoals jonge honden doen. In de kleine uurtjes wordt het vaak lastig om het verwarde betoog van een semi-intellectueel in slechte doen nog naar waarde te schatten. En meestal is dat wederzijds. Dan is een kleine fysieke krachtmeting vaak een eervolle manier om de laatste puntjes op de ‘i‘ te zetten. Altijd volgens de mores en altijd besloten met een gezamenlijk biertje. Revertje pakken, beetje afknellen, wat rukken en trekken, totdat er één onderuit gaat. Die moet betalen. Veterinairen hoeven bijna nooit te betalen.
Hier, in de nachtclub, lopen nu lui met messen rond, en misschien nog wel erger. Maar een geluk dat de bloemenmeisjes van niks weten. Zij dansen uitbundig en nieuwerwets. Let’s Spend the Night Together en All You Need is Love. Het lijkt alsof ze vooral met zichzelf dansen. Ik kan me eigenlijk niet voorstellen dat ze niet stiekem hopen dat er zo nu en dan een te gekke bloemist in hun perkje opduikt. Of zouden er al nieuwetijdscodes zijn die dat op een nieuwetijdsmanier regelen? Lang geleden lieten meisjes koket een wit zakdoekje vallen. Zoals kleine kokette Katinka. Allemaal met een –k-. De –c- en de –q-. zijn intussen bezweken onder de nieuwe tijd. Is het al zes uur?
Ronnie en zijn Ronnies hielpen ons in de zomer van 1967 met hun gevoelige lied Allemaal Beestjes door het kelderleven van Veritas heen.
De Installatiecommissie heeft de zomer hard nodig om de groentijd goed voor te bereiden. We komen samen en werken in de werfkelder onder Het Eigen Huis, die voor een groot deel bestaat uit pisbakken en kakdozen. Een deel van deze stinkende onderwereld heeft de bestemming van een commissiekamer gekregen. Onze IC-kamer. We laten ons een beetje meedobberen met de nieuwe tijd en besluiten de groentijd voor iedereen leefbaar te houden door veel ruimte te geven aan het element humor. Stijn Povel krijgt opdracht het groenenlied te componeren.
Stijn is de zoon van Leon Povel, de regisseur van het hoorspel Sprong in het Heelal, waar ik tien jaar geleden heftig door gegrepen werd. Sterrenkunde, als bijvak, was het gevolg. Zo eenvoudig gaat dat.
Dat we de tekenen des tijds hebben begrepen mag blijken uit de keuze van onze lijfmuziek. Piet heeft een draagbaar Philips-pickupje meegenomen en we hebben uit de pot een paar motiverende singletjes aangeschaft. De hele dag kun je in ons hoofdkwartier het mooie lied horen: Allemaal Beestjes (Weet je wat ik zie als ik gedronken heb??) van Ronnie en de Ronnies. We kunnen er geen genoeg van krijgen. Alleen Til wil wel eens wat anders. Dan draaien we een paar uur: Ik heb geen zin om op te staan van de Nederlandse cultband Het.
De rolverdeling in de commissie hapert even als de functie van vice-praeses aan de orde is, de facto de leider van de IC. Diep in de kleine uurtjes zitten we nog even na te tafelen in de nachtkroeg. Paul of ik? Loten is zo ordinair. Laten we het uitvechten, stelt Paul voor. Een zwemwedstrijd? Dat lijkt me wel wat. Over de Maliesingel achter Het Eigen Huis? Ik ga direct akkoord, zoals vaker mijn talenten schromelijk overschattend.
Gevolgd door onze fans rennen we naar buiten, ontkleden ons volledig en gaan te water. Met mijn schoolslag ben ik kansloos tegen een getrainde crawler. Als we weer aan land klauteren, staan er twee agenten klaar om ons in te rekenen. Of de heren maar even mee willen komen. De heren hebben de openbare eerbaarheid op ontoelaatbare wijze geschonden.
Niet overal zijn de tekenen des tijds al doorgekomen. Er wordt wat gejoeld. Even kijken de agenten om zich heen om het dreigingsniveau in te schatten. Een moment van onoplettendheid dat wij benutten om langs Toontje, toch even vriendelijk groetend, Het Eigen Huis in te spurten. Naar boven, roep ik naar Paul. Zomerhotel. Op de tast en met een fikse sprong duik ik, nogal onbedekt het eerste-de-beste AZU-ledikant in en trek het laken over mijn hoofd. Er klinkt een gil. Er klinkt Engels.
En zo leer ik Becky kennen.
Er gaat een licht aan. De agenten hebben de achtervolging blijkbaar gestaakt, al dan niet na bemiddeling van Toontje. Met Becky’s laken om me heen vlucht ik de slaapzaal uit. Bij de deur roep ik nog: “See you tomorrow. I can explain everything”
De volgende dag op weg naar Veritas maak ik een tussenstop in Le Metro. Koffie. Ik moet nog eens even op een rijtje zetten wat er sinds vannacht allemaal anders is geworden in mijn leven. Barrie raadt mij in een helder moment aan om in ieder geval bij het AZU een prik tegen de ziekte van Weil te gaan halen. De Singel zit vol ratten en die ratten zitten vol Weil. O, ja, en dan nog wat, kan ik vanmiddag op jouw kamer terecht? Huh? Ik heb een lekkere chick opgeduikeld, weetjewel. Als we ergens terecht kunnen, wil ze wel. In mijn bed? In de Lange Rozendaal? Wat zal mijn moeder niet denken als ik straks met die sloop vol reuzel thuiskom? Zelf ben ik daar tot nu toe alleen maar erg eenzaam geweest. En de hospita? Welk plan heeft die mafkees in zijn warrige hoofd? Vanmiddag? Wat vind je daarvan, vriend? Ik kan niet te lang wachten. Straks ziet ze weer een andere gozer. Wij komen bij jou op bezoek. Dan peer jij hem even. Nee, hè. Hoe kom ik aan zulke vrienden? Ik ken die hele Barrie met zijn reuzelkop niet. Maar het is wel de nieuwe tijd. Niet te burgerlijk. Kom op. Barrie heeft misschien geen last van de ziekte van Weil, maar het rijmt er wel op.
Ik rij door naar Veritas. Toch even zien of Becky er is. Ik heb nog wat uit te leggen. Ik probeer een beeld van haar mijn ernstig verweekte brein binnen te slepen. Het ging allemaal een beetje haastig vannacht. Helemaal lekker voel ik me niet. Het zal toch niet de ziekte van Weil zijn? Straks Paul even vragen, die studeert geneeskunde. Misschien voelt hij wel het zelfde. Met dat crawlen krijg je elke keer een hap water binnen, als je de slag niet perfect beheerst.
Als ik het ontvreemde laken heb teruggeven aan de beheerder van het Zomerhotel, ook een jaarclubvriendje, is deze bereid mij de weg naar Becky te wijzen. Ik tref haar aan zittend op een bankje aan de Singel, niet ver van mijn verloren zwemwedstrijd. Ze herkent me niet en dat is wederzijds. Een vreemde ontmoeting want we delen toch een gemeenschappelijk verleden. Terwijl ik wat zaken op een rij probeer te zetten, wordt Becky al maar begeerlijker. Mooi, elegant, met klasse en heerlijk open in haar reacties. Ik ben zo vrij om daar uit af te leiden dat ze mijn gezelschap op prijs stelt. Ik heb haar flink laten schrikken, maar nu ze het hele verhaal hoort, bezwijkt ze bijna onder een lachstuip. Kom mee, dan zal ik je wat van Utrecht laten zien. Niets liever. Achterop. Al snel voel ik haar arm om mijn middel. Is ze zo bang? Of is het wat anders? We stoppen bij de Metro. Ik krijg een vette knipoog van Maria. Becky moet even wennen aan het duistere keldersfeertje. Maar Procol Harum brengt licht. Dan vertelt ze over het doel van haar reis naar het verre Holland. Haar moeder An, hier noemden ze haar Anny, komt uit Holland. Ze is in 1946 haar vader Walter nagereisd naar Canada. Daddy had gevochten in Normandië en was in 1945 via Hilversum in Elspeet terechtgekomen. Daar had hij haar moeder leren kennen. Becky is op zoek naar de roots van haar moeder. Ik pak haar handen en vertel haar vol trots dat ik uit Hilversum kom. ‘Hilversum One and Hilversum Two, you know. Like the BBC. Zullen we samen naar Hilversum gaan?’ Becky straalt. Nu pakt ze op haar beurt mijn handen. We kijken elkaar diep in de ogen. In de duisternis van de Metro knettert het even en kun je de vonkjes bijna volgen.
Als we weer naar buiten lopen, komen we op de werf Barrie tegen. Met, het moet gezegd, een aantrekkelijk bloemenmeisje. ‘Tot straks, vriend’. Ik schud nee, maar ik vrees dat Barrie het signaal niet heeft opgepikt. Becky wil weten waar ik woon. We fietsen langs Arie op de Brug, een van onze stamkroegen. Ze geniet van het uitzicht over de Oudegracht. Ik stel voor wat eten en drinken in te slaan. De Lange Rozendaal. Iedereen zit buiten. Er wordt uitbundig gezwaaid. Becky klimt achter me omhoog naar het zoldertje. Als ik de deur van mijn kamertje open, zeg ik: ‘Please enter, dear Becky, and never forget how a poor Dutch student has to survive.’ Ze legt haar armen om mijn nek, drukt zich tegen me aan en kust me. En dan is zomaar, in een flits, niets meer belangrijk in het universum en ver daarbuiten.
Even bijkomen van deze heerlijke lunch. Ik laat me op bed vallen. ‘Move on’, zegt Becky. There is love in the air, denk ik. Time goes by so slowly. Terwijl we millimeter voor millimeter dichter naar elkaar toeschuiven, wordt er gebeld. Een paar van de ragfijne draadjes waaraan onze betovering hangt, breken. Mijn bel, nondeju. Ik gluur voorzichtig omlaag. Ja hoor, mijn blik valt spetterend uiteen op Barrie’s reuzeldak. Daar staat Barrie met zijn chick. Ik had het kunnen weten. Hij blijft bellen. Wat een enorme oetlul. Zijn vriendinnetje begint verveelde beweginkjes te maken. De Lange Rozendaal geniet. Nee hè, nu begint die eikel bij de hospita te bellen. Er gaat een deur open. Dan hoor ik iemand omhoog komen. Ik fluister tegen Becky dat ze zich snel moet fatsoeneren. Gelukkig begrijpt ze het. Er wordt op de deur geklopt. Meneer, er is bezoek voor u. Niet reageren is kansloos. Ze weet dat ik thuis ben. En dat weet Barrie ook, dat hebben ze hem aan het begin van de straat ongetwijfeld verteld. In De Zeven Stegen leidt iedereen een doorzichtig bestaan. Ik voel hoe de ziekte van Weil opkomt. Ik maak alles recht wat krom is en volg de hospita het krakende trappetje af. Als ik beneden ben, gaat er op zolder een raampje open en verschijnt Becky. Hangend uit het raam roept ze: ‘let’s make some fun together’. Barrie’s verovering kijkt omhoog, kijkt naar Barrie, schiet vuur en trekt hem voor de deur weg. Ik roep Barrie nog na: ik geef mijn koningin niet altijd weg. Er klinkt applaus in de Lange Rozendaal. Met hangende pootjes en wat dies meer zij, klauter ik terug naar mijn engel. Becky zit keurig in mijn bureaustoel. Ze draait zich naar me toe en zegt: ‘Tomorrow, I’ll visit Hilversum. Will you join me?’ Wat een goddelijk wezen! ‘What do you prefer: Hilversum One or Hilversum Two?’ Ze kijkt me aan, verbaasd, maar dan begint ze te lachen. ‘You tell me’. Ik doe net of ik diep nadenk. ‘We do both!’
De zomer van 1967, vurrukkeluk en soms ook gewoon heel eenvoudig.
Gerard Espunt