Gerard van de Schootbrugge & Espunt
Mijn bijdrage aan de jubileumbundel 10 jaar Oostland Literair, gepresenteerd in het gemeentehuis van Lansingerland.
Het virtuose schrijverke
door Gerard van de Schootbrugge
De cursus omgaan met teleurstellingen gaat wederom niet door. Dit levenswerk van Herman Finkers uit 2014, bevat de volgende passage:
Ik sprak een keer Harry Mulisch….en Harry Mulisch zei tegen mij: ‘Weet u, soms heb ik een zin geschreven, en als ik die zin teruglees dan denk ik: nee, dit heb ik niet geschreven, dit heeft God geschreven.’ Ik vroeg hem: ‘Hoe weet u zo zeker dat u dat niet geschreven heeft, maar God?’ En toen zei hij: ‘Ik schrijf beter.’
Maar voor de meeste anderen geldt: schrijven is twijfelen.
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Ik mag mezelf nog altijd niet op één lijn stellen met de man die tot ver na zijn dood het ene meesterwerk na het andere schreef. Het geloof in de onsterfelijkheid doet soms wonderen. Voor mij is schrijven nog net iets te veel twijfelen. Maar misschien is dat ook maar beter. Zonder twijfel vaart niemand wel. Twijfel en bescheidenheid voorkomen arrogantie en dat is goed. Arrogantie blokkeert de nieuwsgierigheid. Arrogantie flirt met de eeuwigheid maar staat voor de dood. Twijfel is een vruchtbaar fenomeen mits gezond. Gezonde twijfel in evenwicht met gezond zelfvertrouwen, dan zit je goed.
Wat een geluk dat er in de buurt een gezelschap bestaat dat deze twijfelaar nu al bijna tien jaar lang een aanlegplek biedt tegen een alleszins redelijk liggeld. Het gezelschap, misschien wel genootschap, bestaat bekend als Oostland Literair en biedt wat opbeurende structuur aan grotendeels ongezien schrijftalent. Jawel, Oostland Literair als kleine kudde bokkenschieters die steeds weer aarzelt bij het oversteken, maar desondanks in beweging komt als het gras aan de overkant groener lijkt. Vraag me niet waar Oostland ligt. Ik zou het niet kunnen zeggen. Voor mij is het een literair oogstland.
Grote hoogtes
Ik leg net een boekje neer waarin de Tour de France van 1948 wordt gevolgd. Eén van de fietsende hoofdfiguren in die chaotische naoorlogse periode was de Fransman Jean Robic, een klein en fanatiek opdondertje. Een klimmertje (1,61 meter) met een grote bek, die de noch chaotischer Tour van 1947 had gewonnen. Jean kende geen twijfel. Hij was de beste. Hij leed weliswaar dikwijls nederlagen maar dat lag nooit aan hem. Er was altijd wel iets. Na zijn zege in 1947 had hij drie auto’s gekocht en zijn vrouw beloofd dat er een vierde op komst was. Helaas. Geheel buiten zijn schuld werd hij in 1948 zestiende, 1 uur en 41 minuten achter winnaar Gino Bartali.
Kader Abdollah
Een klimmer heeft misschien wat extra hoogmoed nodig, maar te veel is vragen om een val. Hoe zit ik zelf in de race? Peddelaar door het zacht glooiende literaire heuvelland, zo voel ik mij vaak. Droom ik nog steeds van de colletjestrui? Ik klamp me maar vast aan de wijze raad van een echte schrijver. Het was Kader Abdollah, die niet te groot was om in 2013 op de fiets vanuit Delft naar Pijnacker te peddelen om daar in de lokale bieb het eerste exemplaar van onze eerste verhalenbundel in ontvangst te nemen. Bij die gelegenheid sloot hij zijn peptalk af met de volgende woorden: ‘Blijf dromen!’ Als blijk van waardering ontving hij een mooie gouden vulpen (in cassette) die één van onze leden had overgehouden van een diplomatiek bezoek aan China nadat de ministeriële gastheer op het laatste moment had afgezegd. De gouden vulpen kwam dus mee terug. De goede Kader heeft dit nooit geweten.
Black Box
Schrijven is een hoogst individuele bezigheid. Een asociale inslag helpt. Schrijven is magie. Maar de ene illusionist is de andere niet. Te lang in de hoge hoed is meestal fataal voor het zozeer verwachte konijntje. Toch vind ik dat de kunstenaar ongestoord moeten kunnen broeden op zijn windei. Gun de schrijver zijn gebakken lucht zou ik willen uitroepen. Zijn oven is zwartgeblakerd, want hij is nu eenmaal heetgebakerd. Hij is in het diepst van zijn gedachten een black box. Er gaan verhalen in, er komen verhalen uit. Data in, data uit. Een bezield algoritme verbindt input en output. Het algoritme is hem onbekend. Hij heeft er geen controle over. Hij ís het algoritme en hij levert de randapparatuur er zonder extra kosten bij. Hij is het allemaal, maar hij kent zichzelf niet. Het algoritme kent zichzelf niet. Hoe zou het? Het doet maar. Hij doet maar. Is hij dan het? Of is het misschien wel hij? Waar hij staat kan ook nog zij gelezen worden. Als het allemaal te veel wordt, klap de bundel dan gerust even dicht, maar doe er wel een bladwijzer tussen. Ik kan niet zonder. Ik ben thuis omringd door boeken en zo ver het oog reikt wuiven ze naar me met een uitnodigend stukje rafelig papier dat ze dankbaar tussen hun blaadjes klemmen. Mijn intimi weten dat het hier een hoekje uit een stukje toiletpapier betreft. Ik lees graag op het toilet en pak, afhankelijk van mijn acute status, meestal zomaar een boek van een stapel. Overigens een waardevolle nevenfunctie van de voor de hand liggende rol.
Rotzooi
Data in, data uit. Dat is helder. In de wereld van de informatica kent men de variant garbage in, garbage out. Dat betekent zoveel als: je moet niet raar opkijken als de computer rommel aflevert als je er rommel in hebt gestopt. Het wonderlijke is dat deze wetmatigheid voor de schrijver niet zo hard is. Het is heel normaal dat de schrijver rommel produceert terwijl er toch interessante data zijn binnengekomen. De derde wet van de literaire thermodynamica: orde houden in het manuscript kost energie, verrommeling gaat vanzelf. Zeldzaam maar niet onmogelijk, en meestal zeer bewonderd, is de schrijver die zich aan afval laaft en daar een meesterwerk uit weet te kneden. Het laat maar weer eens zien dat we misschien een black-box zijn maar dat daar iets wonderbaarlijks in huist dat steeds weer voor verrassingen kan zorgen. Een bezield algoritme?
De VS is groot geworden door doelgerichtheid, no-nonsense denken en efficiency. Amerikaanse psychologen vonden het brein veel te complex en verklaarden het tot black box. Zij waren tevreden met het opsporen van voorspelbare gedragspatronen. Ons gedrag was volgens hen vooral een kwestie van conditionering: als A dan B. Aangeboren en/of aangeleerd. Als koekje dan kwijlen. Maar juist daar waar de mens zich onderscheidt van het dier, en dat is zeker in de bewegelijkheid en het voortdurend vernieuwende karakter van de taal, faalt dit idee van de conditionering. Ons algoritme ligt niet vast. Het leeft. Wij zijn niet compleet voorspelbaar. We zijn niet grenzeloos kneedbaar. Er is altijd weer een weerwoord. Misschien is grijze homp toch een beter beeld dan zwarte box. Er zijn vele tinten grijs, zoals we sinds kort weten. Wij zijn geen robots.
Mens is geen robot
Wat de schrijver kan doen is zijn output weer als input gebruiken. Teruglezen wat hij heeft genoteerd en het, intussen alweer wat gewijzigde, algoritme daar mee confronteren. In computertermen spreken we dan van een iteratief proces. Zo gaat versie 1 over in versie 2. Het algoritme moet wel een stopcriterium bevatten anders wordt het schrijversbestaan uitzichtloos. Op een zeker moment moet de tekst op avontuur, de wereld in. Of rust vinden in de prullenbak. Hoe het ook zij, het resultaat zal hem, “de homp op poten”, meer verbazen dan wie ook. En waar hij al helemaal niet op zit te wachten is begrip van de omgeving voor zijn worsteling en voor de drol die dat heeft opgeleverd. Vers van de pers.
Een steekje los?
Graag of helemaal niet, is zijn lijfspreuk. Hij is zichzelf genoeg. Een normaal mens zou het in zijn microkosmos niet lang uithouden. Eerlijk gezegd is het schrijversleven voor een normaal mens volstrekt ondraaglijk. Gelukkig is de schrijver volstrekt niet normaal. Hij is schrijver. Beter nog: schrijverke. Schrijven is immers de kunst van het klein maken van het grote en uitvergroten van het kleine. Verklein de wereld klein en begin bij jezelf (vrij naar de Bond zonder Naam).
Guido Gezelle, Priester / Dichter of misschien wel andersom
Voor mij is de Belgische priester-dichter Guido Gezelle, die leefde van 1830 – 1899, een fenomeen. Niet zozeer miskend als wel grotendeels vergeten. In 1857 schreef hij één van zijn bekendste gedichten, getiteld Het Schrijverke. Ik heb het altijd een mooi gedicht gevonden en ik voelde dan ook een lang gekoesterde wens in vervulling gaan toen ik langs deze opmerkelijke omweg de gelegenheid kreeg Gezelle’s schrijverke, product van Zuidland Literair, te injecteren in de nieuwe omgeving van Oostland Literair. Ik heb mij het schrijverke toegeëigend in het volle besef dat me dit wel eens op een stevige uitbrander kan komen te staan van een wokegedreven splintergroep. Om misverstanden te voorkomen nog het volgende: het schrijverke moet niet verward worden met het bootsmannetje. Laatstgenoemde is een wants die ruggelings onder water rondzwemt en pakt wat ie pakken kan. Het schrijverke daarentegen schrijdt tamelijk virtuoos óver het water.
Schrijven als lopen over water. Het kan als je heel klein en licht bent of van een goddelijke allure. Ik zit daar een beetje tussenin. Dat betekent een leven vol watertrappelen en panisch spetteren, koppie-onder gaan en met de laatste adem aan het noodlot ontsnappen. Dat kan alleen maar slecht aflopen. Hieronder de eerste regels van Guido Gezelle’s gedicht Het Schrijverke:
O krinklende winklende waterding,
Met 't zwarte kabotseken aan,
Wat zien ik toch geren uw kopke flink
Al schrijven op 't waterke gaan!
Gij leeft en gij roert en gij loopt zoo snel,
Al zie 'k u noch arrem noch been;
Het hoogst bereikbare
Het hoogst bereikbare voor het schrijverke is dat hij gezien wordt door het executiepeloton van machtige omstanders: literatuurlijken, fijngevoelige smaakgrootmeesters, egotrippende regenten en recensenten, afgekookte uitgevers en eerbiedwaardige cultuurridders, kortom de hoogradioactieve wolk van literaire makers en krakers. Een enkele keer is de wolk goedgemutst en beperkt zich dan tot een welgemeend advies: ga eens een schrijfcursus volgen, sukkel. Wat moeten we ermee, roept de getergde uitgeversassistente uit. Verder lezen heeft geen zin. Afleggen op de snelgroeiende stapel uitingen van manuele therapie. Reactie? Advies? Meestal blijft het ontmoedigend stil.
Maar daarom niet getreurd. Ik zou zeggen: stop met de tweeterij en betweterij. Het aardige is immers dat alleen de egomanen, de selfkickers, de dwarsliggers, de tegenliggers, de querulanten, de ongeneerden, de karaktervollen, de ijzeren heinen, de rotzooitrappers, de durfals, de rebellen, ja, inderdaad ook de schrijverkes kans maken op eeuwige roem. Wel jong en arm sterven, dat helpt. Tegen de stroom in roeien kost veel energie al is het maar om het vuur van het geloof in jezelf brandend te houden. Praktiseer in alle bescheidenheid de Oefening van Geloof: Ik geloof in mij, de almachtige schepper en in de almachtige schepper die ik al ben vanaf het moment dat ik mezelf heb geopenbaard.
Toeschouwers verwachten je stroomafwaarts. Vergeef het ze, ze zijn, haha, geconditioneerd. Het is dan ook stil langs de bovenstroomse oevers. Daar moet het schrijverke, op weg naar zijn bron, zelf voor de toejuichingen zorgen. Onze zelfverklaarde literaire helden bezwijken onderweg vaak onder een giftige mix van gebrek aan waardering en gezelschap in combinatie met een overvloed aan goedkope stimulantia. Verstoten door familie en vrienden. Kinderloos. Ook dat. Om te janken. Geen nageslacht om er postuum van te genieten. Voor wie heb je dan dat grote offer gebracht, broeder, zuster? Wie niet waagt, die niet wint, klinkt het stroomopwaarts. Het grote voordeel van een vroege dood is wel dat je niet in de verleiding komt om de hemeltergende pathos in te wisselen voor de ratio. De beeldvorming waarmee je wordt uitgevaren is eenduidig en transparant. Je krijgt gewoonweg niet de tijd om concessies te doen. Om opportunisme toe te laten omdat de schoorsteen nu eenmaal moet roken. Maar leuk is anders.
Troebel water
Bedenk wel, lieve lezer, dat dit de woorden zijn van een 77-jarige die niet kan bogen op veel heldendom en standvastigheid. Zijn turfschip hield zich aan de wet van de minste weerstand en dobberde gedachteloos richting zee. Het kwam ambitieloos in troebel water terecht. Meegevoerd door een almaar verbredende en vertragende stroom.
Zonder een groot talent voor sociale afzondering wordt het nooit wat met de schrijver. Lidmaatschap van een schrijversbende, een literair genootschap, het is bijna een contradictio in terminis en komt misschien zelfs wel in de buurt van een testimonium paupertatis. En dan ook nog een verhalenbundel omdat de zelfverklaarde Oostlandse letteradel tien jaar lang een verbazingwekkende onderlinge verdraagzaamheid heeft weten op te brengen. Wat dat kan opleveren? Wat te denken van een jubileumbundel? Hoewel? In de afgelopen jaren verscheen er ieder jaar een bundel, dus zo gedurfd is het nu ook weer niet. Geheimpje? Prijs het aan als jubileumbundel en de trouwe volgers, inmiddels verzamelaars, zullen zich roekeloos op dit geliefde streekproduct storten. Ooit waren er jager-verzamelaars, nu zijn er lezer-verzamelaars. Zij verdienen onze inspanning en onze achting!
Het is intussen wel duidelijk geworden dat dit geen klassiek verhaal is. Meer een modern verhaal met een onduidelijk begin en waarschijnlijk een abrupt einde als de afgesproken bundellimiet voor een bijdrage aan de jubileumbundel is bereikt. We zullen zien wat deze collage gaat opleveren. Deze belevenissen en overpeinzingen van een schrijverke. Een beetje gefilterd op het kenmerk schrijverkeschap. Dat leek mij een acceptabele concessie. Geen “monologue interieur”. Geen “free flow”. Geen “freischwebende Entitäten”. Geen automatisch schrift, ingefluisterd door wezens uit een andere dimensie. Gewoon de spirituele beslommeringen van alledag op een onalledaagse wijze gefileerd.
Breinbrauw en Godfried
Dat schrijverschap bestaat voor mij maar in beperkte mate uit het schrijven zelf. Het is vooral iets dat zich in mijn brein afspeelt. In de black box of liever de grijze homp (zeker op mijn leeftijd). Een voortdurende alertheid. Open staan voor inspiratie, voor het toeval, dat wat binnenvalt als de poorten van de grijze homp open staan. Kijken, luisteren, beleven, lezen. Breien aan een breinpatroon. Ingevingen, associaties.
Maar de tegenkrachten zijn sterk. De boze buitenwereld spant samen om te voorkomen dat de daad bij het woord wordt gevoegd. Alles is leuker dan naar een leeg beeldscherm te turen. Vechten of vluchten? Vaak het laatste tot de beul van de deadline de strop begint aan te trekken. En ja, ook aan het schrijverke wordt getrokken. Ook zijn wilskracht kent grenzen. Mijn grote jeugdheld Godfried Bomans was zo iemand die de verleiding niet altijd kon weerstaan. Ergens in de jaren zestig trad hij op in de sociëteit van mijn toenmalige studentenvereniging (Ook gij, Brutus? Ja.) In het borstzakje van zijn wat morsige colbert stond altijd een jeneverglaasje. Hij had bedongen dat het glaasje gevuld moest blijven. Een eerstejaars, gewapend met een kloeke fles Bokma, had de eervolle opdracht gekregen niet van zijn zijde te wijken. Na de laatste slok verdween het lege glaasje in de borstzak, wendde de beroemde schrijver zich vervolgens enigszins voorovergebogen tot zijn page, waarna het glaasje met bevende hand weer werd gevuld. Godfried lag goed bij vrouwen in de overgang. Hij bleef na een voordracht wel eens een nachtje weg. Zijn echtgenote Pietsie had daar moeite mee. Godfried legde uit dat het de vrouwen ging om een goed gesprek met wat humor. Zij hadden het ook niet makkelijk. Soms werd hij bijna ontvoerd. Hij werd dan de volgende dag wakker in een vreemd huis op een vreemde driezitsbank. ‘Heus, Pietsie, geloof me, er is verder niks gebeurd. Eenmaal op zo’n bank viel ik prompt in slaap.’ Ik vond het een geloofwaardig verhaal.
De grote vervluchtiging
En er is meer dat remt. Er zijn schrijverkes die tegen alle goede raad toch vanuit een sociale structuur opereren. Zo’n schrijverke kan natuurlijk ook zijn medemenselijke plichten niet permanent ontlopen. Hij moet zijn gezin in leven houden, zijn eigen Pietsie behagen, zijn kind grootbrengen. En misschien is dat maar beter ook. Want laten we wel wezen, het is uiteindelijk maar schrijverkeschap. Een nog slecht begrepen bijproduct van de evolutie. Ook de bestsellerauteur is na zijn dood binnen een paar jaar vergeten. Remco Campert, kortgeleden overleden. Wie kent hem nog? Wie leest hem nog? Gelukkig bezit de natuur meer intelligentie dan wij willen toegeven. De kans dat de obsessieve schrijver zich voortplant is miniem. Hij kan betoverende verhalen vertellen over de voortplantingsdrift van zijn boekenvolkje, maar dat gaat eerder ten koste van het eigen vermogen tot voortplanting. Zijn bestaan heeft niet alleen qua schrijverschap een hoog monnikengehalte. Zo wordt de literaire mutant evolutionair kort gehouden. Hoewel?
Flipje van Tiel, een nationale held. Schepping van Eelco ten Harmsen van der Beek, die later voor de befaamde kinderboekenschrijfster Enid Blyton ging illusteren. Volgens kenners pulp, maar daar dachten de echte kenners, de jongeren, totaal anders over. Dochter Fritzi maakte naam als dichteres.
Nog even terug naar Remco Campert, een gevierd schrijver, die op jeugdige leeftijd in 1957 trouwde met Frederike Martine ten Harmsen van der Beek, beter bekend als Fritzi. Haar vader Eelco maakte naam met de strips van Flipje van Tiel. Fritzi bewoonde in Blaricum het imposante maar volstrekt uitgewoonde landgoed Jagtlust. Het werd een vrolijke verzamelplek van een grote groep jonge kunstenaars waaronder, naast Remco Campert, Simon Vinkenoog, Theo Sontrop, Ed van der Elsken, Rijk de Gooyer, Cees Nooteboom, Peter Vos en Gerard van het Reve. De aantrekkingskracht van Fritzi was groot.
De uitgeverij als edel noodlot
Theo Sontrop was directeur van De Arbeiderspers. Een van zijn medewerkers was Martin Ros, die mij ooit op een mooie zomermiddag op het terras van uitspanning De Heerdt toevertrouwde dat de hele uitgeverij leefde van de opbrengsten van één auteur: Annie M.G. Schmidt. En zo was het bij meer uitgevers: talentvolle schrijverkes kregen een kans als er nog een schrijver was waar wat aan verdiend werd. We mogen niet boos zijn op onze uitgevers. Ze willen graag en bedoelen het goed, maar het zijn vaak toch niet veel meer dan uitgeverkes die heel scherp aan de wind moeten varen.
Volgens recente schattingen zijn er in ons land een miljoen mensen bezig met het schrijven van een boek. Er zouden zelfs meer schrijvers dan lezers zijn. Zo’n bericht zorgt bij mij thuis voor een regelrechte boost in de productie van afgescheurde toiletpapierhoekjes. Een brede basis is goed voor de ontsluiting van toptalent. Het zal wel, maar in het verzorgingshuis moet oma haar eigen noten kraken terwijl er ook geen tandarts meer is. Ik zou wel eens willen weten wat al die schrijvers kwijt willen. Hoe onfortuinlijk is dit volk als er zoveel mensen iets kwijt willen. Of hebben we teveel tijd? Trainen voor de marathon schijnt ook veel tijd te kosten. En wat te denken van het werken aan een beetje sixpack? Het betekent vrijwillig permanente opsluiting in de sportschool. Vind je het gek dat er minder lezers dan schrijvers zijn? Het gaat niet goed met het lezen. De prikkelfrequentie tijdens het lezen ligt te laag. Het concentratievermogen te beperkt. De leescultuur is vervangen door een kijkcultuur met daaraan toegevoegd een uitbundige schrijfcultuur. De mens, lezend in een boek wordt een curiosum. Is dat erg? Ja.
Geert van (V)Oorschot
Op 8 november 1974 verscheen editie 200 van het literaire tijdschrift Tirade. De jubileumuitgave van een tijdschrift waar volgens de befaamde uitgever Geert van Oorschot een zichzelf respecterende uitgeverij niet zonder kan. Hetzelfde tijdschrift waarin eerder het eerste gedicht van Fritzi werd opgenomen. Ook Remco Campert werkte mee aan het jubileumnummer, maar dit terzijde. En Geert zelf, maar dit nog meer terzijde. In de NRC van dezelfde datum staat Geert stil bij zijn tragische bestaan. ‘Debutanten kunnen eigenlijk niet meer worden uitgegeven.’ Als hij met een debutant aanklopt bij de boekhandel is de reactie: ‘Nooit van gehoord.’ Geerts reactie: ‘Ik ook niet. Daarom is het ook een debutant.’ Boekhandelaar: ‘Omdat u het uitgeeft, o.k., stuur me maar een exemplaar.’ Geert: ‘Dat betekent landelijk hooguit 500 exemplaren als ik ervan uitga dat de boekhandels allemaal 1 exemplaar afnemen. Dan blijf ik toch nog met 700 exemplaren zitten. Zakelijk gezien kan het dus niet.’ Een halve eeuw later is het er allemaal niet beter op geworden. Eerder slechter.
Vergeten en vergeten worden, zie daar de noodlottige tegenkrachten waartegen de schrijver zich enige tijd teweer moet stellen. Winnen kan hij niet. Hij kan zich korte tijd vermommen als een brulkikker die ’s nachts de buurt uit zijn slaap houdt. Pek en veren zullen zijn deel zijn. Maar wat moet je? Wind zaaien en dan storm oogsten, dat wil de schrijver. Maar hij mag al blij zijn als het hem lukt zo nu en dan een bordje gebakken lucht op te dienen.
Het Raadsel van de Oude Waterput
Mijn echtgenote leest mijn geheel vernieuwde jeugdboek met de nieuwe titel “Het Raadsel van de Oude Waterput”. Ze toont zich tevreden. Volgens haar veel beter dan de eerste versie die uit drie delen bestond. Een drieling die langs onnatuurlijke weg ter wereld kwam. Ik weet wel dat je het oordeel van een naaste, een geliefde, niet serieus moet nemen. Alle kenners waarschuwen ervoor in hun goedbedoelde schrijfcursussen. Maar er zijn altijd uitzonderingen en Gemma is er één van. De eerste uitgave verscheen in drie delen met als pakkende titels “Het Duivelsei”, “De Late Gast” en “De Gouden Sleutel”. Ik kan nu wel bekennen dat het een noodgreep was. Ik meende dat het met de beoogde doelgroep verstandig was het aantal pagina’s te beperken. Maar het was ook duidelijk dat het verhaal van deel 1 een vervolg nodig had. En dus kwam na een jaar deel 2. Helaas was ik zo in de ban geraakt van mijn eigen hersenspinsels dat er nog een deel 3 moest komen om er een bevredigend einde aan te breien. Als totaalproject was het duidelijk minder geslaagd. Ik had mezelf te weinig afgeknepen, alweer een echte beginnersfout. Wat ik veel eerder had moeten doen was schrappen. Dat heb ik nu, een decennium later, alsnog gedaan en ik ben niet ontevreden.
POD
Ik ben zelfs een stap verder gegaan. Bij de eerste uitgavepoging ging ik in zee met de Zoetermeerse POD (Printing On Demand) uitgever Free Musketeers, die aanvankelijk nog wel een geloofwaardige indruk maakte. Het leek een (financieel) acceptabele weg om per uitgave een beperkte oplage op de markt te brengen. Die markt was de facto een beperkt gebied rondom Nootdorp (enkele kennissen) en in een wat groter gebied: een beetje familie en wat vrienden waarmee we op goede voet stonden. Het was ook vooral een liefdadigheidsmarkt. Mijn geesteskinderen werden met gulle hand uitgedeeld omdat onze zolderruimte nu eenmaal haar limiet heeft. Ik zal jullie het intense verdriet besparen dat Free Musketeers me uiteindelijk heeft aangedaan door de manuscripten te verkopen aan een bevriende maar ook louche Amerikaanse uitgever. Jarenlang kreeg ik aanbiedingen om mijn zeer beroerd vertaalde eersteling “The Devil’s Egg” (Google Translate), “tegen een redelijke vergoeding”, op te nemen in een ambitieuze promo-actie. Om de paar dagen een e-mail met daarin een aantal opties om in te tekenen voor de meest fantastische marktdoorbraken. ‘Dear Gerard, voor honderd dollar minus twintig procent gaat ook “The Devil’s Egg” mee in de presentatie voor de top van Disney. Hollywood zit te springen om verfilmbare verhalen, Gerard.’ Zoiets. En ik bleek niet de enige. Al die onnozele POD-lijders van Free Musketeers, dromend van het grote succes, stonden ineens op de drempel van een wereldwijde doorbraak. Dit humoristische businessmodel, waarbij uiteraard nooit een boek werd verkocht, daar ging het helemaal niet om, had zelfs Herman Finkers niet kunnen verzinnen. Sinds 2017 antwoordt Free Musketeers niet meer.
Om een lang verhaal kort te maken: ik ga het nu zelf doen. Ik ga “Het Raadsel van de Oude Waterput”, de titel van de gecomprimeerde trilogie, zelf uitgeven. Mijn uitgeverij staat al geregistreerd bij het Centraal Boekhuis waar ik zeer spoedig tien ISBN-nummers ga inkopen. Daarmee kan Uitgeverij Schootbrugge een aanloopfonds van tien nieuwe titels in de markt zetten, waarna genoemde uitgever dit fonds eventueel kan verpatsen aan een maffiose Amerikaan. Tien ISBN-nummers kosten tegenwoordig € 276,57 ex BTW. Ik krijg het nog druk.
Naam maken in boekenland is een opgave. Naam maken als kinderboekenschrijver is vrijwel onmogelijk. Tot een jaar of twaalf lezen kinderen graag en gretig. Daarna gaan de jongens gamen en krijgen de meisjes interesse voor jongens. Lezen is niet altijd leuk. Het kost energie en je moet gespitst blijven. Kinderen, maar ook volwassenen, lezen daarom graag series. Ze kijken ook graag series. Een vast stramien, een bekende stijl, dezelfde hoofdpersonen, dezelfde plot, het maakt het lezen minder vermoeiend: sterker nog, er ontstaat een groeiende band met de avonturen en lotgevallen van de karakters. Dat er weinig ontwikkeling zit in die karakters deert de lezer niet. In tegendeel. Het zou die heerlijke voorspelbaarheid alleen maar ontregelen. In mijn jeugd was ik verslaafd aan De Dikke en De Dunne. Grootste lol: al die terugkerende grappen.
De Schippers van de Kameleon. Eerste deel van een extreem succesvol project. Volgens de elite verpestende pulp. Volgens mij magistraal. De redding voor het jeugdige leesplezier.
Alleen de cultuurpausen mijden deze lectuur omdat ze er ernstig onpasselijk van worden. Waarschijnlijk leven ze in de overtuiging dat zij als elite de infantiele lezersfase ontgroeid zijn. En die overtuiging gun ik ze graag. Maar als cultuurprofeten zouden ze moeten durven erkennen dat het grootste deel van de lezers geniet van pulp en series. Bij mij begon het al vroeg: Ot en Sien, Puk en Muk, Dik Trom, Pietje Bell, Arendsoog, Bob Evers, Pim Pandoer, De Vijf, De Kameleon, Karl May, et cetera. Ik kon er geen genoeg van krijgen! En met de strips en de stripbladen was er natuurlijk al helemaal geen houden aan: Donald Duck, Ollie B. Bommel, Douwe Dabbert, Dick Bos, Suske en Wiske, Eric de Noorman, Kapitein Rob, Asterix, Lucky Luke, Buck Danny, Tarzan, Akim, Prins Valiant. Een kleine greep.
Bij de presentatie van Zwerg in 2012, mijn laatste jeugdboek, was ik zo vrij om steun voor mijn visie te zoeken bij een echte NRC-boekenman: Paul Steenhuis. Die had het ooit aangedurfd om een lovend boekje te schrijven over Hotze de Roos, de geestelijke vader van de Schippers van de Kameleon (Helden zonder zee, 1998). Terecht! Peter van den Hoven kwam erop terug in een gewichtig boek getiteld: Jeugdliteratuur bestaat niet (1998). Ik vond het onlangs in Putten. In hoofdstuk 8, “De zaligverklaring van de Kameleon” maakt Peter, ooit docent literaire vorming in het kunstonderwijs, het volk duidelijk hoe hij over Hotze de Roos en de tweeling Hielke en Sietse, en over Paul Steenhuis en medestanders denkt: ‘… Maar je begaat een blunder als je dit soort hapklare reeksen, die altijd opnieuw zullen worden uitgevonden (reken maar, ze zijn populairder dan ooit! GvdS), op een oneigenlijke manier afzet tegen andersoortige kinderboeken, die met meer literaire middelen zijn geschreven en een andere (meer actieve) leeshouding eisen van een ander soort publiek. Of van hetzelfde publiek, dat na verloop van tijd op de eenvormigheid van de serieformule is uitgekeken. Dat is op den duur immers het lot van alle zogenaamde “verdunde limonade” – series: ze bieden almaar meer van hetzelfde, steeds wateriger en smakelozer, tot je er meer dan genoeg van hebt…’. Kortom, het chagrijn druipt ervan af.
Bewaren en broeden
Ik gooi niet gauw zomaar iets taligs weg. Ik vrees dat ik dit gemeen heb met veel van mijn schrijfbroeders en -zusters. Wij delen een probleem: het diep doorleefde gevoel dat bijna alles vroeg of laat bruikbaar is in de virtuele schrijverswereld. We weten ook dat dit in sterke mate een idee-fixe is. Veel ooit gekoesterde bronnen liggen ergens onvindbaar te verstoffen. In de praktijk doe ik vaak veel minder met de bronnen/aantekeningen die ik heb geselecteerd dan ik me had voorgesteld. Zeg maar niks. Na een aanloop en een klein laatste duwtje heeft een verhaal namelijk de onweerstaanbare neiging om zijn eigen weg te kiezen. De schrijver transformeert dan in een chroniqueur, een volger, die hooguit optekent wat er uit zijn brein opwaait. Hooguit een begeleider. Overigens nog steeds geen sinecure, want het optekenen is een vak apart. Het brein verpakt zijn boodschappen in dichte mist. Daar moet je doorheen kunnen kijken en dat is niet iedereen gegeven.
Heel anders is het met de vaak ongezochte vondst die zich steevast voordoet bij het doorbladeren van ooit afgelegde maar nog niet verwijderde bronnen. Daar kunnen soms verrassende ideeën uit voortkomen. Bewaren heeft dus zeker zin, maar om een andere reden.
Dan Brown, over pulp gesproken
Zo kwam ik onlangs bij het opruimen van de garage de kersteditie van het weekblad Elsevier uit 2004 ineens weer tegen. Toch even de inhoudsopgave nagelopen. Alsof ik een splinternieuw tijdschrift in handen had. Heerlijk! Avontuur. Leesvoer! Schrijfvoer? En jawel hoor, daar trof ik zowaar een aardig artikeltje aan over het fenomenale succes van “De Da Vinci Code” van Dan Brown. Duizelingwekkende oplages (volgens Wikipedia meer dan 80 miljoen exemplaren verkocht), die alleen in het Engels of het Chinees mogelijk zijn. De schat waar alle uitgevers naar graven. De super-seller. De kampioen van het hooggebergte. Want verder is het in de boekhandel toch vooral overleven met kookboeken, doe-het-zelf-boeken, haak- en breiboeken, zelfhulpboeken, biografieën van jonge BN’ers, interessante criminelen en andere slimmeriken die weten door te dringen tot de dagelijkse slaapmutsjes, ook wel aangeduid met de loser-kreet praatprogramma’s terwijl ze natuurlijk gewoon talkshows heten. Het uitgeversbestaan is in feite alleen nog leuk als je er niet van hoeft te leven. Zoals ik nu zelf uitgever ben, met mijn TNO-pensioen, of als er een mecenas is die toch nog herinnerd wil worden.
Het eeuwige heil en de eeuwige roem
Het laatste is natuurlijk een eufemisme voor de wens om ondanks alle misstappen het eeuwige heil te verwerven, hoog in de hemel. Het kan ook zijn, alweer wat fijngevoeliger, dat je als mecenas probeert te voorkomen dat je nageslacht zich tot in lengte van jaren moet verdedigen voor een stamvader die niet deugde. In mijn woondorp Nootdorp staat aan de Veenweg de opvallend ruime Bartholomeuskerk. De realisatie ervan (1871) werd mogelijk gemaakt doordat een zekere Andreas Hofweegen, als een laatste goede daad, zijn vermogen aan de parochie schonk. Tot verdriet van de familie die naast de erfenis greep.
Mijn interesse in De Da Vinci Code (2003) ging en gaat verder dan het jaloersmakende succes van de uitgave. Want velen zijn geroepen maar weinigen uitverkoren (Mattheus, 22:14), om nog maar eens een onverbiddelijke bestseller te citeren. Zelf voelde ik nogal wat weerstand bij het lezen van het boek. Ik vond het slecht geschreven en/of vertaald en ik had direct door dat Dan op een slimme manier een bijzonder verhaal voor zijn commerciële karretje had weten te spannen, zodat het voor de niet-ingewijde lezer leek alsof Dan Brown een groot geheim had weten te ontrafelen. Het geheim dat Jezus van Nazareth niet was gestorven aan het kruis, maar getrouwd was met Maria Magdalena en met haar kinderen op de wereld had gezet. Gevlucht uit Israël kwam Maria Magdalena met haar kinderen in Zuid-Frankrijk terecht. Daar ontstonden contacten met hogere kringen die ertoe leidden dat het nageslacht van Jezus en Maria aanspraak kon maken op de Franse kroon (het Merovingische koningshuis). Al met al nogal een geschiedenis die een bom leek te leggen onder de autoriteit van de kerk van Rome. Altijd leuk en steeds weer goed voor een intrigerend intrigantenverhaal en voor een flinke oplage.
Ik was het echte verhaal, wat later ook geen echt verhaal bleek te zijn, al veel eerder op het spoor gekomen toen iemand mij ergens in de jaren tachtig attendeerde op een geruchtmakend boek van Michael Baigent, Richard Leigh en Henry Lincoln met als titel: “The Holy Blood and the Holy Grail”. De drie auteurs hadden eerder over dit thema documentaires gemaakt voor BBC 2. Ik moet eerlijk zeggen dat ik gepakt werd door hun boek en kort daarna ben afgereisd naar Rennes-le-Chateau, een piepklein dorpje bovenop een heuvel in de Langue d’Oc, dat het epicentrum bleek te zijn van alle opwinding. Aan de voet van de heuvel boden Joke en Jaap Rameijer in hun nederzetting Les Labadous een plezierig onderdak aan zoekende zielen, die daar vanuit de hele wereld neerstreken. Het hele gebied kreeg het karakter van een bedevaartsoord waar vogels van velerlei pluimage neerstreken om zich te laven aan de bizarre historie van de oude dorpspastoor Bérenger Saunière, die bij het restaureren van zijn kerkje op wonderlijke en belangwekkende documenten was gestuit. Jaap Rameijer organiseerde excursies naar een naburige grot waarin volgens hem Maria Magdalena had verbleven. Ik heb er ook in gestaan! Ik voelde niks.
Langzaam maar zeker werd het duidelijk dat het hier om een enorme hoax ging, aangejaagd door Pierre Plantard, de zelfverklaarde prior van de door hem als practical joke verzonnen Prioré de Sion, een geheim genootschap dat opgericht was tijdens de eerste kruistocht en sindsdien achter de schermen bezig was een afstammeling van Jezus en Maria Magdalena op de Franse troon te krijgen met in het verlengde het Europese keizerschap.
De Da Vinci Code, evenals Het Heilige Bloed en de Heilige Graal, was een goed voorbeeld van pseudowetenschap. Het succes zorgde voor een stortvloed aan vergelijkbare historische thrillers. De boekhandels lagen er een tijdje vol mee. Waren de goden kosmonauten van Erich von Däniken was een eerdere zeer succesvolle variant. Sommigen wijzen op het gevaar van deze pseudowetenschappelijke publicaties omdat ze krachtige complottheorieën blijken te voeden. Je komt er niet meer van af.
De auteurs van Het Heilige Bloed en de Heilige Graal klaagden Dan Brown aan voor plagiaat. Hun klacht werd in 2006 afgewezen. Het hof wees op de vrijheid om “wetenschappelijke gegevens” te gebruiken! Of ze maar even £ 3.000.000 wilden ophoesten! Kalt gestellt, letterlijk. Maar er is nu een nieuwe actie gaande van een zekere Jack Dunn die in 2021 het boek The Da Vince Fraude heeft gepubliceerd waarin hij aantoont dat Dan Brown zijn in 1997 gepubliceerde boek The Vatican Boys heeft geplagieerd.
Waarmee ik maar wil zeggen dat er vele wegen naar Rome leiden, maar dat de weg ernaartoe voor het schrijverke bijna onbegaanbaar is. Maar al dit gesomber straks terugzien in de jubileumbundel van Oostland Literair houdt de hoop levend. Waarop? Tja…
Het is ook na 10 jaar niet te laat alle hoop te laten varen.