Gerard van de Schootbrugge & Espunt
Kort verhaal, 29 april 2016
Trouwen of betalen
Onschuld?
Het waren de jaren zestig. De zwaartekracht had nauwelijks nog vat op ons. Vanaf een veilige hoogte leek de wereld op een grote speelplaats waar wij ons nimmer een buil aan konden vallen.
Het plan was even simpel als uitnodigend: vijf man, met bagage, in een Fiat 600 Multipla (met drie bankjes) naar Athene. Daar zouden onze wegen uiteen gaan. Twee zouden via een rondje Noord-Afrika naar Utrecht terugrijden, één zou op zoek gaan naar zijn verdwenen oom die op een Grieks eilandje moest wonen en T. en ik zouden proberen op een of andere wijze Istanbul te bereiken. In sprookjes kan alles.
Dat de Grieken en de Turken elkaar niet konden luchten of zien was ons volstrekt onbekend. Ala gymnasiasten waren we in de Griekse klassieken geen Turk tegengekomen. Perzen, Trojanen, die wel. Maar Turken ho maar.
Dat het in beide landen zomers ondragelijk heet was, had niemand ons verteld.
En dat de verkeersregels tussen jongvolwassenen op het Griekse platteland verschilden van die in Utrecht moesten we door schade en schande leren. Sterker nog, zonder steun van het leger was dit stukje misschien wel nooit geschreven.
Afzien
Het was in de zomer van 1966 dat ik voor het eerst van mijn leven oog in oog met een elegant wervelwindje stond.
We bevonden ons aan de rand van Athene en probeerden een lift richting Instanbul te krijgen. Boven de gebrekkige woninkjes steeg wat papier op en even later verscheen de rotzooitrapper: een klein, zanderig slurfje dat zich als een eenbenig danseresje tussen de geblakerde huisjes door slingerde. Niet ernstig, eerder curieus.
Even afleiding na uren vol afnemende hoop op een lift en toenemende hitte. En groeiende irritatie tussen T. en mij over pietluttigheden die steeds belangrijker leken te worden. Bijvoorbeeld over de rol van de Nederlandse vlag die aan mijn rugzak was vastgeknoopt. Meestal geen discussiepunt, maar na uren tevergeefs duimen, kwam onherroepelijk de vraag of de Nederlandse vlag in Griekenland wel de juiste emoties opriep. Wat was er in het verleden misgegaan tussen Nederland en Griekenland waardoor de Griek grijnzend gas gaf als hij ons in het vizier kreeg? Als we daar dan uit waren, kon het zo maar gebeuren dat er een vervolgdiscussie nodig was omdat de nationale driekleur op mijn rugzak door de wervels van een langs denderende vrachtwagen een kwart slag was gedraaid zodat een passerende Griek het idee kon krijgen met twee Fransen van doen te hebben. Dan verplaatste onze discussie zich naar de relatie tussen Griekenland en Frankrijk.
Kraft Machen
Het chagrijn had een bedenkelijk niveau bereikt toen we in de verte een militaire colonne zagen naderen. Uit pure balorigheid stak ik mijn duim op toen de voorste jeep binnen zichtbereik kwam. T. wees me er op dat dit nu net niet de manier was om onze betrekkingen met Griekenland te verbeteren. Tot onze stomme verbazing dacht de commandant van de colonne, die hoogst persoonlijk de voorste jeep bestuurde, daar blijkbaar heel anders over. Hij zette het hele konvooi stil en vroeg uitermate vriendelijk waar we naartoe moesten. Istanbul, zeiden we stoer. Zijn rechterhand maakte een dreigende beweging naar het contactsleuteltje, maar toen bedacht hij zich, schoot in de lach en vertelde ons in slecht Duits dat we dan wel het laatste stukje zonder hem verder moesten. Maar tot Alexandropolis konden we meerijden.
Hij schudde ons enthousiast de hand en hij probeerde ons duidelijk te maken dat hij deze dienst als een eer beschouwde. Wij waren immers NATO-vrienden daarbij wijzend op onze driekleur die gelukkig goed hing (Frankrijk werd, zeker in die tijd (De Gaulle) alom als een onbetrouwbaar NATO-lid beschouwd). De NATO was in die tijd niet echt geliefd in het vrije Westen maar we verzekerden hem dat de genegenheid geheel wederzijds was en dat we, indien nodig, Griekenland met gevaar voor eigen leven zouden verdedigen. Dan wel graag tegen de Turken, voegde hij er aan toe. Want dat was de vijand en hij was met zijn mannen op weg naar de grens met Turkije om ‘ein bischen Kraft zu machen gegen die Turken’.
Even later zetten wij, ondersteund door een niet-onaanzienlijke Griekse krijgsmacht, koers richting Alexandropolis.
T. was zo uitgekookt geweest om mij de plek naast de commandant op te dringen zodat hij zelf achterin op en tussen onze rugzakken een tuk kon maken. Aan mij de cruciale taak overlatend om de commandant in zijn positieve flow te houden door conversatie waar gewenst en door zwijgen waar nodig. En vooral door op de juiste momenten het belang van de NATO te onderstrepen en veel begrip te tonen voor het gebrek aan hartelijkheid van de Grieken jegens de Turken.
Met enige regelmaat liet ik de commandant weten dat wij van gedachten waren veranderd en niet naar Turkije zouden doorreizen. En telkens als hij dat hoorde, gaf hij van pure blijdschap een ruk aan het stuur. De rest van het konvooi volgde blind zijn voorbeeld. Op de tweebaansweg van Athene naar Alexandropolis leidde dat tot bloedstollende verkeerssituaties.
Ik kon niet meer stuk toen ik hem in het Duits vertelde dat ik natuurkunde studeerde en precies wist hoe Atomwaffen werken. Terloops voegde ik eraan toe dat het atoom een Griekse uitvinding was: atomos. Ik moest beloven over dit onderwerp tegenover de Turken te zwijgen als het graf. Wij werden terstond bloedbroeders. Om onze hechte band te bevestigen meende ik dat het geen kwaad kon mijn liefde voor het oude Griekenland te etaleren. En dus citeerde ik met het nodige pathos de eerste regel van de Ilias:
Μῆνιν ἄειδε, θεά, Πηληιάδεω Ἀχιλῆος (Bezing de wrok, godin, van Peleus' zoon Achilleus)
De commandant herkende iets dat op Grieks leek, maar had verder geen idee waar ik het over had. Ik hoorde T. achterin zuchten. Ik legde hem in het Duits uit dat het hier een wereldberoemde tekst van Homerus betrof. Hij zei dat er nergens in Griekenland oud-Grieks gesproken werd en zeker niet in het leger. Commando’s dienden onder alle omstandigheden helder te zijn. Maar hij kon het toch niet laten er met een zekere weemoed aan toe te voegen dat in de dagen van Homerus de kust van Klein-Azië nog gewoon Grieks was. Ten tijde van Homerus woonden de Turken volgens hem nog ergens in Siberië.
Het werd een gedenkwaardige rit. De afstand van Athene naar Alexandropolis bedraagt ongeveer 800 km. Wij volgden een prachtige weg die zich langs de schilderachtige Egeïsche kust slingerde en waren bij elkaar drie dagen onderweg. Geen staaltje Blitzkrieg maar dat kon ook niet gezien de staat van het rijdend materieel. Er werd onderweg heel wat afgesleuteld. ’s Avonds werd aan het strand een bivak gemaakt.
Het werd al snel duidelijk dat het Griekse leger op de been werd gehouden met corned beef. Oude Amerikaanse voorraden die, zoals bekend, tot op de Laatste Dag genuttigd kunnen worden. ’s Ochtends vers brood met corned beef, ’s middags minder vers brood met corned beef en ’s avonds rijst met corned beef. ’s Avonds na het eten was er corvee gevolgd door een bloedstollende partij voetbal.
Afkopen?
De tweede avond werd halt gehouden in de buurt van een klein stadje.
Na het voetballen kregen de manschappen verlof om het stadje te bezoeken. Uiteraard moesten wij mee.
De zon was onder, de temperatuur werd behaaglijk, de krekels hadden er zin in en de mannen ook.
Zoals overal in deze streken speelde het leven zich tot laat in de avond op straat af. Meer in het bijzonder op de hoofdstraat, tegelijk ook de enige straat.
Daar werd in slagorde geflaneerd. Meisjes gearmd, jongens met de armen over elkaars schouders liepen de straat op en neer en begluurden elkaar vanuit de ooghoeken.
Langs de straat zat voor hun eenvoudige optrekje de familie die het baltsen nauwlettend in de gaten hield. De arrangementen voor de komende tien jaar lagen al klaar, maar wisten wij weel! Wij voegden ons in de stoet en niet zonder succes. De manschappen hadden het voordeel van het uniform, wij moesten het van onze exotische uitstraling hebben.
Na een paar retourtjes raakten wij in de verleiding om wat uitbundiger te lonken. Onze gebaren werden openhartiger en onze mimiek liet weinig te raden meer over. Zelf had ik mijn oog laten vallen op een prachtig meisje met ravenzwart haar. Zij bevond zich te midden van een groep van vier al bijna even mooie vriendinnen en wij hadden een vorm van oogcontact.
Ik verkeerde al snel in de zweefmodus en had alleen nog maar aandacht voor mijn Helena die gekleed ging in een rood afgebiesd, wit zomerjurkje met een gouden ceintuur.
Dat het voor haar mannelijke stadgenoten en meer nog voor haar familie langs de kant intussen code rood was, ontging mij volledig. Zonder het te beseffen werden wij van alle kanten scherp in de gaten gehouden. Het ging allemaal om de eer van de familie, maar dat begreep ik pas veel later. In eerste instantie werd het door mijn bonkige Hollandse gedrag alleen nog maar erger. Bij het volgende treffen stapte ik, armen wijd en breed lachend op haar groepje af en begon met mijn fototoestel te zwaaien. Met een paar onbezonnen stappen snelde ik door eeuwen van zorgvuldig geëvolueerde paringsrituelen.
De meisjes wisten niet hoe ze het hadden. Verlegen zo niet beschaamd wendden ze hun hoofden weg en begonnen angstig te giechelen. Overal langs de straat zag je oudere mannen met zware snorren hun stoelen achteruit schuiven en zich oprichten. Zo hier en daar klonk geblaf van herdershonden. Jongemannen snelden toe en vormden een vijandige kring om mij heen. De meisjes werden naar binnen gestuurd. Ik zat in de shit zoveel was wel duidelijk ook al begreep ik niet wat ik verkeerd had gedaan.
De zwarte ogen van de jongemannen schoten vuur. Ik zette me schrap. De eerste klap kon ieder moment komen. Op dat moment klonk de stem van een oude man en opende de ring zich. Samen met de commandant stapte een indrukwekkende Griek op mij af en begon mij in felle bewoordingen de les te lezen.
Om de binnenring formeerde zich een tweede ring van onze NATO-vrienden. Toen de oude man was uitgesproken nam de commandant het woord. In zijn gebrekkige Duits hield hij mij voor dat ik de eer van de familie Polykandrioti, woonachtig op nummer 52, ernstig had aangetast. Mij restten drie opties: een lijfstraf, een huwelijk of een afkoopsom.
Ik overlegde met T. die zich verbijsterd in de tweede ring had gevoegd. Mij leek een afkoopsom de beste oplossing maar we waren op stap gegaan met een gemeenschappelijke pot en T. moest het er wel mee eens zijn. Wij spraken een maximumbedrag af dat ik vervolgens de commandant meedeelde. De onderhandelingen met het oude familiehoofd waren lang en taai. Op verschillende plekken stonden groepjes mee te rekenen. Uiteindelijk kwam de commandant terug met de mededeling dat ik weg mocht als we er nog honderd gulden bijlegden. We hadden geen keus.
Terug in het kamp verzekerde de commandant ons dat zonder de inzet van zijn mannen dit avontuur wel eens een stuk slechter af had kunnen lopen.
De volgende dag arriveerden we in Alexandropolis. Het afscheid van de commandant en zijn mannen was eenvoudig maar hartelijk. Toen de colonne uit het zicht was verdwenen zijn we de weg overgestoken. We hadden nog 50 gulden om weer thuis te komen. En toen moesten we nog naar Istanbul.
Espunt, 29 april 2016