Gerard van de Schootbrugge & Espunt
Hoge Noot. 3 januari 2024. Kort verhaal met elementen uit mijn studententijd. Eerder in wat ander vorm verschenen.
Wie met de dood om gaat wordt er door besmet. Dat gold zeker voor Voorheuvel, die in het Utrechtse een bloeiende begrafenisonderneming bestierde. Omdat het in die sector zelden vrolijk toegaat en de heer en mevrouw Voorheuvel weinig hadden dat hen aan huis bond, zaten ze met grote regelmaat bij het toentertijd bekende Utrechtse etablissement "Arie op de Brug", aan hun vaste tafel rechts in de Achterhoek. Met een vaste club gelijkgestemden, waaronder “Oe Tand” en “De Badmuts”. Waarschijnlijk twee trouwe uitdragers, maar dat is niet zeker. Beiden waren bij ons alleen bekend onder hun bijnaam die passend was en door de betrokkene met trots werd aanvaard. “Oe Tand” was direct herkenbaar aan de laatste tand die hem nog restte en hij was bepaald trots op de verwijzing naar de Birmese diplomaat “U Thant” die van 1961 tot 1971 ed weinig succesvolle secretaris-generaal was van de Verenigde Naties.
Niet verwacht en daarom des te opvallender waren de wat ontaarde lachsalvo’s die met grote regelmaat vanuit de Achterhoek door het etablissement rolden. Op een zeker moment werd ons duidelijk welk ritueel hierachter schuil ging. Voorheuvel, gul als hij was, hield met ingehouden adem “Oe Tand” een bakje nootjes voor en meende dat hij niet zo zuinig hoefde te doen. Als het kleine porseleinen kommetje leeg was, zou hij onmiddellijk een nieuwe lading nootjes laten doorkomen.
‘Doe nou niet zo ongezellig, man. Hier, verse nootjes.’ De tafelgenoten moedigden hem grijnzend, bijna bloeddorstig aan, toch vooral wat nootjes uit het kommetje te pakken. De druk werd dan zo hoog opgevoerd dat de arme “Oe Tand” niet anders kon doen dan met de dood voor ogen te mompelen: ‘Nou vooruit, eentje dan.’ Een kwartiertje later, als er weer een rondje toepen was afgebluft, kwam het kommetje opnieuw langs.
‘Ik heb nog,’ was dan de vaste verdediging van “Oe Tand” terwijl hij zijn tong uitstak om te tonen dat er nog een gaaf nootje op lag. ‘Je sabbelt erop, man, als een zuigeling,’ foeterde Voorheuvel dan. ‘Dat gaat niet werken. Hier, neem een nieuwe. Nieuwe ronde, nieuwe kansen.’ En terwijl de kaarten al weer werden gedeeld duwde “Oe Tand” met behulp van zijn laatste tand het nootje van zijn tong om het tussen zijn benen door op de grond te laten vallen. Daarna legde hij het nieuwe nootje voorzichtig op de vrijgekomen plek. Voor de “de Badmuts” met zijn gladglanzende kop het moment om te stoppen met lachen en diep adem te halen. Hij was steevast het volgende slachtoffer.
Er werd in de hoek van Voorheuvel geborreld in de wetenschap dat iedere avond bij Arie de laatste kon zijn. Arie zelf was overigens ook niet een van de vrolijksten. Hij leefde dit dwingende inzicht in persona voor. De lezer zou zich nu kunnen afvragen wat een frivool troepje studenten in zo’n omgeving te zoeken had. Welnu, op de eerste plaats een prima biljart waar we ons naar hartelust konden uitleven op tien-over-de-rooie. En in combinatie met een spelletje toepen en een goed tapje was het leven bij Arie zo beroerd nog niet. Sterker nog, de existentiële crisis waarin Arie permanent verkeerde was gratis brandstof voor onze levenslust. Van onze studieresultaten moesten we het in ieder geval niet hebben. Ons frivole troepje bestond uit Gerlof A., Ernst van R., Ralf Th. en ondergetekende. Een geoloog, een jurist, een medicus en een fysicus, allen min of meer in opleiding.
Het was Voorheuvel al snel duidelijk dat hij zijn heil vooral moest zoeken bij Ralf Th. Deze gedroeg zich direct na zijn proppen reeds als een voldragen medicus, een houding waar hij het uiteindelijk nog redelijk ver mee heeft geschopt. Als wij bij Arie binnentraden, daarbij dreigend roepend dat er afschrijvers waren, hees Voorheuvel zich moeizaam omhoog vanachter zijn stamtafel en wenkte Ralf. Er kwamen dan uit allerlei zakken doosjes, potjes en flesjes met pillen, poeders en drankjes die ongetwijfeld ten doel hadden een eerzame doodgraver te behoeden voor het zwarte gat dat hij vervuld van empathie voor zijn medemens groef.
Of “de dokter” aan de hand van de collectie geneesmiddelen kon afleiden wat voor een vreselijke kwalen er blijkbaar nu weer bestreden moesten worden. Dat was voor Voorheuvel een groot vraagteken omdat hij, zo leek het, iedere week een ander arsenaal kreeg voorgeschreven. Het toneelstuk dat dan volgde was kostelijk door zijn eenvoud. De dokter i.o. bestudeerde quasi-aandachtig de teksten op de etiketten, nam zo hier en daar een bijsluitertje door, en beet dan alleen even op zijn lippen terwijl hij somber het hoofd schudde. Je zag de eerzame doodgraver van pure ellende verschrompelen, niet langer in staat tot enige vraag om toelichting. Hij begreep dat het niet lang meer zou duren en dat was voldoende. Om toch nog een sprankje hoop levend te houden, in ieder geval goed voor een paar gratis biertjes, liep Ralf terug naar ons groepje, keek halverwege nog even om en adviseerde de ongelukkige dan om vooral regelmatige een handje aardnoten te consumeren. Wondermiddel. Een week later herhaalde de klucht zich.
Nog weer later raakte Th. in zodanig goede doen dat hij zich een herdershond kon permitteren. Omdat een ondeskundige keuze later tot veel teleurstelling kan leiden, bemoeide Th. zich persoonlijk met de selectie van de pup. In de maanden daarna werd duidelijk dat het beest weliswaar een goed karakter bezat maar ook een zeer lage intelligentie. Met veel geduld was het uiteindelijk gelukt hem één kunstje te leren. Maar wel een bijzonder kunstje. Het werd opgevoerd bij "Arie op de Brug" waar het niet alleen gezellig druk was, maar waar ook de groep Voorheuvel, op de vaste plek, aanwezig was.
De begroeting was hartelijk, de nieuwe hond werd bewonderd en bepoteld en Th. vertelde, na de receptuur van Voorheuvel nauwkeurig geïnspecteerd te hebben, vol trots dat het beest een bijzonder kunstje beheerste. Er werd een kring gemaakt en Voorheuvel werd vriendelijk verzocht te gaan zitten. Speciaal voor hem die al zo lang zijn roeping volgde en bijna belangeloos zijn maatschappelijke taak vervulde, speciaal voor hem die net als ieder ander ook wel eens in het zonnetje mocht worden gezet, was Th. met zijn talentvolle huisdier aan het werk gegaan. Een training van weken. De aanwezigen hielden hun adem in. De speelse kunstenaar was intussen begonnen bij enkele tafelpoten zijn reukspoor uit te zetten. Voorheuvel tastte voorzichtig naar de hand van zijn echtgenote.
Toen, toch nog onverwacht, klonk Th.’s dwingende bevel “Ga Voorheuvel” waarop het speelse dier omviel als was het getroffen door de bliksem, in ieder geval een acute hartaanval. Gejuich, applaus, gegrinnik en gekwispel alom. Eindelijk gebeurde er weer eens wat bij “Arie op de Brug”. Laat dat maar aan die studenten over, zag je de dronkaards denken.
Alleen in de Achterhoek bleef het nog lang stil. Hoewel, ook weer niet helemaal. “Oe Tand” maakte schokkende bewegingen en gierende geluiden terwijl “De Badmuts” zonder pardon op zijn rug beukte.
Gerard van de Schootbrugge