Gerard van de Schootbrugge & Espunt
Kort verhaal, 20 december 2014
Ik stond even stil op het Oosteinde
Op 14 december 2014 liep ik rond half twee in de middag via het Oosteinde terug naar huis. Ik kwam van het garagebedrijf M. waar ik mijn auto gevuld met winterbanden had achtergelaten. Ik had eventueel kunnen wachten tot de banden waren verwisseld, maar mijn vrouw vond dat ik hoog nodig weer even moest lopen. Als de klus geklaard was zou M. dat laten weten middels een SMS-je en kon ik het zelfde traject nog een keer bewandelen. Hoe gezond kan het banden wisselen zijn.
Ik liep terug over het Oosteinde, een verbreed fietspad waar ook auto’s mogen rijden. Het was extreem zacht, zo’n tien graden boven nul, en vochtig. Niets wees op de snelle noodzaak van winterbanden, maar het was nu eenmaal bijna winter. En even de andere banden rust gunnen leek me ook een valide argument.
Terwijl ik tegen de stevige zuidwester optornde, viel mijn oog, halverwege het Oosteinde, op een tegenligger in de gedaante van een welgeschapen regenworm. Temperatuur en vochtigheid hadden hem blijkbaar het idee gegeven dat de lente op komst was. De worm bevond zich op het fietspad en hij bewoog in de richting van het doodlopende deel van het Oosteinde. Met andere woorden, hij was niet bezig de weg over te steken om in de andere berm de winter verder af te wachten, nee, hij volgde het fietspad.
Niet handig want de kans op een aanrijding was zo wel erg groot. Ik vroeg me echt af wat de worm bezielde. Maar ja, het is bekend dat het brein van een regenworm verdeeld zit over een aantal zenuwknopen en dat het voorste deel niet altijd precies weet waar het achterste deel heen wil. Nog even los van de vraag wat voor en achter in dit geval betekent.
In een opwelling bukte ik me, pakte de jongvolwassen worm op en wierp hem in de berm. Meer kon men onder deze omstandigheden niet van mij verwachten. Toen liep ik door en probeerde te achterhalen wat ik nu in wezen had gedaan en waarom.
Ik had een dier, een levend wezen gered. Een raar maar niet onvriendelijk beestje dat geen vlieg kwaad doet. Dat in grote aantallen in de bodem voorkomt, daar voor ons nuttig ploegwerk doet, en op grote schaal als voedsel dient voor mollen, merels en vissen. Eén zo’n diertje had ik even behoed voor een aanrijding terwijl bekend is dat een beetje regenworm rustig doorwurmt als er toevallig een stukje worm is afgereden.
Waarom? Was het misschien schuldgevoel? Had ik iets goed te maken? Had ik misschien te vaak als jochie zonder veel medelijden wormen aan het haakje van mijn hengel gespiest in de hoop er een baarsje mee te verschalken? Erger nog, had ik niet te vaak te laat opgehaald zodat het baarsje de worm met haak en al had doorgeslikt zodat bij het losmaken van het haakje niet alleen de worm sneuvelde maar ook het baarsje min of meer binnenstebuiten werd getrokken omdat de haak diep in zijn strot zat?
Uiteindelijk legde ik me neer bij de vaststelling dat ik vanuit een onbewuste opwelling een daad had verricht die me, in al zijn irrationele nietigheid, voldoening had gegeven.
Terwijl ik dit non-event in geuren en kleuren aan mijn vrouw vertelde, haar zorgelijke blik ontging me niet, kwam er een berichtje binnen. De winterbanden zaten erom. En dus ging in dezelfde weg terug. Uiteraard gespitst op mijn regenwurm. Ik had al besloten dat ik niet meer zou ingrijpen als ik hem nu opnieuw in dezelfde situatie zou aantreffen. Ik trof hem niet meer aan.
Een van de favoriete boekjes van mijn kleinzoon Jan is een pop-up boek met de geschiedenis van Noach en zijn Ark. Plaatjes met dierenpaartjes die samen over de loopplank hun redding tegemoet lopen. Bekende beesten: olifanten, giraffen, apen. Maar op een van de plaatjes komt ook een wormenpaartje voor. Heel attent. Hoe was dat motto ook al weer? Wie een mens redt, redt de hele mensheid. Zoiets. Ik zoek het op.
En dan stuit ik op de Noachidische Wetten uit de Joodse Talmoed. Er zijn er zeven. In nummer drie staat: Wie een leven redt, redt een hele wereld. Dus niet alleen een mens, schiet het door mijn hoofd. Zou je met een regenworm de wereld ook kunnen redden? Ik weet het niet. Ik zoek verder en stuit op een artikel in de Trouw van 1 maart 2011 waarin Jessica Durlacher onder meer de volgende uitspraak doet: "Tegelijkertijd zijn er altijd nog een hoop onverschilligen. Meer dan je denkt. Het verrast me vaak dat er zoveel goede mensen zijn, maar ook zoveel mensen die doorlopen.”
Ja. Ik heb even stilgestaan bij een regenworm. Niet meer, ook niet minder.
Espunt, 20 december 2014