Gerard van de Schootbrugge & Espunt
Kort verhaal, 31 juli 2015
Black Sabbath
‘Waarom stopt die klotelift niet? Tom, wat gebeurt er? Kijk dan.’
De jongeman die met Tom was aangesproken, kreeg een schop tegen zijn schenen van een wonderlijk geklede en uitbundig opgemaakte jonge vrouw. Ze was mooi, zo mooi dat zelfs haar extreme uitdossing haar schoonheid niet kon verhullen. Een uitdossing die overigens danig in het ongerede was geraakt. Zware make-up waar grote bressen in waren geslagen. Kleding die verwees naar de klassieke oudheid. Maar de doorschijnende, maagdelijke witheid had zwaar geleden, zo hier en daar waren scheuren zichtbaar. De jongeman neuriede zachtjes “Come, come, come to the Sabbath”.
Was het boosheid of paniek die haar volgende schop een dubbele kracht meegaf? Voldoende in ieder geval om de jongeman enigszins bij zinnen te brengen. Dat wil zeggen dat hij zijn ogen opende en mompelde:
‘Zei je wat schatje? Is er wat? Zijn we er al?’
Als werd hij op afstand bestuurd, bukte hij zich naar een tasje naast hem op de grond en maakte een onzekere beweging richting liftdeur.
De jonge vrouw begon te krijsen:
‘Zijn we er al? Zijn we er al? Nee eikel, we zijn er al geweest. We zijn er voorbij! Wil je dat even tot je uitgefakkelde brein laten doordringen?’
De jongeman mompelde, nog steeds in zijn laagste versnelling:
‘We stonden toch niet op min drie?’
‘Jezus Tom, o mijn god, was ik maar nooit met die loser meegegaan. Idioot!’
De jongeman wiegde langzaam met zijn hoofd, nog steeds in zijn eigen wereldje, en brulde ineens, zoals hij de afgelopen dagen samen met duizenden geestverwanten had gedaan:
‘I Love I-dyotes!!’
‘Rot op met je I-dyotes. Weet je nog waarom we niet op min drie stonden? Omdat min drie niet bestaat. In dit klotestadje hebben ze aan min twee genoeg. Tom, waar gaat dit kloteding godverdomme heen?’
De jonge vrouw begon om zich heen te slaan. Tom zei, redelijk bij zijn positieven nu:
‘Als er iets mis is met een lift, kun je altijd ergens naartoe bellen. Zie jij een telefoon, Bruintje?’ Hij begon te grinniken. ‘Dit is wel helemaal te gek, weet je dat?’
Terwijlde jongeman nu enigszins aanspreekbaar was, raakte de jonge vrouw steeds meer buiten zinnen.
‘Ik ben voor jouw geen Bruintje meer, eikel. Brunhilde, ja? Hier bellen,’ krijste ze terwijl ze hem een telefoon in zijn middenrif duwde.
Even later:
‘Niet schrikken, liefste, maar er was een stem die zei: yes, come to the sabbath, als het zover is nemen we wel contact met u op. En toen was de lijn dood. Hoe vind je dat? Is dat service of niet? Toch te wauw. Geniaal.’
‘WTF, dat klotefestival van jou is wel over nu. Ik wil naar huis.’
‘Gaan we nog steeds omlaag, Bruintje? Kun jij iets zien?’
‘Ik zie helemaal niks. We zitten in een fucking hokje. Nog even en ik wordt echt paranoia. Ik hoor alleen maar een soort gezoem. Ik word gek van dat gezoem, Tom. Sta daar niet zo achterlijk te grijnzen. Doe ’s wat, eikel. Weet je dat ik nu ontzettend nodig moet pissen.’
‘Lieve Bruintje, even stil nou. Anders hoor ik niks…..Ja, gezoem. Kunnen we nergens naar buiten kijken? Is er niet een luikje of zo? Gezoem, tja, dan zakken we nog zou je zeggen. Maar als er geen versnelling is merk je daar niks van. Elementaire natuurkunde, liefje. Maar je moet maar zo denken, zolang we niet gaan zweven vallen we niet. Einstein. Kijk, zo leer je nog eens wat. Weet je waar ik zin in heb, Bruintje?’
‘Rot op. Hou je poten thuis.’
Rond de muiltjes van de jonge vrouw groeide een kring van nattigheid. Ze snikte. Haar verzet leek gebroken. De telefoon ging. De jongeman deed een stap naar voren, pakte de hoorn, luisterde gespannen en zei:
‘Ja, maar…hoezo welkom?….shit. Opgehangen. Dood. Ze gaan versnellen, Bruintje.’
De jonge vrouw keek wezenloos omlaag naar de Dode Zee die rond haar voeten kabbelde.
‘Als ze gaan versnellen, weten we in ieder geval een ding zeker Bruintje. Dan gaan we nog steeds omlaag. Scherp luchtje.’
‘Het spijt me Tom, jouw pillen,’ fluisterde de jonge vrouw die zo goed en zo kwaad als het ging met haar witte jurk de binnenkant van haar benen afdepte.
‘Weet je, ik vond het vanochtend al zo gek. Het leek hier wel uitgestorven. Gisteren waren we nog met duizenden.’
‘Ja te gek. Wat hebben we ze voor schut gezet, al die dwaze moraalridders met hun kerken, hun kruizen, hun hypocriete braafheid. Op Stenen Tafels hebben we elkaar gek gemaakt, opgefokt, ontladen. De Tien Geboden weggeëtst met alle lichaamsvochten waarover we beschikten. In naam van Dyonisos, onze nieuwe God. We hebben onze ziel aan de duivel verkocht, Bruintje. En hij was gul. Satan pingelt niet. Masters of the Universe. Dat zijn we nu. Toch? Bruintje? Hou je vast, ze gaan versnellen.’
Espunt, 31 juli 2015