Gerard van de Schootbrugge & Espunt
2012, 29 april
Mezen hebben eigen twitternetwerk.
Foto Gerard van de Schootbrugge
Eindelijk weer een weekje in mijn boshutje. Om te schrijven en te genieten. Dat is bijna hetzelfde. De laurier heeft de late vorst niet overleefd en de kastanje lijkt me wat minder vol dan anders, maar de meesjes hebben de winter doorstaan. Dat wil zeggen, sommige meesjes. Vorig jaar heb ik met eigen ogen gezien hoe er in de loop van een paar uur acht jonge meesjes uit een klein kastje met een heel klein openingetje tevoorschijn kwamen, De brutaalste (waarschijnlijk ook de fitste) als eerste, het kleinste broertje als laatste. Vader en moeder druk kwetterend in de buurt.
Je hoeft geen wiskundige te zijn om te begrijpen dat er met zo'n rijk nageslacht ook heel veel kleintjes de winter niet overleven. Anders zou de wereld binnen de kortste keren bedekt zijn met een dikke laag mezen. Het leven van deze fraaie beestjes is dus net zo hard als het leven van al die andere fraaie en minder fraaie beestjes. Een enkele keer hebben we wel eens iets van dit universele drama van dichtbij meegemaakt.
Een paar jaar geleden kwamen we na de winter voor het eerst weer in ons hutje en troffen daar twee meesjes aan. Op de vloer. Dood, maar nog gaaf. Niet ten prooi gevallen aan aaseters. Ze waren blijkbaar, op zoek naar een beschut plekje, op een of andere wijze binnengekomen. In een dodelijke fuik. Want de weg terug was praktisch onvindbaar. En dus verhongerd. Kleine kloddertjes mezenpoep verraadden een mislukte zoektocht naar voedsel en een weg terug. Sindsdien is Gemma erg gefocust op mezenpoepjes als we na een tijdje weer in het bos komen. Ik moet dan eerst controleren of er geen dode meesjes onder het bed of achter de bank liggen. Een paar keer hebben we poepjes aangetroffen maar geen meesjes. Dat geeft te denken. Zouden ze geleerd hebben hoe ze weer buiten kunnen komen. Ik hoop het maar. We hebben ook een keer meegemaakt dat een van de twee, blijkbaar eerder bezweken, door de ander is gekannibaliseerd, d.w.z. de oogjes waren eruit gepikt.
Hoe dan ook, er sneuvelen veel jonge meesjes voortijdig. Voordat ze de kans krijgen voor nageslacht te zorgen. Maar gelukkig zijn er ook dit jaar weer een paar taaie rakkers, misschien ook met wat meer geluk, die het wel hebben gered. En die hebben er zin in. Meesjes kijken namelijk nooit terug. Wat ze tegen elkaar twieten zullen we nooit te weten komen, maar op hun eigen mezenmanier gaat het ook dit jaar weer lukken. Door keihard te werken voor hun grote gezin. Want als het op onvoorwaardelijke ouderliefde aankomt, kunnen we waarachtig nog wel wat leren van onze koolmeesjes.
Onderstaande foto maakte ik vorig jaar. Ineens werd me duidelijk dat meesjes ook ter wereld komen, net als wij. Dat nestkastje is toch een soort veilige baarmoeder. Aan de andere kant van dat ronde gaatje is een vreemde, grote lichtwereld. Maar goed dat de kleintjes niet weten dat er na de lente en de zomer ook een wrede winter is.
Ik heb me laten verleiden een gedichtje te schrijven over een jong meesje dat niet durft uit te vliegen:
Het bange meesje
Een kastje met een gaatje
Daarin familie mees
Ze zijn net uitgevlogen
Op één na, die is wees.
Ik sta ik nu voor het kastje
En roep kom op, wees mees
Laat zien dat je kan vliegen
Heus, vliegen is een feest.
Je moet nu echt gaan zorgen
Voor je eigen vangst
Maar ‘t meesje blijft verborgen
Verlamd door vliegersangst.
Ik haal hem uit zijn kastje
Die kleine, bange mees
Hij draagt een mooi geel vliegersjasje
En beeft van hoogtevrees.
Daar hoort hij moeder zingen
Ze twittert twieter, twiet
‘t Meesje gaat van vreugde springen
En kijk nou wat hij doet:
Hij vliegt!